Add parallel Print Page Options

dat zich over de vlakte uitstrekte, verdeeld in stammen. Toen kwam de Geest van God over hem 3-9 en hij sprak de volgende profetie uit:

‘Zo spreekt Bileam, de zoon van Beor, zo spreekt de man met het geopende oog. Ik heb geluisterd naar het Woord van God, ik heb gezien wat de Almachtige mij toonde. Ik viel voor Hem neer en mijn ogen gingen open. O, de vreugde die Israël wacht, de vreugde in de woningen van Jakob. Zij liggen voor mij als groene valleien, als vruchtbare tuinen aan een rivier, als aloëʼs door de Here Zelf geplant, als ceders die aan het water staan. Zij zullen worden gezegend met een overvloed van water en op vele plaatsen wonen. Hun koning zal machtiger zijn dan Agag, hun koninkrijk zal worden verhoogd. God bracht hen uit Egypte. Israël is sterk als een wilde os en zal vijandige volken verslinden. Hij zal hun botten breken en hen met pijlen doorboren. Israël slaapt als een leeuw en een leeuwin, wie zal zijn rust durven verstoren? Gezegend is ieder die u zegent, Israël, vervloekt zijn zij die u vervloeken.’

Read full chapter

When Balaam looked out and saw Israel encamped tribe by tribe, the Spirit of God came on him(A) and he spoke his message:

“The prophecy of Balaam son of Beor,
    the prophecy of one whose eye sees clearly,(B)
the prophecy of one who hears the words of God,(C)
    who sees a vision from the Almighty,[a](D)
    who falls prostrate, and whose eyes are opened:

Read full chapter

Footnotes

  1. Numbers 24:4 Hebrew Shaddai; also in verse 16

And Balaam lifted up his eyes, and he saw Israel abiding in his tents according to their tribes; and the spirit of God came upon him.

And he took up his parable, and said, Balaam the son of Beor hath said, and the man whose eyes are open hath said:

He hath said, which heard the words of God, which saw the vision of the Almighty, falling into a trance, but having his eyes open:

Read full chapter

And Balaam raised his eyes, and saw Israel (A)encamped according to their tribes; and (B)the Spirit of God came upon him.

(C)Then he took up his oracle and said:

“The utterance of Balaam the son of Beor,
The utterance of the man whose eyes are opened,
The utterance of him who hears the words of God,
Who sees the vision of the Almighty,
Who (D)falls down, with eyes wide open:

Read full chapter