Add parallel Print Page Options

Doe het volgende: breng allemaal een vuurpan, jij, Korach, en iedereen die met je is meegekomen. Doe daar vuur in en leg er wierook voor de Heer op. Dan zal de Heer aanwijzen wie Hem mag dienen. Wees hier tevreden mee, Levieten!"

Verder zei Mozes: "Luister, Levieten! Zijn jullie dan niet tevreden met de speciale taak die God jullie heeft gegeven? Hij heeft jullie uit het volk Israël uitgekozen om bij Hem te mogen komen. Jullie mogen Hem dienen bij de tent van ontmoeting. Jullie staan daar namens het volk. 10 Vinden jullie dat niet genoeg? Hij heeft jullie en alle andere Levieten uitgekozen om bij Hem te mogen komen! Willen jullie nu óók nog allemaal priester zijn? 11 Wat jullie hier doen, is een opstand tegen de Heer Zelf. Want jullie mopperen wel tegen Aäron, maar eigenlijk mopperen jullie tegen de Heer. Want wie is Aäron nu eigenlijk?"

12 Toen stuurde Mozes iemand om Datan en Abiram, de zonen van Eliab, te halen. Maar ze zeiden: "We komen niet. 13 Je doet alsof het niet erg is dat jij ons hebt weggehaald uit een prachtig en vruchtbaar land, om ons te laten sterven in de woestijn. En nu wil je ons ook nog bevelen geven? 14 Je hebt ons helemaal niet naar een prachtig en vruchtbaar land gebracht. Je hebt ons helemaal geen akkers en wijngaarden gegeven. Je kan ons niets meer wijsmaken. We komen niet." 15 Toen werd Mozes woedend en hij zei tegen de Heer: "Let morgen niet op hun offer, Heer! Ik heb nog nooit één ezel van hen gestolen, of iemand van hen kwaad gedaan en toch durven ze zó tegen mij te spreken!"

16 En Mozes zei tegen Korach: "Kom morgen met alle mannen die bij je horen bij de Heer. Jij, zij en Aäron! 17 Kom allemaal met je eigen vuurpan. Leg er wierook in en bied het de Heer aan. Iedereen moet de Heer zijn eigen vuurpan aanbieden: 250 vuurpannen. Jullie komen allemaal met je eigen vuurpan. Ook Aäron zal met zijn eigen vuurpan komen." 18 Toen kwamen ze allemaal met hun eigen vuurpan. Ze deden er vuur in en legden er wierook op. Daarmee gingen ze bij de ingang van de tent van ontmoeting staan, bij Mozes en Aäron. 19 Toen Korach met al zijn mannen naar Mozes en Aäron was gekomen bij de tent van ontmoeting, verscheen de stralende aanwezigheid van de Heer. Het hele volk zag Hem. 20 En de Heer zei tegen Mozes en Aäron: 21 "Ga ver bij dit volk vandaan staan, want Ik zal hen in één ogenblik verbranden." 22 Toen lieten ze zich voor God op de grond vallen en zeiden: "Heer, God van alle mensen, U wil toch niet het hele volk straffen omdat één man ongehoorzaam is?" 23 De Heer zei tegen Mozes: 24 "Zeg dan tegen het volk: Ga weg bij de tenten van Korach, Datan en Abiram."

25 Toen ging Mozes met de leiders van het volk naar de tenten van Datan en Abiram. 26 En hij zei tegen het volk: "Ga weg bij de tenten van deze mannen die zich niets van God aantrekken. Raak niets aan wat van hen is. Anders sterven jullie ook, door hún ongehoorzaamheid." 27 Toen gingen de mensen weg uit de buurt van de tenten van Korach, Datan en Abiram. Datan en Abiram kwamen naar buiten en gingen bij hun tenten staan, met hun vrouwen, zonen en kleine kinderen. 28 Toen zei Mozes: "Nu zullen jullie weten dat ik er niet zelf voor heb gekozen om jullie leider te worden, maar dat de Heer wil dat ik al deze dingen doe. 29 Als deze mensen op dezelfde normale manier sterven als alle andere mensen, heeft de Heer mij niet gestuurd. 30 Maar als de Heer iets zal doen wat nog nooit is gebeurd, dan weten jullie dat deze mensen de Heer woedend hebben gemaakt. Dan zal de grond opengaan en hen opslokken met alles wat ze hebben. Ze zullen levend naar het dodenrijk gaan." 31 Hij had dit nog maar net gezegd, of de grond scheurde onder hen open 32 en slokte de drie mannen op met hun gezinnen en met alles wat ze bezaten. 33 Zo gingen ze levend naar het dodenrijk. En de aarde ging boven hen dicht en ze waren verdwenen. 34 De Israëlieten die om hen heen stonden, vluchtten weg toen ze hen hoorden schreeuwen. Want ze waren bang dat zij óók door de aarde opgeslokt zouden worden. 35 Daarna kwam er vuur van de Heer op de 250 mannen die de schalen met wierook hadden geofferd en verbrandde hen allemaal.

De vuurpannen

36 Toen zei de Heer tegen Mozes: 37 "Zeg tegen Eleazar, de zoon van de priester Aäron, dat hij de vuurpannen uit het vuur moet halen. Het vuur en de wierook daarin moet hij ver weg gooien, maar de pannen zijn voor Mij. 38 Want omdat het offer aan Mij aangeboden was, zijn de pannen nu van Mij. De mannen die tegen Mij in opstand kwamen, hebben er met hun leven voor betaald. Sla de pannen tot dunne platen. Bedek daarmee het altaar. Zo zijn die pannen een waarschuwing voor de Israëlieten." 39 Toen nam de priester Eleazar de koperen vuurpannen van de mannen die verbrand waren. Hij maakte er dunne platen van en bedekte daarmee het altaar. 40 Dat was om de Israëlieten te helpen onthouden dat, behalve de familie van Aäron, niemand anders een wierook-offer bij de Heer mag brengen. Want dan zou hun hetzelfde overkomen als Korach en de mannen die met hem meededen.

God straft het volk met een ziekte omdat het blijft mopperen

41 Maar de volgende ochtend mopperde het hele volk van de Israëlieten tegen Mozes en Aäron: "Jullie hebben het volk van de Heer gedood."[a] 42 Toen de mensen naar Mozes en Aäron dromden bij de tent van ontmoeting, daalde de wolk van de Heer neer. Zijn stralende aanwezigheid bedekte de tent. 43 Mozes en Aäron gingen naar de ingang van de tent van ontmoeting. 44 En de Heer zei tegen Mozes: 45 "Ga weg bij dit volk, want Ik ga hen in één ogenblik doden." Toen lieten ze zich voor de Heer op de grond vallen. 46 En Mozes zei tegen Aäron: "Neem snel een vuurpan, doe er vuur van het altaar in, leg er wierook op en ga snel naar het volk. Vraag daar aan de Heer om vergeving voor hen. Want de Heer is vreselijk boos op hen geworden en straft hen al. Want er is een gevaarlijke ziekte uitgebroken." 47 Aäron nam een vuurpan en ging er haastig mee tussen de mensen staan. Want er was een vreselijke ziekte onder de mensen uitgebroken. Hij legde er wierook op en vroeg daarmee aan de Heer om vergeving voor het volk. 48 Toen hij zo tussen de levenden en doden stond, hield de ziekte op. 49 Er waren 14.700 mensen aan de ziekte gestorven. De mannen die samen met Korach waren gedood, waren daar niet bij meegeteld. 50 Toen Aäron terugkwam bij Mozes bij de ingang van de tent van ontmoeting, was de ziekte opgehouden.

De staf van Aäron bloeit

17 De Heer zei tegen Mozes: "Laat de leiders van elke stam van Israël hun staf brengen. Er moeten dus twaalf staven komen. Op elke staf moet je de naam van de leider van de stam schrijven. De naam van Aäron moet je op de staf van de stam van Levi schrijven. Want van elke stam moet er één staf zijn. Leg ze allemaal in de tent van ontmoeting, bij de kist van het verbond. Daar zal Ik naar jullie toe komen. De staf van de man die Ik uitkies, zal gaan bloeien. Zo zal Ik een einde maken aan het gemopper en geklaag tegen jullie. Want eigenlijk mopperen en klagen ze tegen Míj." Toen Mozes dit aan de Israëlieten verteld had, gaven al hun leiders hem één staf. Van elke stam kreeg hij één staf, twaalf staven in totaal. De staf van Aäron was er ook bij. Mozes legde ze neer bij de Heer, in de tent van het verbond. Toen Mozes de volgende dag naar binnen ging, bloeide de staf van Aäron van de stam van Levi. Er waren knoppen en bloemen aan gekomen en er zaten amandelen aan. Mozes bracht alle staven uit de tent naar buiten, zodat iedereen kon zien wat er was gebeurd. Toen nam iedereen zijn eigen staf weer terug.

10 En de Heer zei tegen Mozes: "Leg de staf van Aäron weer bij de kist van het verbond. Bewaar hem daar als een teken voor de mensen die niet naar Mij willen luisteren. Zo maak Ik een eind aan hun gemopper tegen Mij. Want anders zal Ik hen doden." 11 Mozes deed wat de Heer tegen hem gezegd had.

Footnotes

  1. Numeri 16:41 Met 'het volk van de Heer' worden de Levieten bedoeld.

You, Korah, and all your followers(A) are to do this: Take censers(B) and tomorrow put burning coals(C) and incense(D) in them before the Lord. The man the Lord chooses(E) will be the one who is holy.(F) You Levites have gone too far!”

Moses also said to Korah, “Now listen, you Levites! Isn’t it enough(G) for you that the God of Israel has separated you from the rest of the Israelite community and brought you near himself to do the work at the Lord’s tabernacle and to stand before the community and minister to them?(H) 10 He has brought you and all your fellow Levites near himself, but now you are trying to get the priesthood too.(I) 11 It is against the Lord that you and all your followers have banded together. Who is Aaron that you should grumble(J) against him?(K)

12 Then Moses summoned Dathan and Abiram,(L) the sons of Eliab. But they said, “We will not come!(M) 13 Isn’t it enough that you have brought us up out of a land flowing with milk and honey(N) to kill us in the wilderness?(O) And now you also want to lord it over us!(P) 14 Moreover, you haven’t brought us into a land flowing with milk and honey(Q) or given us an inheritance of fields and vineyards.(R) Do you want to treat these men like slaves[a]?(S) No, we will not come!(T)

15 Then Moses became very angry(U) and said to the Lord, “Do not accept their offering. I have not taken so much as a donkey(V) from them, nor have I wronged any of them.”

16 Moses said to Korah, “You and all your followers are to appear before the Lord tomorrow—you and they and Aaron.(W) 17 Each man is to take his censer and put incense in it—250 censers in all—and present it before the Lord. You and Aaron are to present your censers also.(X) 18 So each of them took his censer,(Y) put burning coals and incense in it, and stood with Moses and Aaron at the entrance to the tent of meeting. 19 When Korah had gathered all his followers in opposition to them(Z) at the entrance to the tent of meeting, the glory of the Lord(AA) appeared to the entire assembly. 20 The Lord said to Moses and Aaron, 21 “Separate yourselves(AB) from this assembly so I can put an end to them at once.”(AC)

22 But Moses and Aaron fell facedown(AD) and cried out, “O God, the God who gives breath to all living things,(AE) will you be angry with the entire assembly(AF) when only one man sins?”(AG)

23 Then the Lord said to Moses, 24 “Say to the assembly, ‘Move away from the tents of Korah, Dathan and Abiram.’”

25 Moses got up and went to Dathan and Abiram, and the elders of Israel(AH) followed him. 26 He warned the assembly, “Move back from the tents of these wicked men!(AI) Do not touch anything belonging to them, or you will be swept away(AJ) because of all their sins.(AK) 27 So they moved away from the tents of Korah, Dathan and Abiram.(AL) Dathan and Abiram had come out and were standing with their wives, children(AM) and little ones at the entrances to their tents.(AN)

28 Then Moses said, “This is how you will know(AO) that the Lord has sent me(AP) to do all these things and that it was not my idea: 29 If these men die a natural death and suffer the fate of all mankind, then the Lord has not sent me.(AQ) 30 But if the Lord brings about something totally new, and the earth opens its mouth(AR) and swallows them, with everything that belongs to them, and they go down alive into the realm of the dead,(AS) then you will know that these men have treated the Lord with contempt.(AT)

31 As soon as he finished saying all this, the ground under them split apart(AU) 32 and the earth opened its mouth and swallowed them(AV) and their households, and all those associated with Korah, together with their possessions. 33 They went down alive into the realm of the dead,(AW) with everything they owned; the earth closed over them, and they perished and were gone from the community. 34 At their cries, all the Israelites around them fled, shouting, “The earth is going to swallow us too!”

35 And fire came out from the Lord(AX) and consumed(AY) the 250 men who were offering the incense.

36 The Lord said to Moses, 37 “Tell Eleazar(AZ) son of Aaron, the priest, to remove the censers(BA) from the charred remains and scatter the coals some distance away, for the censers are holy— 38 the censers of the men who sinned at the cost of their lives.(BB) Hammer the censers into sheets to overlay the altar,(BC) for they were presented before the Lord and have become holy. Let them be a sign(BD) to the Israelites.”

39 So Eleazar the priest(BE) collected the bronze censers brought by those who had been burned to death,(BF) and he had them hammered out to overlay the altar, 40 as the Lord directed him through Moses. This was to remind the Israelites that no one except a descendant of Aaron should come to burn incense(BG) before the Lord,(BH) or he would become like Korah and his followers.(BI)

41 The next day the whole Israelite community grumbled against Moses and Aaron. “You have killed the Lord’s people,” they said.

42 But when the assembly gathered in opposition(BJ) to Moses and Aaron and turned toward the tent of meeting, suddenly the cloud covered it and the glory of the Lord(BK) appeared. 43 Then Moses and Aaron went to the front of the tent of meeting, 44 and the Lord said to Moses, 45 “Get away from this assembly so I can put an end(BL) to them at once.” And they fell facedown.

46 Then Moses said to Aaron, “Take your censer(BM) and put incense in it, along with burning coals from the altar, and hurry to the assembly(BN) to make atonement(BO) for them. Wrath has come out from the Lord;(BP) the plague(BQ) has started.” 47 So Aaron did as Moses said, and ran into the midst of the assembly. The plague had already started among the people,(BR) but Aaron offered the incense and made atonement for them. 48 He stood between the living and the dead, and the plague stopped.(BS) 49 But 14,700 people died from the plague, in addition to those who had died because of Korah.(BT) 50 Then Aaron returned to Moses at the entrance to the tent of meeting, for the plague had stopped.[b]

The Budding of Aaron’s Staff

17 [c]The Lord said to Moses, “Speak to the Israelites and get twelve staffs(BU) from them, one from the leader of each of their ancestral tribes.(BV) Write the name of each man on his staff. On the staff of Levi write Aaron’s name,(BW) for there must be one staff for the head of each ancestral tribe. Place them in the tent of meeting(BX) in front of the ark of the covenant law,(BY) where I meet with you.(BZ) The staff belonging to the man I choose(CA) will sprout,(CB) and I will rid myself of this constant grumbling(CC) against you by the Israelites.”

So Moses spoke to the Israelites, and their leaders gave him twelve staffs, one for the leader of each of their ancestral tribes, and Aaron’s staff was among them. Moses placed the staffs before the Lord in the tent of the covenant law.(CD)

The next day Moses entered the tent(CE) and saw that Aaron’s staff,(CF) which represented the tribe of Levi, had not only sprouted but had budded, blossomed and produced almonds.(CG) Then Moses brought out all the staffs(CH) from the Lord’s presence to all the Israelites. They looked at them, and each of the leaders took his own staff.

10 The Lord said to Moses, “Put back Aaron’s staff(CI) in front of the ark of the covenant law, to be kept as a sign to the rebellious.(CJ) This will put an end to their grumbling against me, so that they will not die.” 11 Moses did just as the Lord commanded him.

Footnotes

  1. Numbers 16:14 Or to deceive these men; Hebrew Will you gouge out the eyes of these men
  2. Numbers 16:50 In Hebrew texts 16:36-50 is numbered 17:1-15.
  3. Numbers 17:1 In Hebrew texts 17:1-13 is numbered 17:16-28.