Add parallel Print Page Options

Het verhaal van de wijngaard

12 En Jezus begon hun iets te vertellen in de vorm van een verhaal. "Een man plantte een wijngaard. Hij zette er een heg omheen, groef een kuil voor de druivenpers en bouwde een wachttoren. Toen hij klaar was, verhuurde hij de wijngaard aan wijnboeren en ging naar het buitenland.

Het werd tijd om de druiven te oogsten. Hij stuurde een dienaar naar die wijnboeren. Hij moest het deel van de oogst ophalen dat voor de eigenaar van de wijngaard was. Maar de wijnboeren grepen hem, sloegen hem en joegen hem met lege handen weg. Hij stuurde een andere dienaar, maar die sloegen ze op zijn hoofd en ze mishandelden hem. Hij stuurde weer een andere dienaar, maar die doodden zij. Hij stuurde nog een heel aantal dienaren, die ze sloegen of doodden.

Toen had hij alleen nog zijn zoon, van wie hij heel veel hield. Tenslotte stuurde hij deze zoon naar hen toe. Hij dacht: 'Mijn zoon zullen ze niets durven doen.' Maar de wijnboeren zeiden tegen elkaar: 'Daar heb je de man die straks de wijngaard zal erven. Laten we hem doden, dan is de wijngaard van óns.' En ze grepen de zoon, doodden hem en gooiden hem de wijngaard uit.

Wat zal de eigenaar van de wijngaard doen? Hij zal zelf komen en die wijnboeren doden. En hij zal de wijngaard aan andere wijnboeren verhuren. 10 Hebben jullie dan niet in de Boeken gelezen: 'De steen die de bouwers niet goed genoeg vonden, is de belangrijkste bouwsteen van het gebouw geworden. 11 Zo gaat de Heer God te werk en we kunnen het niet begrijpen.' "

12 Toen wilden ze Hem grijpen, want ze begrepen dat het verhaal over hén ging. Maar ze durfden niet, want ze waren bang voor de mensen. Daarom lieten ze Hem met rust en gingen weg.

Wel of geen belasting betalen

13 Toen stuurden ze een paar Farizeeërs en Herodianen[a] naar Jezus toe. Ze wilden Hem met een strikvraag in de val laten lopen. 14 Ze zeiden tegen Hem: "Meester, we weten dat U altijd eerlijk bent. En U bent voor niemand bang. Want U probeert niet de mensen te plezieren. Het maakt U niet uit wat ze van U denken. U leert de mensen de juiste dingen over God. Wat vindt U, is het wel of niet goed om aan de Romeinse keizer belasting te betalen? Moeten we wél betalen, of niet betalen?" 15 Maar Hij wist dat het een strikvraag was. Hij zei tegen hen: "Waarom dagen jullie Mij uit? Breng een munt hier en laat die aan Mij zien." 16 Ze brachten Hem een munt. Toen zei Hij tegen hen: "Van wie zijn het hoofd en de naam die er op staan?" Ze zeiden tegen Hem: "Van de keizer." 17 Jezus zei tegen hen: "Geef dan aan de keizer waar de keizer recht op heeft, en aan God waar God recht op heeft." En ze waren erg verbaasd over Hem.

Staan de mensen wel echt uit de dood op?

18 Er kwamen Sadduceeërs[b] naar Jezus toe. Sadduceeërs geloven niet dat de mensen later uit de dood zullen opstaan. 19 Ze vroegen Hem: "Meester, Mozes heeft ons het volgende geleerd. Als een man sterft en een vrouw achterlaat zonder dat ze kinderen hebben gekregen, dan moet zijn broer met die vrouw trouwen. Het eerste kind dat geboren wordt, zal tellen als kind van de gestorven eerste man.[c] 20 Nu waren er eens zeven broers. De eerste trouwde met een vrouw. Maar hij stierf zonder dat ze kinderen hadden gekregen. 21 De tweede broer trouwde met haar. Maar ook hij stierf zonder dat ze kinderen hadden gekregen. 22 De derde ook. Alle zeven broers trouwden met die vrouw, maar kregen geen kinderen. Tenslotte stierf ook de vrouw. 23 Bij welke man zal zij dan horen op de dag dat de doden weer levend worden? Want ze zijn allemaal met haar getrouwd geweest." 24 Jezus zei tegen hen: "Jullie hebben er helemaal niets van begrepen. Dat komt doordat jullie de Boeken niet kennen en de kracht van God niet kennen. 25 Want als de mensen weer uit de dood opstaan, trouwen ze niet. Maar ze zijn wat dat betreft net als de engelen in de hemel. 26 En wat betreft de vraag of de doden weer levend zullen worden: hebben jullie niet gelezen in het Boek van Mozes, wat God bij de braamstruik tegen Mozes zei? God zei: 'Ik ben de God van Abraham en de God van Izaäk en de God van Jakob.' 27 Hij is geen God van doden, maar van levenden. Jullie hebben er echt helemaal niets van begrepen!"

De belangrijkste wet uit de wet van Mozes

28 Een wetgeleerde had naar dit gesprek geluisterd. Hij vond dat Jezus een goed antwoord had gegeven. Daarom vroeg hij aan Jezus: "Welke wet uit de wet van Mozes is de belangrijkste van allemaal?" 29 Jezus antwoordde: "De belangrijkste wet is: 'Luister, Israël, de Heer is Eén.[d] 30 Houd van je Heer God met je hele hart en met je hele ziel, met je hele verstand en met alles wat je hebt.' 31 De tweede wet, die net zo belangrijk is, is deze: 'Houd net zoveel van je broeders als van jezelf.' Geen enkele wet is belangrijker dan deze twee." 32 De wetgeleerde zei tegen Hem: "Inderdaad Meester, het is waar wat U zegt. Hij is Eén en er is geen andere God dan Hij. 33 En van Hem houden met je hele hart, met je hele verstand en met alles wat je hebt, en net zoveel van je broeders[e] houden als van jezelf, is belangrijker dan alle brand-offers en vlees-offers die je brengt." 34 Jezus vond dat de man een verstandig antwoord had gegeven. Hij zei tegen hem: "Je bent niet ver van het Koninkrijk van God." En niemand durfde Hem nog iets te vragen.

De Zoon van David

35 Toen Jezus les aan het geven was in de tempel, zei Hij: "Hoe kunnen de wetgeleerden zeggen dat de Messias een zoon van David is? 36 Want David heeft zelf door de Heilige Geest gezegd: 'De Heer heeft tegen mijn Heer gezegd: Kom naast Mij zitten, totdat Ik al uw vijanden helemaal verslagen heb.' 37 David zelf noemt Hem 'Heer'. Hoe kan Hij dan zijn zoon zijn?"

Jezus waarschuwt de mensen voor de wetgeleerden

De meeste mensen luisterden graag naar Jezus. 38 Hij vertelde hun ook: "Pas op voor de wetgeleerden. Ze willen graag in mooie kleren lopen en op de markt gegroet worden. 39 Ze houden ervan om bij de maaltijden op de beste plaatsen te zitten. En in de synagogen willen ze op de voorste rij zitten. 40 Maar ze zetten arme weduwen hun huis uit! Zo kunnen die vrouwen amper leven. En om heel godsdienstig te lijken, zeggen ze wel mooie, lange gebeden op. Daarom zullen ze een zwaardere straf krijgen!"

Jezus bij de geldkist

41 Jezus ging in de tempel tegenover de geldkist zitten. Hij keek hoe de mensen er geld in gooiden. Veel rijke mensen gooiden er veel in. 42 Er kwam ook een arme weduwe. Ze gooide er twee koperen muntjes in, samen één duit. 43 Hij riep zijn leerlingen en zei tegen hen: "Luister goed! Ik zeg jullie dat deze arme vrouw het meeste in de geldkist heeft gedaan van allemaal. 44 Want al die andere mensen hebben er iets van hun rijkdom in gegooid. Maar zíj heeft van haar armoede er in gegooid. Ze heeft er alles in gegooid wat ze nodig had om van te leven."

Footnotes

  1. Markus 12:13 De Herodianen waren een politieke partij die ontstaan was in de tijd van koning Herodes de Grote. Herodes de Grote regeerde in de tijd van Jezus' geboorte (Lees Matteüs 2.) Hij was de vader van Herodes Antipas (= Archelaüs) die kort na Jezus' geboorte koning werd (Lees Matteüs 2:22).
  2. Markus 12:18 De Sadduceeërs waren een godsdienstige groep die vooral bestond uit priesters die afstamden van Sadok, de hogepriester in de tijd van David en Salomo. Zij probeerden zo precies mogelijk Gods wetten toe te passen die met de offers en de tempel te maken hadden. Maar ze waren niet geïnteresseerd in het toepassen van Gods wetten op het dagelijks leven. De Sadduceeërs hadden grote invloed, door wetgeving en rechtspraak op godsdienstig gebied.
  3. Markus 12:19 Op die manier zou het eigen stuk grond van die man in de familie blijven en niet naar een andere familie gaan. Lees ook Numeri 27:8-11.
  4. Markus 12:29 Dit staat in Deuteronomium 6:4. 'God is Eén' betekent dat God betrouwbaar is en altijd dezelfde is. Als Hij iets zegt, is het zo. Als Hij iets belooft, doet Hij het ook. Hij heeft altijd dezelfde mening. Lees ook Jakobus 1:17.
  5. Markus 12:33 Eigenlijk staat hier: 'houd van je naaste.' Het ouderwetse woord 'naaste' betekent eigenlijk: familielid. In de BasisBijbel is hier voor het woord 'broeders' gekozen. Want met 'naasten' werden alle mensen van het volk Israël bedoeld. Zij zijn familie van elkaar doordat ze dezelfde voorvader hebben, namelijk Jakob.

Gelijkenissen van Jezus

12 Jezus vertelde een gelijkenis: ‘Iemand legde een wijngaard aan en zette er een muur omheen. Hij maakte een bak voor het persen van de druiven en bouwde ook nog een uitkijktoren. Hij verhuurde de wijngaard aan enkele boeren en ging het land uit. In de oogsttijd stuurde hij een van zijn knechten naar de boeren om de huur op te halen. Maar zij grepen hem, gaven hem een pak slaag en stuurden hem met lege handen terug. De eigenaar stuurde een andere knecht. Die sloegen ze op zijn hoofd en ze vernederden hem. De eigenaar stuurde nog een knecht en die moest het met zijn leven bekopen. Daarna stuurde hij nog vele anderen, maar ze werden stuk voor stuk mishandeld of vermoord. Nu had hij nog maar één over, zijn geliefde zoon. Ten slotte stuurde hij hem, want hij dacht bij zichzelf: “Mijn zoon zullen zij wel ontzien.” Maar de boeren zeiden tegen elkaar: “Daar is de erfgenaam! Kom, we slaan hem dood, dan is de wijngaard van ons!” Zij grepen hem, sloegen hem dood en gooiden hem de wijngaard uit. Wat zal de eigenaar van de wijngaard doen, als hij dit hoort? Zal hij die boeren niet hun verdiende loon geven en uit de weg ruimen? De wijngaard zal hij aan andere mensen geven. 10 U hebt toch wel eens in de Psalmen gelezen: “De steen die door de bouwers was afgekeurd, is juist de hoeksteen geworden. 11 De Here heeft daarvoor gezorgd en wij zien het als een groot wonder.” ’

12 De mannen van de Hoge Raad begrepen wel dat dit verhaal op hen sloeg. Zij zouden Hem het liefst meteen gevangennemen. Maar zij durfden niet, omdat zij bang waren dat het volk het niet zou nemen. Dus lieten zij Hem met rust en gingen weg.

13 Zij stuurden wel enkele Farizeeën en een paar aanhangers van Herodes op Hem af. Die moesten proberen Hem op een woord te vangen. 14 ‘Meester,’ zeiden die, ‘wij weten dat U eerlijk bent. Het maakt u niet uit wie U voor U hebt. U vertelt de waarheid over de weg naar God. Maar wij hebben een vraag: is het toegestaan de keizer belasting te betalen of niet?’

15 Jezus doorzag hen en zei: ‘Waarom stellen jullie Mij op de proef? Geef Mij eens een geldstuk, dan zullen we eens zien.’ 16 Dat deden zij. ‘Van wie is het portret dat hierop staat?’ vroeg Hij, ‘en het opschrift?’ ‘Van de keizer,’ antwoordden zij. 17 ‘Wel,’ zei Jezus, ‘geef dan aan de keizer wat van de keizer is en aan God wat van God is!’ Zij stonden perplex. Daar hadden ze geen antwoord op.

18 Er stapten enkele Sadduceeën op Hem af. De Sadduceeën beweerden dat de mens na de dood niet meer levend kan worden. 19 Zij zeiden: ‘Meester, in de boeken van Mozes staat: “Als een man sterft en zijn vrouw zonder kinderen achterblijft, moet zijn broer met haar trouwen. Die kan er dan voor zorgen dat zijn overleden broer toch nageslacht krijgt.” 20 Nu waren er eens zeven broers. De oudste trouwde, maar er kwamen geen kinderen. 21 Hij stierf en zijn vrouw bleef alleen achter. De tweede broer trouwde met haar, maar stierf ook zonder kinderen. 22 Met de derde ging het net zo. Geen van de zeven broers kreeg kinderen bij de vrouw en zij stierven allemaal. Ten slotte stierf ook de vrouw. 23 Hoe is het nu als zij weer levend worden? Wie van die broers zal dan haar man zijn? Want zij zijn alle zeven met haar getrouwd geweest.’ 24 Jezus antwoordde: ‘Weet u wat uw probleem is? U kent noch de boeken van Mozes noch de kracht van God. 25 Want als de mensen uit de dood opstaan, is er geen sprake meer van trouwen. Dan zijn zij als engelen in de hemel. 26 En dat de doden weer levend worden, staat duidelijk in de boeken van Mozes. Of hebt u die niet goed gelezen? Mozes kwam immers bij de brandende braamstruik en hoorde God zeggen: “Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.” Dat zou God niet hebben gezegd als deze mannen na hun dood niet weer levend waren geworden. 27 Hij is een God van levenden en niet van doden. Uw mening is dus helemaal fout.’

28 Een bijbelgeleerde die stond te luisteren, hoorde hoe raak Jezus de Sadduceeën antwoordde. Hij kwam dichterbij en vroeg: ‘Wat is het belangrijkste gebod?’ 29 Jezus antwoordde: ‘Dat is: “Luister Israël, de Here is onze God, de Here is één. 30 Heb de Here, uw God, lief met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw verstand en met heel uw kracht.” 31 En het gebod dat daarna komt, is dit: “Heb uw naaste net zo lief als uzelf.” Belangrijker geboden dan deze twee zijn er niet.’ 32 De bijbelgeleerde zei: ‘Ja, Meester, het is waar wat U zegt. Er is maar één God. Er is geen God behalve Hij. 33 Waar het op aankomt, is dat wij Hem liefhebben met alles wat in ons is en dat wij net zoveel van onze naaste houden als van onszelf. Dat is veel belangrijker dan het brengen van allerlei offers.’

34 Jezus zag dat de man heel goed begreep waar het om ging en zei tegen hem: ‘U bent niet ver van het Koninkrijk van God.’ Toen Hij dat had gezegd, durfde niemand Hem nog iets te vragen.

35 Terwijl Jezus op het tempelplein stond te spreken, stelde Hij de mensen een vraag. ‘Hoe kunnen de bijbelgeleerden nu zeggen dat de Christus een zoon van David is? 36 David heeft immers zelf gezegd: “God zei tegen mijn Here: Kom naast Mij zitten, aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden aan U onderworpen heb.” De Heilige Geest gaf hem dit in. 37 Als David Hem zijn Here noemt, hoe kan de Christus dan zijn zoon zijn?’ Heel veel mensen stonden geboeid naar Hem te luisteren. 38 Hij waarschuwde hen voor de bijbelgeleerden. ‘Zij houden ervan in deftige kleren rond te lopen om op te vallen,’ zei Hij. ‘Zij vinden het heerlijk om op straat eerbiedig gegroet te worden. 39 In de synagoge en aan tafel zitten zij graag op de voornaamste plaatsen. 40 Maar houd ze in de gaten! Zij maken de weduwen zelfs hun huis afhandig. En voor de vrome schijn zeggen zij lange gebeden op. De straf die zij krijgen, zal daarom zwaarder zijn.’

41 Hij ging bij een van de collectekisten in de tempel zitten en zag hoe de mensen er geld ingooiden. Er waren nogal wat rijken die er veel in deden. 42 Er kwam ook een arme weduwe. Zij gooide er twee koperen muntjes in. 43 ‘Die arme weduwe heeft meer gegeven dan al die rijke mannen,’ zei Hij tegen zijn leerlingen. 44 ‘Want die rijken hebben gegeven wat zij niet nodig hadden, maar deze vrouw gaf van haar armoede alles wat nodig was voor haar levensonderhoud.’

The Parable of the Wicked Vinedressers(A)

12 Then (B)He began to speak to them in parables: “A man planted a vineyard and set a hedge around it, dug a place for the wine vat and built a tower. And he leased it to [a]vinedressers and went into a far country. Now at vintage-time he sent a servant to the vinedressers, that he might receive some of the fruit of the vineyard from the vinedressers. And they took him and beat him and sent him away empty-handed. Again he sent them another servant, [b]and at him they threw stones, wounded him in the head, and sent him away shamefully treated. And again he sent another, and him they killed; and many others, (C)beating some and killing some. Therefore still having one son, his beloved, he also sent him to them last, saying, ‘They will respect my son.’ But those [c]vinedressers said among themselves, ‘This is the heir. Come, let us kill him, and the inheritance will be ours.’ So they took him and (D)killed him and cast him out of the vineyard.

“Therefore what will the owner of the vineyard do? He will come and destroy the vinedressers, and give the vineyard to others. 10 Have you not even read this Scripture:

(E)‘The stone which the builders rejected
Has become the chief cornerstone.
11 This was the Lord’s doing,
And it is marvelous in our eyes’?”

12 (F)And they sought to lay hands on Him, but feared the multitude, for they knew He had spoken the parable against them. So they left Him and went away.

The Pharisees: Is It Lawful to Pay Taxes to Caesar?(G)

13 (H)Then they sent to Him some of the Pharisees and the Herodians, to catch Him in His words. 14 When they had come, they said to Him, “Teacher, we know that You are true, and [d]care about no one; for You do not [e]regard the person of men, but teach the (I)way of God in truth. Is it lawful to pay taxes to Caesar, or not? 15 Shall we pay, or shall we not pay?”

But He, knowing their (J)hypocrisy, said to them, “Why do you test Me? Bring Me a denarius that I may see it. 16 So they brought it.

And He said to them, “Whose image and inscription is this?” They said to Him, “Caesar’s.”

17 And Jesus answered and said to them, [f]“Render to Caesar the things that are Caesar’s, and to (K)God the things that are God’s.”

And they marveled at Him.

The Sadducees: What About the Resurrection?(L)

18 (M)Then some Sadducees, (N)who say there is no resurrection, came to Him; and they asked Him, saying: 19 “Teacher, (O)Moses wrote to us that if a man’s brother dies, and leaves his wife behind, and leaves no children, his brother should take his wife and raise up offspring for his brother. 20 Now there were seven brothers. The first took a wife; and dying, he left no offspring. 21 And the second took her, and he died; nor did he leave any offspring. And the third likewise. 22 So the seven had her and left no offspring. Last of all the woman died also. 23 Therefore, in the resurrection, when they rise, whose wife will she be? For all seven had her as wife.”

24 Jesus answered and said to them, “Are you not therefore [g]mistaken, because you do not know the Scriptures nor the power of God? 25 For when they rise from the dead, they neither marry nor are given in marriage, but (P)are like angels in heaven. 26 But concerning the dead, that they (Q)rise, have you not read in the book of Moses, in the burning bush passage, how God spoke to him, saying, (R)‘I am the God of Abraham, the God of Isaac, and the God of Jacob’? 27 He is not the God of the dead, but the God of the living. You are therefore greatly [h]mistaken.”

The Scribes: Which Is the First Commandment of All?(S)

28 (T)Then one of the scribes came, and having heard them reasoning together, [i]perceiving that He had answered them well, asked Him, “Which is the [j]first commandment of all?”

29 Jesus answered him, “The [k]first of all the commandments is: (U)‘Hear, O Israel, the Lord our God, the Lord is one. 30 And you shall (V)love the Lord your God with all your heart, with all your soul, with all your mind, and with all your strength.’ [l]This is the first commandment. 31 And the second, like it, is this: (W)‘You shall love your neighbor as yourself.’ There is no other commandment greater than (X)these.”

32 So the scribe said to Him, “Well said, Teacher. You have spoken the truth, for there is one God, (Y)and there is no other but He. 33 And to love Him with all the heart, with all the understanding, [m]with all the soul, and with all the strength, and to love one’s neighbor as oneself, (Z)is more than all the whole burnt offerings and sacrifices.”

34 Now when Jesus saw that he answered wisely, He said to him, “You are not far from the kingdom of God.”

(AA)But after that no one dared question Him.

Jesus: How Can David Call His Descendant Lord?(AB)

35 (AC)Then Jesus answered and said, while He taught in the temple, “How is it that the scribes say that the Christ is the Son of David? 36 For David himself said (AD)by the Holy Spirit:

(AE)‘The Lord said to my Lord,
“Sit at My right hand,
Till I make Your enemies Your footstool.” ’

37 Therefore David himself calls Him ‘Lord’; how is He then his (AF)Son?”

And the common people heard Him gladly.

Beware of the Scribes(AG)

38 Then (AH)He said to them in His teaching, (AI)“Beware of the scribes, who desire to go around in long robes, (AJ)love greetings in the marketplaces, 39 the (AK)best seats in the synagogues, and the best places at feasts, 40 (AL)who devour widows’ houses, and [n]for a pretense make long prayers. These will receive greater condemnation.”

The Widow’s Two Mites(AM)

41 (AN)Now Jesus sat opposite the treasury and saw how the people put money (AO)into the treasury. And many who were rich put in much. 42 Then one poor widow came and threw in two [o]mites, which make a [p]quadrans. 43 So He called His disciples to Himself and said to them, “Assuredly, I say to you that (AP)this poor widow has put in more than all those who have given to the treasury; 44 for they all put in out of their abundance, but she out of her poverty put in all that she had, (AQ)her whole livelihood.”

Footnotes

  1. Mark 12:1 tenant farmers
  2. Mark 12:4 NU omits and at him they threw stones
  3. Mark 12:7 tenant farmers
  4. Mark 12:14 Court no man’s favor
  5. Mark 12:14 Lit. look at the face of men
  6. Mark 12:17 Pay
  7. Mark 12:24 Or deceived
  8. Mark 12:27 Or deceived
  9. Mark 12:28 NU seeing
  10. Mark 12:28 foremost
  11. Mark 12:29 foremost
  12. Mark 12:30 NU omits the rest of v. 30.
  13. Mark 12:33 NU omits with all the soul
  14. Mark 12:40 for appearance’ sake
  15. Mark 12:42 Gr. lepta, very small copper coins
  16. Mark 12:42 A Roman coin

12 And he began to speak unto them by parables. A certain man planted a vineyard, and set an hedge about it, and digged a place for the winefat, and built a tower, and let it out to husbandmen, and went into a far country.

And at the season he sent to the husbandmen a servant, that he might receive from the husbandmen of the fruit of the vineyard.

And they caught him, and beat him, and sent him away empty.

And again he sent unto them another servant; and at him they cast stones, and wounded him in the head, and sent him away shamefully handled.

And again he sent another; and him they killed, and many others; beating some, and killing some.

Having yet therefore one son, his wellbeloved, he sent him also last unto them, saying, They will reverence my son.

But those husbandmen said among themselves, This is the heir; come, let us kill him, and the inheritance shall be ours.'

And they took him, and killed him, and cast him out of the vineyard.

What shall therefore the lord of the vineyard do? he will come and destroy the husbandmen, and will give the vineyard unto others.

10 And have ye not read this scripture; The stone which the builders rejected is become the head of the corner:

11 This was the Lord's doing, and it is marvellous in our eyes?

12 And they sought to lay hold on him, but feared the people: for they knew that he had spoken the parable against them: and they left him, and went their way.

13 And they send unto him certain of the Pharisees and of the Herodians, to catch him in his words.

14 And when they were come, they say unto him, Master, we know that thou art true, and carest for no man: for thou regardest not the person of men, but teachest the way of God in truth: Is it lawful to give tribute to Caesar, or not?

15 Shall we give, or shall we not give? But he, knowing their hypocrisy, said unto them, Why tempt ye me? bring me a penny, that I may see it.

16 And they brought it. And he saith unto them, Whose is this image and superscription? And they said unto him, Caesar's.

17 And Jesus answering said unto them, Render to Caesar the things that are Caesar's, and to God the things that are God's. And they marvelled at him.

18 Then come unto him the Sadducees, which say there is no resurrection; and they asked him, saying,

19 Master, Moses wrote unto us, If a man's brother die, and leave his wife behind him, and leave no children, that his brother should take his wife, and raise up seed unto his brother.

20 Now there were seven brethren: and the first took a wife, and dying left no seed.

21 And the second took her, and died, neither left he any seed: and the third likewise.

22 And the seven had her, and left no seed: last of all the woman died also.

23 In the resurrection therefore, when they shall rise, whose wife shall she be of them? for the seven had her to wife.

24 And Jesus answering said unto them, Do ye not therefore err, because ye know not the scriptures, neither the power of God?

25 For when they shall rise from the dead, they neither marry, nor are given in marriage; but are as the angels which are in heaven.

26 And as touching the dead, that they rise: have ye not read in the book of Moses, how in the bush God spake unto him, saying, I am the God of Abraham, and the God of Isaac, and the God of Jacob?

27 He is not the God of the dead, but the God of the living: ye therefore do greatly err.

28 And one of the scribes came, and having heard them reasoning together, and perceiving that he had answered them well, asked him, Which is the first commandment of all?

29 And Jesus answered him, The first of all the commandments is, Hear, O Israel; The Lord our God is one Lord:

30 And thou shalt love the Lord thy God with all thy heart, and with all thy soul, and with all thy mind, and with all thy strength: this is the first commandment.

31 And the second is like, namely this, Thou shalt love thy neighbour as thyself. There is none other commandment greater than these.

32 And the scribe said unto him, Well, Master, thou hast said the truth: for there is one God; and there is none other but he:

33 And to love him with all the heart, and with all the understanding, and with all the soul, and with all the strength, and to love his neighbour as himself, is more than all whole burnt offerings and sacrifices.

34 And when Jesus saw that he answered discreetly, he said unto him, Thou art not far from the kingdom of God. And no man after that durst ask him any question.

35 And Jesus answered and said, while he taught in the temple, How say the scribes that Christ is the son of David?

36 For David himself said by the Holy Ghost, The Lord said to my Lord, Sit thou on my right hand, till I make thine enemies thy footstool.

37 David therefore himself calleth him Lord; and whence is he then his son? And the common people heard him gladly.

38 And he said unto them in his doctrine, Beware of the scribes, which love to go in long clothing, and love salutations in the marketplaces,

39 And the chief seats in the synagogues, and the uppermost rooms at feasts:

40 Which devour widows' houses, and for a pretence make long prayers: these shall receive greater damnation.

41 And Jesus sat over against the treasury, and beheld how the people cast money into the treasury: and many that were rich cast in much.

42 And there came a certain poor widow, and she threw in two mites, which make a farthing.

43 And he called unto him his disciples, and saith unto them, Verily I say unto you, That this poor widow hath cast more in, than all they which have cast into the treasury:

44 For all they did cast in of their abundance; but she of her want did cast in all that she had, even all her living.