Numeri 16:1-35
Het Boek
De opstand tegen Mozes
16 1,2 Op een dag kwamen Korach—de zoon van Jishar en kleinzoon van Kehat uit de stam Levi—Datan en Abiram, zonen van Eliab, en On, de zoon van Pelet—alle drie uit de stam Ruben—in opstand tegen Mozes. Tweehonderdvijftig leiders van het volk die zitting hadden in de volksvergadering, deden aan deze opstand mee. 3 Zij verzamelden zich voor Mozes en Aäron en zeiden: ‘Wij hebben er genoeg van dat u de baas over ons speelt. U bent niet meer dan een van ons, want de Here heeft ons hele volk geheiligd en is met ons allen. Welk recht heeft u om u boven ons te verheffen en van ons gehoorzaamheid te eisen? U doet alsof u meer bent dan iemand anders uit het volk van de Here.’
4 Toen Mozes dit hoorde, wierp hij zich met zijn gezicht op de grond. 5 Toen zei hij tegen Korach en zijn metgezellen: ‘Morgenochtend zal de Here bekend maken wie van Hem zijn en wie heilig is en Hem als priester mag dienen. 6,7 U, Korach en allen die bij u zijn, moeten morgenochtend vuurpannen nemen, deze aansteken en er reukwerk op verbranden voor de Here. Dan zullen wij weten wie door de Here is aangewezen. Laat dat genoeg zijn voor u, Levieten.’ 8,9 En Mozes vervolgde tegen Korach: ‘Is het u te weinig dat de God van Israël u uit zijn volk heeft gekozen om dicht bij Hem te zijn wanneer u in de tabernakel van de Here werkt en voor het volk staat om het te dienen? 10 Is het u te min dat Hij die taak alleen aan u als Levieten heeft gegeven? Wilt u nu ook nog het priesterschap erbij hebben? 11,12 Want dat is uw opzet! Daarom bent u opgestaan tegen de Here. En wat heeft Aäron misdaan dat u ontevreden over hem bent?’ Toen ontbood Mozes Datan en Abiram bij zich, maar zij weigerden te komen. 13 ‘Is het niet genoeg,’ zeiden zij, ‘dat u ons uit een land hebt geleid dat overvloeide van melk en honing om ons in de woestijn te laten sterven en dat u zichzelf als heerser over ons hebt opgeworpen? 14 U hebt ons zelfs niet eens dat mooie land binnengebracht dat u ons had beloofd. U hebt ons geen akkers en wijngaarden gegeven. Denkt u ons voor de gek te kunnen houden? Wij komen niet.’
15 Toen werd Mozes woedend en zei tegen de Here: ‘Aanvaard hun offers niet! Ik heb nooit een ezel van hen gestolen! Nooit heb ik iemand van hen ook maar een haar gekrenkt!’ 16 En Mozes zei tegen Korach: ‘Kom met uw hele aanhang morgen hier voor de Here. Aäron zal er ook zijn. 17 Neem de vuurpannen met reukwerk erop mee, voor elke man één, tweehonderdvijftig bij elkaar. Aäron zal hier ook zijn met zijn vuurpan.’ 18 En zo gebeurde het. Zij kwamen met hun vuurpannen, staken deze aan en legden er reukwerk op. Zo stonden zij met Mozes en Aäron bij de ingang van de tabernakel. 19 In de tussentijd had Korach het hele volk tegen Mozes en Aäron opgezet en iedereen stond op een afstand toe te kijken.
Toen verscheen de heerlijkheid van de Here aan het hele volk 20 en de Here zei tegen Mozes en Aäron: 21 ‘Ga bij die mensen uit de buurt, zodat Ik ze in één slag kan vernietigen.’ 22 Maar Mozes en Aäron vielen op de grond voor de Here. ‘O God, God van het leven van alle mensen,’ smeekten zij, ‘laat U uw toorn los op het hele volk als slechts één man heeft gezondigd?’
23,24 De Here zei tegen Mozes: ‘Zeg het volk dan dat het uit de buurt blijft van de tenten van Korach, Datan en Abiram.’ 25 Mozes rende naar de tenten van Datan en Abiram, op de voet gevolgd door de leiders van het volk. 26 ‘Snel,’ riep hij tegen de mensen, ‘ga uit de buurt van de tenten van deze slechte mannen en raak niets aan dat van hen is. Anders zullen jullie wegens hun zonden met hen worden vernietigd.’ 27 De mensen deinsden terug van de tenten van Korach, Datan en Abiram. Datan en Abiram kwamen naar buiten en stonden bij de ingang van hun tenten met hun vrouwen, zonen en kleine kinderen. 28 Mozes zei: ‘Hierdoor zullen jullie weten dat de Here mij heeft opgedragen deze dingen te doen en dat het niet mijn eigen verzinsels zijn. 29 Als deze mannen een natuurlijke dood sterven of overlijden door een gewoon ongeluk of een ziekte, heeft de Here mij niet gestuurd. 30 Maar als de Here een wonder doet en de grond hen zal opslokken met hun hele hebben en houden en zij levend het dodenrijk ingaan, dan zullen jullie weten dat deze mannen de Here hebben gelasterd.’ 31 Hij was nog maar nauwelijks uitgesproken of de grond scheurde onder hen open. 32 De aarde opende zich en verzwolg hen met hun tenten, gezinnen, vrienden en alles wat zij bezaten. 33 Zo gingen zij levend het dodenrijk in en de aarde sloot zich boven hen. Zij waren verdwenen. 34 De Israëlieten vluchtten alle kanten op toen zij hun gegil hoorden, want zij waren bang dat de aarde ook hen zou verzwelgen. 35 Toen kwam vuur van de Here naar beneden en doodde de tweehonderdvijftig mannen die het reukwerk hadden geofferd.
Read full chapter
Numeri 16:1-35
BasisBijbel
Korach, Datan en Abiram komen in opstand tegen Mozes en Aäron
16 Korach, de zoon van Jizhar, die een zoon was van Kehat, uit de stam van Levi, kwam tegen Mozes in opstand. Datan en Abiram (zonen van Eliab), en On (de zoon van Pelet), alle drie uit de stam van Ruben, deden met hem mee. 2 Er sloten zich nog 250 andere mannen bij hen aan. Het waren allemaal leiders van het volk, belangrijke mannen. Met z'n allen gingen ze naar Mozes en Aäron. 3 Ze dromden bij hen samen en zeiden tegen hen: "We hebben er genoeg van dat jullie vinden dat jullie onze leiders zijn. Want het hele volk is van God, en niet alleen maar jullie. De Heer woont bij het hele volk. Waarom moeten jullie dan zo nodig onze leiders zijn?" 4 Toen Mozes dat hoorde, liet hij zich voor de Heer op de grond vallen. 5 En hij zei tegen Korach en alle mannen die met hem meededen: "Morgenvroeg zal de Heer laten weten wie Hij heeft uitgekozen om Hem te dienen. En alleen hij zal Hem mogen dienen. 6 Doe het volgende: breng allemaal een vuurpan, jij, Korach, en iedereen die met je is meegekomen. 7 Doe daar vuur in en leg er wierook voor de Heer op. Dan zal de Heer aanwijzen wie Hem mag dienen. Wees hier tevreden mee, Levieten!"
8 Verder zei Mozes: "Luister, Levieten! 9 Zijn jullie dan niet tevreden met de speciale taak die God jullie heeft gegeven? Hij heeft jullie uit het volk Israël uitgekozen om bij Hem te mogen komen. Jullie mogen Hem dienen bij de tent van ontmoeting. Jullie staan daar namens het volk. 10 Vinden jullie dat niet genoeg? Hij heeft jullie en alle andere Levieten uitgekozen om bij Hem te mogen komen! Willen jullie nu óók nog allemaal priester zijn? 11 Wat jullie hier doen, is een opstand tegen de Heer Zelf. Want jullie mopperen wel tegen Aäron, maar eigenlijk mopperen jullie tegen de Heer. Want wie is Aäron nu eigenlijk?"
12 Toen stuurde Mozes iemand om Datan en Abiram, de zonen van Eliab, te halen. Maar ze zeiden: "We komen niet. 13 Je doet alsof het niet erg is dat jij ons hebt weggehaald uit een prachtig en vruchtbaar land, om ons te laten sterven in de woestijn. En nu wil je ons ook nog bevelen geven? 14 Je hebt ons helemaal niet naar een prachtig en vruchtbaar land gebracht. Je hebt ons helemaal geen akkers en wijngaarden gegeven. Je kan ons niets meer wijsmaken. We komen niet." 15 Toen werd Mozes woedend en hij zei tegen de Heer: "Let morgen niet op hun offer, Heer! Ik heb nog nooit één ezel van hen gestolen, of iemand van hen kwaad gedaan en toch durven ze zó tegen mij te spreken!"
16 En Mozes zei tegen Korach: "Kom morgen met alle mannen die bij je horen bij de Heer. Jij, zij en Aäron! 17 Kom allemaal met je eigen vuurpan. Leg er wierook in en bied het de Heer aan. Iedereen moet de Heer zijn eigen vuurpan aanbieden: 250 vuurpannen. Jullie komen allemaal met je eigen vuurpan. Ook Aäron zal met zijn eigen vuurpan komen." 18 Toen kwamen ze allemaal met hun eigen vuurpan. Ze deden er vuur in en legden er wierook op. Daarmee gingen ze bij de ingang van de tent van ontmoeting staan, bij Mozes en Aäron. 19 Toen Korach met al zijn mannen naar Mozes en Aäron was gekomen bij de tent van ontmoeting, verscheen de stralende aanwezigheid van de Heer. Het hele volk zag Hem. 20 En de Heer zei tegen Mozes en Aäron: 21 "Ga ver bij dit volk vandaan staan, want Ik zal hen in één ogenblik verbranden." 22 Toen lieten ze zich voor God op de grond vallen en zeiden: "Heer, God van alle mensen, U wil toch niet het hele volk straffen omdat één man ongehoorzaam is?" 23 De Heer zei tegen Mozes: 24 "Zeg dan tegen het volk: Ga weg bij de tenten van Korach, Datan en Abiram."
25 Toen ging Mozes met de leiders van het volk naar de tenten van Datan en Abiram. 26 En hij zei tegen het volk: "Ga weg bij de tenten van deze mannen die zich niets van God aantrekken. Raak niets aan wat van hen is. Anders sterven jullie ook, door hún ongehoorzaamheid." 27 Toen gingen de mensen weg uit de buurt van de tenten van Korach, Datan en Abiram. Datan en Abiram kwamen naar buiten en gingen bij hun tenten staan, met hun vrouwen, zonen en kleine kinderen. 28 Toen zei Mozes: "Nu zullen jullie weten dat ik er niet zelf voor heb gekozen om jullie leider te worden, maar dat de Heer wil dat ik al deze dingen doe. 29 Als deze mensen op dezelfde normale manier sterven als alle andere mensen, heeft de Heer mij niet gestuurd. 30 Maar als de Heer iets zal doen wat nog nooit is gebeurd, dan weten jullie dat deze mensen de Heer woedend hebben gemaakt. Dan zal de grond opengaan en hen opslokken met alles wat ze hebben. Ze zullen levend naar het dodenrijk gaan." 31 Hij had dit nog maar net gezegd, of de grond scheurde onder hen open 32 en slokte de drie mannen op met hun gezinnen en met alles wat ze bezaten. 33 Zo gingen ze levend naar het dodenrijk. En de aarde ging boven hen dicht en ze waren verdwenen. 34 De Israëlieten die om hen heen stonden, vluchtten weg toen ze hen hoorden schreeuwen. Want ze waren bang dat zij óók door de aarde opgeslokt zouden worden. 35 Daarna kwam er vuur van de Heer op de 250 mannen die de schalen met wierook hadden geofferd en verbrandde hen allemaal.
Read full chapter
Numbers 16:1-35
New International Version
Korah, Dathan and Abiram
16 Korah(A) son of Izhar, the son of Kohath, the son of Levi, and certain Reubenites—Dathan and Abiram(B), sons of Eliab,(C) and On son of Peleth—became insolent[a] 2 and rose up against Moses.(D) With them were 250 Israelite men, well-known community leaders who had been appointed members of the council.(E) 3 They came as a group to oppose Moses and Aaron(F) and said to them, “You have gone too far! The whole community is holy,(G) every one of them, and the Lord is with them.(H) Why then do you set yourselves above the Lord’s assembly?”(I)
4 When Moses heard this, he fell facedown.(J) 5 Then he said to Korah and all his followers: “In the morning the Lord will show who belongs to him and who is holy,(K) and he will have that person come near him.(L) The man he chooses(M) he will cause to come near him. 6 You, Korah, and all your followers(N) are to do this: Take censers(O) 7 and tomorrow put burning coals(P) and incense(Q) in them before the Lord. The man the Lord chooses(R) will be the one who is holy.(S) You Levites have gone too far!”
8 Moses also said to Korah, “Now listen, you Levites! 9 Isn’t it enough(T) for you that the God of Israel has separated you from the rest of the Israelite community and brought you near himself to do the work at the Lord’s tabernacle and to stand before the community and minister to them?(U) 10 He has brought you and all your fellow Levites near himself, but now you are trying to get the priesthood too.(V) 11 It is against the Lord that you and all your followers have banded together. Who is Aaron that you should grumble(W) against him?(X)”
12 Then Moses summoned Dathan and Abiram,(Y) the sons of Eliab. But they said, “We will not come!(Z) 13 Isn’t it enough that you have brought us up out of a land flowing with milk and honey(AA) to kill us in the wilderness?(AB) And now you also want to lord it over us!(AC) 14 Moreover, you haven’t brought us into a land flowing with milk and honey(AD) or given us an inheritance of fields and vineyards.(AE) Do you want to treat these men like slaves[b]?(AF) No, we will not come!(AG)”
15 Then Moses became very angry(AH) and said to the Lord, “Do not accept their offering. I have not taken so much as a donkey(AI) from them, nor have I wronged any of them.”
16 Moses said to Korah, “You and all your followers are to appear before the Lord tomorrow—you and they and Aaron.(AJ) 17 Each man is to take his censer and put incense in it—250 censers in all—and present it before the Lord. You and Aaron are to present your censers also.(AK)” 18 So each of them took his censer,(AL) put burning coals and incense in it, and stood with Moses and Aaron at the entrance to the tent of meeting. 19 When Korah had gathered all his followers in opposition to them(AM) at the entrance to the tent of meeting, the glory of the Lord(AN) appeared to the entire assembly. 20 The Lord said to Moses and Aaron, 21 “Separate yourselves(AO) from this assembly so I can put an end to them at once.”(AP)
22 But Moses and Aaron fell facedown(AQ) and cried out, “O God, the God who gives breath to all living things,(AR) will you be angry with the entire assembly(AS) when only one man sins?”(AT)
23 Then the Lord said to Moses, 24 “Say to the assembly, ‘Move away from the tents of Korah, Dathan and Abiram.’”
25 Moses got up and went to Dathan and Abiram, and the elders of Israel(AU) followed him. 26 He warned the assembly, “Move back from the tents of these wicked men!(AV) Do not touch anything belonging to them, or you will be swept away(AW) because of all their sins.(AX)” 27 So they moved away from the tents of Korah, Dathan and Abiram.(AY) Dathan and Abiram had come out and were standing with their wives, children(AZ) and little ones at the entrances to their tents.(BA)
28 Then Moses said, “This is how you will know(BB) that the Lord has sent me(BC) to do all these things and that it was not my idea: 29 If these men die a natural death and suffer the fate of all mankind, then the Lord has not sent me.(BD) 30 But if the Lord brings about something totally new, and the earth opens its mouth(BE) and swallows them, with everything that belongs to them, and they go down alive into the realm of the dead,(BF) then you will know that these men have treated the Lord with contempt.(BG)”
31 As soon as he finished saying all this, the ground under them split apart(BH) 32 and the earth opened its mouth and swallowed them(BI) and their households, and all those associated with Korah, together with their possessions. 33 They went down alive into the realm of the dead,(BJ) with everything they owned; the earth closed over them, and they perished and were gone from the community. 34 At their cries, all the Israelites around them fled, shouting, “The earth is going to swallow us too!”
35 And fire came out from the Lord(BK) and consumed(BL) the 250 men who were offering the incense.
Footnotes
- Numbers 16:1 Or Peleth—took men
- Numbers 16:14 Or to deceive these men; Hebrew Will you gouge out the eyes of these men
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016
Holy Bible, New International Version®, NIV® Copyright ©1973, 1978, 1984, 2011 by Biblica, Inc.® Used by permission. All rights reserved worldwide.
NIV Reverse Interlinear Bible: English to Hebrew and English to Greek. Copyright © 2019 by Zondervan.