Add parallel Print Page Options

Usury Abolished

Now there was a great outcry of the [poorer] people and their wives against their Jewish brothers [to whom they were deeply in debt]. For there were some who were saying, “We, along with our sons and our daughters, are many; therefore allow us to get grain, so that we may eat and survive.” There were others who were saying, “We are mortgaging our fields, our vineyards, and our houses to buy grain because of the famine.” There were also others who were saying, “We have borrowed money on our fields and vineyards for the [Persian] king’s [heavy] tax. Now our flesh (skin) is the same as that of our brothers (relatives), and our children are like their children, yet here we are forcing (selling) our sons and our daughters to be slaves; and some of our daughters are forced into bondage already, and [a]we are powerless [to redeem them] because our fields and vineyards belong to others.”

Then I was very angry when I heard their outcry and these words [of accusation]. I thought it over and then challenged the nobles and the rulers. I said to them, “You are exacting usury (excessive interest) from your own brother (relative).” So I held a great assembly to confront them. I said to them, “According to our ability we have redeemed (purchased back) our Jewish brothers who were sold to the [Gentile] nations; now would you even sell your brothers, that they might be sold to us?” Then they were silent and could not find a [single] word to say. So I said, “What you are doing is not good. Should you not walk in the fear of our God to prevent the taunting by the [pagan] nations, our enemies? 10 And likewise I, my brothers, and my servants are lending them money and grain. Please, let us stop [charging] this interest.(A) 11 Please, give back to them this very day their fields, their vineyards, their olive groves, and their houses, and also a hundredth part of the money, the grain, the new wine, and the oil that you are lending them.” 12 Then they said, “We will give it back and not require anything from them. We will do exactly as you say.” Then I called the priests and took an oath from them that they would act in accordance with this promise. 13 I also [b]shook out the [c]front of my garment and said, “So may God shake out every man from his house and from his possessions who does not keep this promise; like this may he be shaken out and emptied.” And all the assembly said, “Amen!” And they praised the Lord. Then the people acted in accordance with this promise.

Nehemiah’s Example

14 Moreover, from the day that I was appointed to be their governor in the land of Judah, from the twentieth year to the thirty-second year of King Artaxerxes, for twelve years, neither I nor my relatives have eaten the governor’s food allowance. 15 But the former governors who were [in office] before me put heavy burdens on the people and took food and wine from them in addition to forty shekels of silver [as an excessive monthly salary]; even their servants assumed authority over the people. But I did not do so because of the [reverent] fear of God. 16 I also applied myself to the work on this wall; we did not buy any land, and all my servants were gathered together there for the work. 17 Moreover, there were at my table a hundred and fifty Jews and officials, besides those who came to us from the nations that were around us. 18 Now the following were prepared for each day: one ox and six choice sheep; also fowls (poultry) were prepared for me; and in intervals of ten days all sorts of wine was provided in abundance. Yet for all this, I did not demand the governor’s food allowance, because the servitude was heavy on this people. 19 Remember me, O my God, for good, according to all I have done for this people.(B)

Footnotes

  1. Nehemiah 5:5 Lit our hands are.
  2. Nehemiah 5:13 The folds of a robe over the chest formed a place where objects could be carried and protected, so Nehemiah’s gesture was a vivid illustration of the divine punishment he was invoking upon violators.
  3. Nehemiah 5:13 Lit bosom.

De arme mensen klagen dat ze uitgebuit worden

Op een gegeven moment begonnen de arme mensen hevig te klagen over hun rijkere volksgenoten. Sommigen van hen zeiden: "We hebben veel kinderen. We hebben niet genoeg graan te eten. We kunnen er niet van leven." Anderen zeiden: "We hebben onze akkers, wijngaarden en huizen moeten verkopen omdat we honger hadden. We hadden geld nodig om graan te kopen." Weer anderen zeiden: "We hebben geld geleend om aan de koning belasting te kunnen betalen. Om dat geld te kunnen lenen, hebben we onze akkers en wijngaarden als onderpand moeten geven. Maar wij zijn van hetzelfde volk als zij. Onze zonen zijn net zo goed als hun zonen. Toch moeten wíj onze zonen en dochters slaven laten worden. Sommige van onze dochters zijn al slavin geworden en we hebben er niets tegen kunnen doen. En andere mensen bezitten onze akkers en wijngaarden."

Ik werd woedend toen ik dit allemaal hoorde. Ik dacht er goed over na en ging toen naar de rijke mensen toe. Ik zei tegen hen: "Jullie vragen rente als jullie geld uitlenen! En dat nog wel van mensen van je eigen volk!" Ik riep alle rijke mensen bij elkaar voor een grote vergadering. Daar zei ik tegen hen: "Wij hebben zoveel mogelijk van onze volksgenoten die aan buitenlanders waren verkocht, teruggekocht. Maar júllie verkopen je eigen volksgenoten en zij verkopen zich aan ons!" Ze zwegen en wisten niets te antwoorden. Toen zei ik: "Het is niet goed wat jullie doen. Als jullie niet langer door de andere volken uitgelachen willen worden, moeten jullie ontzag voor onze God gaan hebben. 10 Ikzelf, mijn broers en mijn knechten hadden óók geld en graan van de mensen kunnen eisen, net als jullie. Maar we hebben dat niet gedaan. Ik vraag jullie dringend om met deze uitbuiting te stoppen. 11 Ik wil dat jullie hun akkers, wijngaarden, olijfbomen en huizen aan hen teruggeven. Ook de rente die ze jullie hebben betaald van het geld, het graan, de wijn en de olijf-olie die ze van jullie hadden geleend." 12 Ze antwoordden: "We zullen het teruggeven. We zullen hun zeggen dat ze ons niets meer terug hoeven te betalen. We zullen doen wat je zegt." Ik riep de priesters en liet hen toen in bijzijn van de priesters zweren dat ze zouden doen wat ze hadden gezegd. 13 Ik schudde de zakken van mijn kleren leeg en zei: "Dit zal God doen met iedereen die niet doet wat hij heeft beloofd. Hij zal hem uit zijn huis en uit alles wat hij bezit schudden. Hij zal uitgeschud en leeg achterblijven." En alle mensen antwoordden: "Amen, zo zal het zijn!" En ze prezen de Heer. En iedereen deed wat hij beloofd had.

Wat Nehemia zelf allemaal doet voor het volk

14 Het was inmiddels twaalf jaar geleden dat koning Artasasta mij bestuurder van het land van Juda had gemaakt. Dat was dus vanaf het 20e jaar dat hij regeerde tot aan het 32e jaar. Al die tijd hebben ik en mijn broers nooit van mijn volksgenoten geëist dat zij voor mijn eten moesten zorgen. Toch zou ik daar als bestuurder wel recht op gehad hebben. Maar ik deed het niet. 15 De mannen die vóór mij het land hadden bestuurd, hadden altijd een hoge belasting en veel brood en wijn van het volk gevraagd. Bovendien 40 sikkels (500 gram) zilver. Zelfs hun dienaren deden alsof ze heer en meester over het volk waren. Maar uit ontzag voor God heb ik zo niet gedaan. 16 Ook werkte ik zelf mee aan de muur. Ik heb geen grond voor mijzelf genomen. En al mijn knechten waren ook op het werk.

17 Er aten 150 leiders en belangrijke Judeeërs bij mij aan tafel. Ook nog allerlei mannen van de andere volken om ons heen die naar ons toe waren gekomen. 18 Elke dag was voor de maaltijd nodig: één koe, zes van mijn beste schapen, en ook nog kippen en andere vogels. Elke tiende dag werd er een overvloed aan wijn gebracht. Toch eiste ik niet van het volk dat zij voor dat eten moesten zorgen. Want ze hadden het zo al moeilijk genoeg.

19 – Mijn God, vergeet niet wat ik allemaal voor dit volk heb gedaan.