Mattheüs 26
BasisBijbel
Jezus vertelt opnieuw wat er met Hem gaat gebeuren
26 Toen Jezus dit had verteld, zei Hij tegen zijn leerlingen: 2 "Jullie weten dat het over twee dagen Pasen is. Dan wordt de Mensenzoon gevangen genomen en gekruisigd."
3 En de leiders van de priesters, de wetgeleerden en de leiders van het volk vergaderden met elkaar in het paleis van de hogepriester Kajafas. 4 Ze maakten een plan om Jezus met een list gevangen te nemen en te doden. 5 Maar ze zeiden: "Laten we het niet op het feest doen. Anders komen er nog rellen onder het volk."
Een vrouw zalft Jezus' hoofd
6 Op een dag was Jezus in Betanië, in het huis van Simon. (Simon was door Jezus genezen van een besmettelijke huidziekte.) 7 Er kwam een vrouw naar Hem toe. Ze had een kostbaar kruikje bij zich met dure parfum: echte mirre.[a] Ze goot de parfum over zijn hoofd uit terwijl Hij aan tafel zat te eten. 8 Toen zijn leerlingen dat zagen, werden ze boos. Ze zeiden tegen elkaar: 9 "Wat een verspilling! Die mirre hadden we voor veel geld kunnen verkopen! Dan hadden we het geld aan de arme mensen kunnen geven!" 10 Jezus merkte het. Hij zei tegen hen: "Waarom laten jullie die vrouw haar gang niet gaan? Want ze heeft iets goeds voor Mij gedaan. 11 Want arme mensen zullen altijd wel bij jullie zijn. Maar Mij hebben jullie niet altijd bij je. 12 Toen zij die mirre over Mij heen goot, deed ze dat als voorbereiding op mijn begrafenis.[b] 13 Luister goed! Ik zeg jullie: overal in de hele wereld waar het goede nieuws zal worden verteld, zal ook verteld worden wat zij heeft gedaan."
Judas verraadt Jezus
14 Toen ging één van de twaalf leerlingen, Judas Iskariot, naar de leiders van de priesters. 15 Hij vroeg: "Wat willen jullie mij betalen? Dan zal ik ervoor zorgen dat jullie Jezus gevangen kunnen nemen." Ze gaven hem 30 zilverstukken.[c] 16 Vanaf dat moment probeerde Judas een moment te vinden om Jezus aan hen uit te leveren.
Het Paasfeest
17 Op de eerste dag van het Feest van de Ongegiste Broden[d] kwamen de leerlingen Jezus vragen: "Waar wilt U de paasmaaltijd eten? Dan gaan we alles klaarmaken." 18 Hij zei: "Ga naar de stad, naar die-en-die. Zeg tegen hem: 'De meester zegt: 'Het is mijn tijd. Ik wil met mijn leerlingen bij jou het Paasfeest vieren.' " 19 De leerlingen deden wat Jezus had gezegd en ze maakten het paaslam klaar.
20 Toen het avond was geworden, ging Hij met de twaalf leerlingen aan tafel. 21 Tijdens de maaltijd zei hij: "Luister goed! Ik zeg jullie dat één van jullie Mij zal verraden." 22 Daar werden ze heel bedroefd over. En ze vroegen Hem om de beurt: "Ben ik dat, Heer?" 23 Hij antwoordde: "De man die tegelijk met Mij zijn brood in de schotel heeft ingedoopt, die zal Mij verraden. 24 De Mensenzoon zal sterven op de manier die al van tevoren in de Boeken is opgeschreven. Maar het zal slecht aflopen met de man die Hem heeft verraden. Het zou beter voor hem zijn geweest als hij niet was geboren." 25 Judas, de verrader, antwoordde: "Ben ik dat, Meester?" Jezus antwoordde: "Je zegt het zelf."
26 Toen ze aan het eten waren, nam Jezus een brood. Hij zegende het, brak het in stukken en gaf het aan zijn leerlingen. Hij zei: "Neem dit en eet het. Het is mijn lichaam." 27 Toen nam Hij de beker met wijn. Hij dankte God ervoor en gaf hem aan de leerlingen. Hij zei: "Drink hier allemaal van. 28 Deze wijn is mijn bloed waarmee God een nieuw verbond sluit met de mensen.[e] Mijn bloed wordt uitgegoten om de mensen te kunnen vergeven dat ze ongehoorzaam zijn aan God. 29 Maar Ik zeg jullie dat Ik vanaf nu geen wijn meer zal drinken, totdat Ik samen met jullie nieuwe wijn zal drinken in het Koninkrijk van mijn Vader." 30 En nadat ze de dankliederen hadden gezongen, vertrokken ze naar de Olijfberg.
Jezus waarschuwt Petrus
31 Toen zei Jezus tegen hen: "Vannacht zullen jullie Mij allemaal in de steek laten. Want er staat in de Boeken: 'Ik zal de herder doden en de schapen van de kudde zullen uit elkaar gejaagd worden.' 32 Maar Ik zal weer uit de dood opstaan. Dan zal Ik voor jullie uit reizen naar Galilea." 33 Petrus antwoordde: "Ik zal U echt nooit in de steek laten! Zelfs niet als alle anderen dat wél doen!" 34 Jezus zei tegen hem: "Luister goed! Ik zeg je: voordat de haan kraait zul je vannacht drie keer zeggen dat je Mij niet kent." 35 Petrus zei tegen Hem: "Ik zal nooit zeggen dat ik U niet ken! Zelfs niet als ze mij met U zouden doden!" De andere leerlingen zeiden hetzelfde.
In de tuin van Getsémané
36 Jezus ging met hen naar een tuin die Getsémané (= olijfpers) heet. Daar zei Hij tegen de leerlingen: "Gaan jullie hier zitten. Ik ga een eindje verderop bidden." 37 Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs met Zich mee. En Hij begon te bidden. Hij was heel erg bang en bedroefd. 38 Toen zei Hij tegen hen: "Ik ben verschrikkelijk bedroefd. Ik ga zowat dood van verdriet. Blijven jullie hier. Blijf wakker en wacht op Mij." 39 Hijzelf liep een eindje verder. Daar knielde Hij neer met zijn gezicht tot op de grond en bad: "Vader, als het mogelijk is, laat Mij dan alstublieft niet de wijnbeker van uw straf leeg hoeven te drinken.[f] Maar Ik zal niet doen wat Ik Zelf wil, maar wat Ú wil."
40 Toen ging Hij naar de drie leerlingen terug. Hij zag dat ze in slaap waren gevallen. Hij zei tegen Petrus: "Kon je niet eens één uur met Mij wakker blijven? 41 Blijf wakker en bid dat je niet verleid wordt om het verkeerde te doen. Je wíl wel graag het goede doen, maar dat is wel heel erg moeilijk."
42 Daarna ging Hij voor de tweede keer weg en bad: "Vader, als het echt nodig is dat Ik de wijnbeker van uw straf leegdrink, zal Ik het doen omdat U het wil." 43 Toen Hij terug kwam, merkte Hij dat ze weer in slaap waren gevallen. Want hun ogen waren zwaar van de slaap. 44 Hij liet hen daar en ging opnieuw weg en bad voor de derde keer. Hij bad hetzelfde als de vorige keren. 45 Toen kwam Hij bij zijn leerlingen terug en zei tegen hen: "Slaap nu maar en rust uit. Het is genoeg geweest. Nu komt het moment dat de Mensenzoon door slechte mensen gevangen genomen zal worden."
Jezus wordt gevangen genomen
46 Jezus zei: "Sta op, we gaan. Kijk, daar komt de man die Mij verraadt." 47 Op datzelfde moment kwam Judas aanlopen, één van de twaalf leerlingen. Hij bracht een grote groep mannen met zwaarden en knuppels mee. Ze waren gestuurd door de leiders van de priesters en de leiders van het volk. 48 Judas had een teken met hen afgesproken. Hij had gezegd: "De man die ik groet met een kus, díe moet je grijpen." 49 Hij liep recht op Jezus af. Hij zei: "Dag Meester" en gaf Hem een kus. 50 Maar Jezus zei tegen hem: "Vriend, wat kom je hier doen?" Toen grepen de mannen Jezus. 51 Eén van de leerlingen trok zijn zwaard. Hij raakte de slaaf van de hogepriester en hakte het oor van de man eraf. 52 Maar Jezus zei tegen hem: "Doe je zwaard weg. Want mensen die geweld gebruiken, zullen door geweld sterven. 53 Of denken jullie dat Ik mijn Vader niet om hulp kan vragen? Dan zou Hij Mij onmiddellijk wel twaalf legers engelen sturen om Mij te helpen. 54 Maar hoe zou dan werkelijkheid kunnen worden wat er in de Boeken staat? Die zeggen dat het op deze manier moet gebeuren."
55 Toen zei Jezus tegen de mannen: "Jullie doen alsof jullie een moordenaar gevangen moeten nemen, met die zwaarden en die knuppels. Elke dag zat Ik bij jullie in de tempel les te geven. Maar toen hebben jullie Mij niet gevangen genomen. 56 Maar het gebeurt allemaal op deze manier, omdat het vroeger zo in de Boeken van de profeten werd opgeschreven." Toen lieten alle leerlingen Hem in de steek en sloegen op de vlucht.
Jezus voor de Vergadering
57 De mannen die Jezus gevangen hadden genomen, brachten Hem naar de hogepriester Kajafas. Daar waren de wetgeleerden en leiders bij elkaar gekomen. 58 Petrus volgde Hem op een afstand. Hij liep mee tot op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester. Daar ging hij tussen de dienaren zitten om te zien hoe het zou aflopen.
59 De leiders van de priesters en de leiders van het volk zochten iets om Jezus ter dood te kunnen veroordelen. Daarom kwamen ze met gelogen beschuldigingen. 60 Er waren genoeg mensen die leugens over Hem kwamen vertellen. Maar voor geen van die beschuldigingen konden ze Jezus de doodstraf geven. 61 Tenslotte kwamen er twee mannen die ook iets zeiden wat niet helemaal waar was: "Hij heeft gezegd dat Hij de tempel van God kan afbreken en in drie dagen weer opbouwen." 62 Toen stond de hogepriester op en vroeg: "Waarom antwoord Je niets op deze beschuldiging?" 63 Maar Jezus zweeg. De hogepriester zei tegen Hem: "Ik beveel Je bij de levende God dat Je moet zeggen of Je de Messias bent, de Zoon van God." 64 Jezus zei tegen hem: "U zegt het zelf. Maar Ik zeg u, vanaf dit moment zult u de Mensenzoon zien zitten naast Degene die de macht heeft, en u zult Hem zien komen op de wolken." 65 Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en hij riep uit: "Hij heeft God beledigd! We hebben verder geen beschuldigingen meer nodig! Jullie hebben zelf gehoord dat Hij God heeft beledigd! Wat vinden jullie?" 66 Ze antwoordden: "Hij verdient de doodstraf!" 67 Ze spuugden Hem in zijn gezicht en stompten Hem. 68 Anderen sloegen Hem in zijn gezicht en zeiden: "Profeteer eens, Messias: wie heeft Je geslagen?"
Petrus zegt dat hij Jezus niet kent
69 Petrus zat buiten op de binnenplaats. Er kwam een slavin naar hem toe. Ze zei: "Jij was ook bij Jezus, de Galileër." 70 Maar hij antwoordde: "Ik weet niet waar je het over hebt." Iedereen hoorde hem dat zeggen. 71 Toen hij naar de poort ging, zag een andere slaaf hem. De slaaf zei tegen de mannen die daar ook stonden: "Die man was ook bij Jezus van Nazaret." 72 Maar Petrus zwoer: "Ik zweer dat ik die Man niet ken." 73 Even later kwamen de mannen die daar stonden naar Petrus toe en zeiden: "Ja hoor, jij hoort ook bij Hem, we horen het aan de manier waarop je praat." 74 Toen zei hij opnieuw: "Ik zweer dat ik die Man helemaal niet ken!" 75 Op dat moment kraaide er een haan. Petrus herinnerde zich opeens wat Jezus had gezegd: 'Voordat de haan kraait, zul je drie keer hebben gezegd dat je Mij niet kent.' En hij liep naar buiten en begon vreselijk te huilen.
Footnotes
- Mattheüs 26:7 Mirre wordt uit de hars van een bepaalde plant gemaakt.
- Mattheüs 26:12 Mirre werd ook bij begrafenissen gebruikt. Gestorven mensen werden in doeken gewikkeld die eerst in onder andere mirre gedompeld waren. Lees Johannes 19:39 en 40.
- Mattheüs 26:15 30 Zilverstukken was de prijs van een slaaf! Een grote belediging dus. Lees ook Zacharia 11:12.
- Mattheüs 26:17 Het Feest van de Ongegiste Broden is direct na het Paasfeest. Het Paasfeest wordt op de eerste avond van het feest gevierd. De twee feesten horen bij elkaar. De Joden vieren daarmee het vertrek van het volk Israël uit de slavernij in Egypte. Lees Exodus 12. Tijdens de zeven dagen van het feest mag er helemaal geen brood met gist gegeten worden.
- Mattheüs 26:28 God had eeuwen geleden al een verbond gesloten met Abraham en later met het hele volk dat uit hem was ontstaan. Lees Genesis 15:7-20 en Exodus 6:1-6. Dat was het oude verbond. Het nieuwe verbond van Jezus' dood is de vervulling van de beloften van het oude verbond.
- Mattheüs 26:39 Jezus ging de straf op Zich nemen die wíj verdiend hadden met onze ongehoorzaamheid aan God. Met de 'wijnbeker' wordt in de bijbel vaak Gods straf bedoeld. Lees bijvoorbeeld Jeremia 25:15.
Matei 26
Cornilescu 1924 - Revised 2010, 2014
Sfătuirea împotriva lui Isus
26 După ce a isprăvit Isus toate cuvântările acestea, a zis ucenicilor Săi: 2 „Ştiţi(A) că după două zile vor fi Paştele; şi Fiul omului va fi dat ca să fie răstignit!” 3 Atunci(B), preoţii cei mai de seamă, cărturarii şi bătrânii norodului s-au strâns în curtea marelui preot, care se numea Caiafa, 4 şi s-au sfătuit împreună cum să prindă pe Isus cu vicleşug şi să-L omoare. 5 Dar ziceau: „Nu în timpul Praznicului, ca să nu se facă tulburare în norod”.
Mirul turnat pe capul lui Isus
6 Când(C) era Isus în Betania(D), în casa lui Simon leprosul, 7 s-a apropiat de El o femeie cu un vas de alabastru cu mir foarte scump; şi, pe când sta El la masă, ea a turnat mirul pe capul Lui. 8 Ucenicilor(E) le-a fost necaz, când au văzut lucrul acesta, şi au zis: „Ce rost are risipa aceasta? 9 Mirul acesta s-ar fi putut vinde foarte scump, şi banii să se dea săracilor.” 10 Când a auzit Isus, le-a zis: „De ce faceţi supărare femeii? Ea a făcut un lucru frumos faţă de Mine. 11 Pentru că(F) pe săraci îi aveţi totdeauna cu voi, dar pe(G) Mine nu Mă aveţi totdeauna. 12 Dacă a turnat acest mir pe trupul Meu, ea a făcut lucrul acesta în vederea pregătirii Mele pentru îngropare. 13 Adevărat vă spun că, oriunde va fi propovăduită Evanghelia aceasta, în toată lumea, se va spune şi ce a făcut femeia aceasta, spre pomenirea ei.”
Vânzarea lui Isus
14 Atunci(H), unul din cei doisprezece, numit Iuda Iscarioteanul(I), s-a dus la preoţii cei mai de seamă 15 şi le-a zis: „Ce(J) vreţi să-mi daţi, şi-L voi da în mâinile voastre?” Ei i-au cântărit treizeci de arginţi. 16 Din clipa aceea, Iuda căuta un prilej nimerit, ca să dea pe Isus în mâinile lor.
Descoperirea vânzătorului
17 În(K) ziua dintâi a Praznicului Azimilor, ucenicii au venit la Isus şi I-au zis: „Unde vrei să-Ţi pregătim să mănânci Paştele?” 18 El le-a răspuns: „Duceţi-vă în cetate la cutare om şi spuneţi-i: ‘Învăţătorul zice: «Vremea Mea este aproape; voi face Paştele cu ucenicii Mei în casa ta».’ ” 19 Ucenicii au făcut cum le poruncise Isus şi au pregătit Paştele. 20 Seara(L), Isus a şezut la masă cu cei doisprezece ucenici ai Săi. 21 Pe când mâncau, El a zis: „Adevărat vă spun că unul din voi Mă va vinde”. 22 Ei s-au întristat foarte mult şi au început să-I zică unul după altul: „Nu cumva sunt eu, Doamne?” 23 Drept răspuns, El le-a zis: „Cel(M) ce a întins cu Mine mâna în blid, acela Mă va vinde. 24 Negreşit, Fiul omului Se duce după cum(N) este scris despre El. Dar vai(O) de omul acela prin care este vândut Fiul omului! Mai bine ar fi fost pentru el să nu se fi născut!” 25 Iuda, vânzătorul, a luat cuvântul şi I-a zis: „Nu cumva sunt eu, Învăţătorule?” „Da”, i-a răspuns Isus, „tu eşti!”
Cina cea de taină
26 Pe când(P) mâncau ei, Isus a(Q) luat o pâine şi, după ce a binecuvântat, a frânt-o şi a dat-o ucenicilor, zicând: „Luaţi, mâncaţi; acesta(R) este trupul Meu”. 27 Apoi a luat un pahar, şi, după ce a mulţumit lui Dumnezeu, li l-a dat, zicând: „Beţi(S) toţi din el, 28 căci acesta(T) este sângele Meu, sângele legământului celui(U) nou, care se varsă pentru(V) mulţi, spre iertarea păcatelor. 29 Vă spun(W) că, de acum încolo, nu voi mai bea din acest rod al viţei, până(X) în ziua când îl voi bea cu voi nou în Împărăţia Tatălui Meu.”
Isus înştiinţează pe ucenicii Săi
30 După ce(Y) au cântat cântarea, au ieşit în Muntele Măslinilor. 31 Atunci, Isus le-a zis: „În noaptea aceasta, toţi(Z) veţi(AA) găsi în Mine o pricină de poticnire, căci este scris: ‘Voi bate(AB) Păstorul, şi oile turmei vor fi risipite’. 32 Dar, după ce voi învia, voi(AC) merge înaintea voastră în Galileea.” 33 Petru a luat cuvântul şi I-a zis: „Chiar dacă toţi ar găsi în Tine o pricină de poticnire, eu niciodată nu voi găsi în Tine o pricină de poticnire”. 34 „Adevărat(AD) îţi spun”, i-a zis Isus, „că tu, chiar în noaptea aceasta, înainte ca să cânte cocoşul, te vei lepăda de Mine de trei ori”. 35 Petru I-a răspuns: „Chiar dacă ar trebui să mor cu Tine, tot nu mă voi lepăda de Tine”. Şi toţi ucenicii au spus acelaşi lucru.
Ghetsimani
36 Atunci(AE), Isus a venit cu ei într-un loc îngrădit, numit Ghetsimani, şi a zis ucenicilor: „Şedeţi aici până Mă voi duce acolo să Mă rog”. 37 A luat cu El pe Petru şi pe(AF) cei doi fii ai lui Zebedei şi a început să Se întristeze şi să Se mâhnească foarte tare. 38 Isus le-a zis atunci: „Sufletul Meu este cuprins de o întristare(AG) de moarte; rămâneţi aici şi vegheaţi împreună cu Mine”. 39 Apoi a mers puţin mai înainte, a căzut cu faţa la pământ şi S-a rugat(AH), zicând: „Tată(AI), dacă este cu putinţă, depărtează(AJ) de la Mine paharul acesta! Totuşi nu(AK) cum voiesc Eu, ci cum voieşti Tu.” 40 Apoi a venit la ucenici, i-a găsit dormind şi a zis lui Petru: „Ce, un ceas n-aţi putut să vegheaţi împreună cu Mine! 41 Vegheaţi(AL) şi rugaţi-vă, ca să nu cădeţi în ispită; duhul, în adevăr, este plin de râvnă, dar carnea este neputincioasă.” 42 S-a depărtat a doua oară şi S-a rugat, zicând: „Tată, dacă nu se poate să se îndepărteze de Mine paharul acesta fără să-l beau, facă-se voia Ta!” 43 S-a întors iarăşi la ucenici şi i-a găsit dormind; pentru că li se îngreunaseră ochii de somn. 44 I-a lăsat din nou, S-a depărtat şi S-a rugat a treia oară, zicând aceleaşi cuvinte. 45 Apoi a venit la ucenici şi le-a zis: „Dormiţi de acum şi odihniţi-vă! …Iată că a venit ceasul ca Fiul omului să fie dat în mâinile păcătoşilor. 46 Sculaţi-vă, haidem să mergem; iată că se apropie vânzătorul.”
Prinderea lui Isus
47 Pe când(AM) vorbea El încă, iată că vine Iuda, unul din cei doisprezece, cu o gloată mare, cu săbii şi cu ciomege, trimişi de preoţii cei mai de seamă şi de bătrânii norodului. 48 Vânzătorul le dăduse semnul acesta: „Pe care-L voi săruta eu, Acela este; să puneţi mâna pe El!” 49 Îndată, Iuda s-a apropiat de Isus şi I-a zis: „Plecăciune, Învăţătorule!” Şi L-a(AN) sărutat. 50 Isus i-a zis: „Prietene(AO) , ce ai venit să faci, fă!” Atunci, oamenii aceia s-au apropiat, au pus mâinile pe Isus şi L-au prins. 51 Şi unul(AP) din cei ce erau cu Isus a întins mâna, a scos sabia, a lovit pe robul marelui preot şi i-a tăiat urechea. 52 Atunci, Isus i-a zis: „Pune-ţi sabia la locul ei, căci(AQ) toţi cei ce scot sabia de sabie vor pieri. 53 Crezi că n-aş putea să rog pe Tatăl Meu, care Mi-ar pune îndată la îndemână mai(AR) mult de douăsprezece legiuni de îngeri? 54 Dar cum se vor împlini Scripturile, care zic că(AS) aşa trebuie să se întâmple?” 55 În clipa aceea, Isus a zis gloatelor: „Aţi ieşit ca după un tâlhar, cu săbii şi cu ciomege, ca să Mă prindeţi. În toate zilele şedeam în mijlocul vostru şi învăţam norodul în Templu, şi n-aţi pus mâna pe Mine. 56 Dar toate aceste lucruri s-au întâmplat ca să se împlinească cele scrise(AT) prin proroci.” Atunci(AU), toţi ucenicii L-au părăsit şi au fugit.
Isus înaintea Sinedriului
57 Cei ce(AV) au prins pe Isus L-au dus la marele preot Caiafa, unde erau adunaţi cărturarii şi bătrânii. 58 Petru L-a urmat de departe, până la curtea marelui preot, apoi a intrat înăuntru şi a şezut jos cu aprozii, ca să vadă sfârşitul. 59 Preoţii cei mai de seamă, bătrânii şi tot soborul căutau vreo mărturie mincinoasă împotriva lui Isus, ca să-L poată omorî. 60 Dar n-au găsit niciuna, măcar că s-au înfăţişat mulţi(AW) martori mincinoşi. La urmă au venit doi(AX) 61 şi au spus: „Acesta a zis: ‘Eu pot(AY) să stric Templul lui Dumnezeu şi să-l zidesc iarăşi în trei zile’.” 62 Marele preot s-a sculat(AZ) în picioare şi I-a zis: „Nu răspunzi nimic? Ce mărturisesc aceştia împotriva Ta?” 63 Isus(BA) tăcea. Şi marele preot a luat cuvântul şi I-a zis: „Te(BB) jur, pe Dumnezeul cel viu, să ne spui dacă eşti Hristosul, Fiul lui Dumnezeu”. 64 „Da”, i-a răspuns Isus, „sunt! Ba mai mult, vă spun că de(BC) acum încolo veţi vedea pe Fiul omului şezând(BD) la dreapta puterii lui Dumnezeu şi venind pe norii cerului.” 65 Atunci(BE), marele preot şi-a rupt hainele şi a zis: „A hulit! Ce nevoie mai avem de martori? Iată că acum aţi auzit hula Lui. 66 Ce credeţi?” Ei au răspuns: „Este vinovat(BF), să fie pedepsit cu moartea”. 67 Atunci(BG), L-au scuipat în faţă, L-au bătut cu pumnii şi L-au(BH) pălmuit, 68 zicând: „Hristoase, proroceşte-ne(BI) cine Te-a lovit?”
Tăgăduirea lui Petru
69 Petru(BJ) însă şedea afară în curte. O slujnică a venit la el şi i-a zis: „Şi tu erai cu Isus Galileeanul!” 70 Dar el s-a lepădat înaintea tuturor şi i-a zis: „Nu ştiu ce vrei să zici”. 71 Când a ieşit în pridvor, l-a văzut o altă slujnică şi a zis celor de acolo: „Şi acesta era cu Isus din Nazaret”. 72 El s-a lepădat iarăşi, cu un jurământ, şi a zis: „Nu cunosc pe Omul acesta!” 73 Peste puţin, cei ce stăteau acolo, s-au apropiat şi au zis lui Petru: „Nu mai încape îndoială că şi tu eşti unul din oamenii aceia, căci şi vorba(BK) te dă de gol”. 74 Atunci, el(BL) a început să se blesteme şi să se jure, zicând: „Nu cunosc pe Omul acesta!” În clipa aceea a cântat cocoşul. 75 Şi Petru şi-a adus aminte de vorba pe care i-o spusese Isus: „Înainte(BM) ca să cânte cocoşul, te vei lepăda de Mine de trei ori”. Şi a ieşit afară şi a plâns cu amar.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016
Copyright of the Cornilescu Bible © 1924 belongs to British and Foreign Bible Society. Copyright © 2010, 2014 of the revised edition in Romanian language belongs to the Interconfessional Bible Society of Romania, with the approval of the British and Foreign Bible Society.
