Add parallel Print Page Options

Het verhaal van de wijngaard

12 En Jezus begon hun iets te vertellen in de vorm van een verhaal. "Een man plantte een wijngaard. Hij zette er een heg omheen, groef een kuil voor de druivenpers en bouwde een wachttoren. Toen hij klaar was, verhuurde hij de wijngaard aan wijnboeren en ging naar het buitenland.

Het werd tijd om de druiven te oogsten. Hij stuurde een dienaar naar die wijnboeren. Hij moest het deel van de oogst ophalen dat voor de eigenaar van de wijngaard was. Maar de wijnboeren grepen hem, sloegen hem en joegen hem met lege handen weg. Hij stuurde een andere dienaar, maar die sloegen ze op zijn hoofd en ze mishandelden hem. Hij stuurde weer een andere dienaar, maar die doodden zij. Hij stuurde nog een heel aantal dienaren, die ze sloegen of doodden.

Toen had hij alleen nog zijn zoon, van wie hij heel veel hield. Tenslotte stuurde hij deze zoon naar hen toe. Hij dacht: 'Mijn zoon zullen ze niets durven doen.' Maar de wijnboeren zeiden tegen elkaar: 'Daar heb je de man die straks de wijngaard zal erven. Laten we hem doden, dan is de wijngaard van óns.' En ze grepen de zoon, doodden hem en gooiden hem de wijngaard uit.

Wat zal de eigenaar van de wijngaard doen? Hij zal zelf komen en die wijnboeren doden. En hij zal de wijngaard aan andere wijnboeren verhuren. 10 Hebben jullie dan niet in de Boeken gelezen: 'De steen die de bouwers niet goed genoeg vonden, is de belangrijkste bouwsteen van het gebouw geworden. 11 Zo gaat de Heer God te werk en we kunnen het niet begrijpen.' "

12 Toen wilden ze Hem grijpen, want ze begrepen dat het verhaal over hén ging. Maar ze durfden niet, want ze waren bang voor de mensen. Daarom lieten ze Hem met rust en gingen weg.

Wel of geen belasting betalen

13 Toen stuurden ze een paar Farizeeërs en Herodianen[a] naar Jezus toe. Ze wilden Hem met een strikvraag in de val laten lopen. 14 Ze zeiden tegen Hem: "Meester, we weten dat U altijd eerlijk bent. En U bent voor niemand bang. Want U probeert niet de mensen te plezieren. Het maakt U niet uit wat ze van U denken. U leert de mensen de juiste dingen over God. Wat vindt U, is het wel of niet goed om aan de Romeinse keizer belasting te betalen? Moeten we wél betalen, of niet betalen?" 15 Maar Hij wist dat het een strikvraag was. Hij zei tegen hen: "Waarom dagen jullie Mij uit? Breng een munt hier en laat die aan Mij zien." 16 Ze brachten Hem een munt. Toen zei Hij tegen hen: "Van wie zijn het hoofd en de naam die er op staan?" Ze zeiden tegen Hem: "Van de keizer." 17 Jezus zei tegen hen: "Geef dan aan de keizer waar de keizer recht op heeft, en aan God waar God recht op heeft." En ze waren erg verbaasd over Hem.

Staan de mensen wel echt uit de dood op?

18 Er kwamen Sadduceeërs[b] naar Jezus toe. Sadduceeërs geloven niet dat de mensen later uit de dood zullen opstaan. 19 Ze vroegen Hem: "Meester, Mozes heeft ons het volgende geleerd. Als een man sterft en een vrouw achterlaat zonder dat ze kinderen hebben gekregen, dan moet zijn broer met die vrouw trouwen. Het eerste kind dat geboren wordt, zal tellen als kind van de gestorven eerste man.[c] 20 Nu waren er eens zeven broers. De eerste trouwde met een vrouw. Maar hij stierf zonder dat ze kinderen hadden gekregen. 21 De tweede broer trouwde met haar. Maar ook hij stierf zonder dat ze kinderen hadden gekregen. 22 De derde ook. Alle zeven broers trouwden met die vrouw, maar kregen geen kinderen. Tenslotte stierf ook de vrouw. 23 Bij welke man zal zij dan horen op de dag dat de doden weer levend worden? Want ze zijn allemaal met haar getrouwd geweest." 24 Jezus zei tegen hen: "Jullie hebben er helemaal niets van begrepen. Dat komt doordat jullie de Boeken niet kennen en de kracht van God niet kennen. 25 Want als de mensen weer uit de dood opstaan, trouwen ze niet. Maar ze zijn wat dat betreft net als de engelen in de hemel. 26 En wat betreft de vraag of de doden weer levend zullen worden: hebben jullie niet gelezen in het Boek van Mozes, wat God bij de braamstruik tegen Mozes zei? God zei: 'Ik ben de God van Abraham en de God van Izaäk en de God van Jakob.' 27 Hij is geen God van doden, maar van levenden. Jullie hebben er echt helemaal niets van begrepen!"

De belangrijkste wet uit de wet van Mozes

28 Een wetgeleerde had naar dit gesprek geluisterd. Hij vond dat Jezus een goed antwoord had gegeven. Daarom vroeg hij aan Jezus: "Welke wet uit de wet van Mozes is de belangrijkste van allemaal?" 29 Jezus antwoordde: "De belangrijkste wet is: 'Luister, Israël, de Heer is Eén.[d] 30 Houd van je Heer God met je hele hart en met je hele ziel, met je hele verstand en met alles wat je hebt.' 31 De tweede wet, die net zo belangrijk is, is deze: 'Houd net zoveel van je broeders als van jezelf.' Geen enkele wet is belangrijker dan deze twee." 32 De wetgeleerde zei tegen Hem: "Inderdaad Meester, het is waar wat U zegt. Hij is Eén en er is geen andere God dan Hij. 33 En van Hem houden met je hele hart, met je hele verstand en met alles wat je hebt, en net zoveel van je broeders[e] houden als van jezelf, is belangrijker dan alle brand-offers en vlees-offers die je brengt." 34 Jezus vond dat de man een verstandig antwoord had gegeven. Hij zei tegen hem: "Je bent niet ver van het Koninkrijk van God." En niemand durfde Hem nog iets te vragen.

De Zoon van David

35 Toen Jezus les aan het geven was in de tempel, zei Hij: "Hoe kunnen de wetgeleerden zeggen dat de Messias een zoon van David is? 36 Want David heeft zelf door de Heilige Geest gezegd: 'De Heer heeft tegen mijn Heer gezegd: Kom naast Mij zitten, totdat Ik al uw vijanden helemaal verslagen heb.' 37 David zelf noemt Hem 'Heer'. Hoe kan Hij dan zijn zoon zijn?"

Jezus waarschuwt de mensen voor de wetgeleerden

De meeste mensen luisterden graag naar Jezus. 38 Hij vertelde hun ook: "Pas op voor de wetgeleerden. Ze willen graag in mooie kleren lopen en op de markt gegroet worden. 39 Ze houden ervan om bij de maaltijden op de beste plaatsen te zitten. En in de synagogen willen ze op de voorste rij zitten. 40 Maar ze zetten arme weduwen hun huis uit! Zo kunnen die vrouwen amper leven. En om heel godsdienstig te lijken, zeggen ze wel mooie, lange gebeden op. Daarom zullen ze een zwaardere straf krijgen!"

Jezus bij de geldkist

41 Jezus ging in de tempel tegenover de geldkist zitten. Hij keek hoe de mensen er geld in gooiden. Veel rijke mensen gooiden er veel in. 42 Er kwam ook een arme weduwe. Ze gooide er twee koperen muntjes in, samen één duit. 43 Hij riep zijn leerlingen en zei tegen hen: "Luister goed! Ik zeg jullie dat deze arme vrouw het meeste in de geldkist heeft gedaan van allemaal. 44 Want al die andere mensen hebben er iets van hun rijkdom in gegooid. Maar zíj heeft van haar armoede er in gegooid. Ze heeft er alles in gegooid wat ze nodig had om van te leven."

Footnotes

  1. Markus 12:13 De Herodianen waren een politieke partij die ontstaan was in de tijd van koning Herodes de Grote. Herodes de Grote regeerde in de tijd van Jezus' geboorte (Lees Matteüs 2.) Hij was de vader van Herodes Antipas (= Archelaüs) die kort na Jezus' geboorte koning werd (Lees Matteüs 2:22).
  2. Markus 12:18 De Sadduceeërs waren een godsdienstige groep die vooral bestond uit priesters die afstamden van Sadok, de hogepriester in de tijd van David en Salomo. Zij probeerden zo precies mogelijk Gods wetten toe te passen die met de offers en de tempel te maken hadden. Maar ze waren niet geïnteresseerd in het toepassen van Gods wetten op het dagelijks leven. De Sadduceeërs hadden grote invloed, door wetgeving en rechtspraak op godsdienstig gebied.
  3. Markus 12:19 Op die manier zou het eigen stuk grond van die man in de familie blijven en niet naar een andere familie gaan. Lees ook Numeri 27:8-11.
  4. Markus 12:29 Dit staat in Deuteronomium 6:4. 'God is Eén' betekent dat God betrouwbaar is en altijd dezelfde is. Als Hij iets zegt, is het zo. Als Hij iets belooft, doet Hij het ook. Hij heeft altijd dezelfde mening. Lees ook Jakobus 1:17.
  5. Markus 12:33 Eigenlijk staat hier: 'houd van je naaste.' Het ouderwetse woord 'naaste' betekent eigenlijk: familielid. In de BasisBijbel is hier voor het woord 'broeders' gekozen. Want met 'naasten' werden alle mensen van het volk Israël bedoeld. Zij zijn familie van elkaar doordat ze dezelfde voorvader hebben, namelijk Jakob.

兇狠的佃戶

12 耶穌用比喻對他們說:「有人開闢了一個葡萄園,在四周築起籬笆,又在園中挖了一個榨酒池,建了一座瞭望臺,然後把葡萄園租給佃戶,就出遠門了。

「到葡萄成熟時,園主派一個奴僕去收取他該得的一份。 那些佃戶卻捉住那個奴僕,打了他一頓,使他空手而歸。

「園主又差另一個奴僕去。這一次,佃戶不但侮辱他,還把他打得頭破血流。 園主再派一個奴僕前往,他們卻把他殺掉了。園主後來派去的人不是挨打,就是被殺。 最後只剩下園主的愛子,園主就派他去,以為那些佃戶會尊重他的兒子。 這班佃戶卻彼此商量說,『這個就是園主的繼承人。來吧!我們殺掉他,產業就歸我們了。』

「於是他們抓住他,殺了他,把他拋到葡萄園外。 那麼,園主會採取什麼行動呢?他必定會來殺掉這些佃戶,把葡萄園轉給別人。 10 聖經上說,

『工匠丟棄的石頭已成了房角石。
11 這是主的作為,
在我們看來奇妙莫測。』

你們沒有讀過這經文嗎?」

12 他們聽出這比喻是針對他們說的,就想逮捕耶穌,但又害怕百姓,只好先離開了。

納稅給凱撒的問題

13 後來,他們派了幾個法利賽人和希律黨人到耶穌那裡,企圖利用祂所說的話設計陷害祂。

14 他們上前對耶穌說:「老師,我們知道你誠實無偽,不看人的情面,因為你不以貌取人,而是按真理傳上帝的道。那麼,向凱撒納稅對不對呢? 15 我們該不該納呢?」耶穌看破他們的陰謀,就說:「你們為什麼試探我呢?拿一個銀幣來給我看。」

16 他們就拿來一個銀幣,耶穌問他們:「上面刻的是誰的像和名號?」

他們說:「凱撒的。」

17 耶穌說:「屬於凱撒的東西應該給凱撒,屬於上帝的東西應該給上帝。」

他們聽了這話,都很驚奇。

論復活

18 撒都該人向來不相信有復活的事,他們來問耶穌: 19 「老師,摩西為我們寫下律例,如果一個人死了,遺下妻子,又沒有兒女,他的兄弟就當娶嫂嫂,替哥哥傳宗接代。 20 有弟兄七人,老大結了婚,沒有孩子就死了。 21 二弟把大嫂娶過來,也沒有生孩子就死了,三弟也是一樣, 22 七個人都沒有留下孩子。最後,那女人也死了。 23 那麼,到復活的時候,她將是誰的妻子呢?因為七個人都娶過她。」

24 耶穌說:「你們弄錯了,因為你們不明白聖經,也不知道上帝的能力。 25 死人復活之後,將不娶也不嫁,就像天上的天使一樣。 26 關於死人復活的事,你們沒有讀過摩西書有關火中荊棘的記載嗎?上帝對摩西說,『我是亞伯拉罕的上帝,以撒的上帝,雅各的上帝。』 27 上帝不是死人的上帝,而是活人的上帝。你們大錯了!」

最大的誡命

28 有一位律法教師聽到他們的辯論,覺得耶穌的回答很精彩,就走過去問道:「誡命中哪一條最重要呢?」

29 耶穌回答道:「最重要的誡命是,『聽啊,以色列!主——我們的上帝是獨一的主。 30 你要全心、全情、全意、全力愛主——你的上帝』; 31 其次就是『要愛鄰如己』。再也沒有任何誡命比這兩條更重要了。」

32 那位律法教師說:「老師,你說得對,上帝只有一位,除祂以外,別無他神。 33 我們要全心、全意、全力愛祂,又要愛鄰如己。這樣做比獻什麼祭都好。」

34 耶穌見他答得很有智慧,就告訴他:「你離上帝的國不遠了。」此後,沒人再敢問耶穌問題了。

基督的身分

35 耶穌在聖殿裡教導的時候,問道:「律法教師為什麼說基督是大衛的後裔呢? 36 大衛自己曾經受聖靈的感動,說,

『主對我主說,
你坐在我的右邊,
等我使你的仇敵伏在你腳下。』

37 既然大衛自己稱基督為主,基督又怎能是大衛的後裔呢?」百姓聽得津津有味。 38 耶穌又教導他們,說:「你們要提防律法教師,他們愛穿著長袍招搖過市,喜歡人們在大街上問候他們, 39 又喜歡會堂裡的上座和宴席中的首位。 40 他們侵吞寡婦的財產,還假意做冗長的禱告。這種人必受到更嚴厲的懲罰。」

窮寡婦的奉獻

41 然後,耶穌走到聖殿的奉獻箱對面坐下,看大家怎樣奉獻。很多財主奉獻了大量的錢。 42 後來一個窮寡婦來了,投進了相當於一文錢的兩個小銅錢。 43 耶穌叫門徒來,說:「我實在告訴你們,這位窮寡婦比其他人奉獻的都多, 44 因為他們不過奉獻了自己剩餘的,但這窮寡婦卻奉獻了她賴以為生的。」

Gelijkenissen van Jezus

12 Jezus vertelde een gelijkenis: ‘Iemand legde een wijngaard aan en zette er een muur omheen. Hij maakte een bak voor het persen van de druiven en bouwde ook nog een uitkijktoren. Hij verhuurde de wijngaard aan enkele boeren en ging het land uit. In de oogsttijd stuurde hij een van zijn knechten naar de boeren om de huur op te halen. Maar zij grepen hem, gaven hem een pak slaag en stuurden hem met lege handen terug. De eigenaar stuurde een andere knecht. Die sloegen ze op zijn hoofd en ze vernederden hem. De eigenaar stuurde nog een knecht en die moest het met zijn leven bekopen. Daarna stuurde hij nog vele anderen, maar ze werden stuk voor stuk mishandeld of vermoord. Nu had hij nog maar één over, zijn geliefde zoon. Ten slotte stuurde hij hem, want hij dacht bij zichzelf: “Mijn zoon zullen zij wel ontzien.” Maar de boeren zeiden tegen elkaar: “Daar is de erfgenaam! Kom, we slaan hem dood, dan is de wijngaard van ons!” Zij grepen hem, sloegen hem dood en gooiden hem de wijngaard uit. Wat zal de eigenaar van de wijngaard doen, als hij dit hoort? Zal hij die boeren niet hun verdiende loon geven en uit de weg ruimen? De wijngaard zal hij aan andere mensen geven. 10 U hebt toch wel eens in de Psalmen gelezen: “De steen die door de bouwers was afgekeurd, is juist de hoeksteen geworden. 11 De Here heeft daarvoor gezorgd en wij zien het als een groot wonder.” ’

12 De mannen van de Hoge Raad begrepen wel dat dit verhaal op hen sloeg. Zij zouden Hem het liefst meteen gevangennemen. Maar zij durfden niet, omdat zij bang waren dat het volk het niet zou nemen. Dus lieten zij Hem met rust en gingen weg.

13 Zij stuurden wel enkele Farizeeën en een paar aanhangers van Herodes op Hem af. Die moesten proberen Hem op een woord te vangen. 14 ‘Meester,’ zeiden die, ‘wij weten dat U eerlijk bent. Het maakt u niet uit wie U voor U hebt. U vertelt de waarheid over de weg naar God. Maar wij hebben een vraag: is het toegestaan de keizer belasting te betalen of niet?’

15 Jezus doorzag hen en zei: ‘Waarom stellen jullie Mij op de proef? Geef Mij eens een geldstuk, dan zullen we eens zien.’ 16 Dat deden zij. ‘Van wie is het portret dat hierop staat?’ vroeg Hij, ‘en het opschrift?’ ‘Van de keizer,’ antwoordden zij. 17 ‘Wel,’ zei Jezus, ‘geef dan aan de keizer wat van de keizer is en aan God wat van God is!’ Zij stonden perplex. Daar hadden ze geen antwoord op.

18 Er stapten enkele Sadduceeën op Hem af. De Sadduceeën beweerden dat de mens na de dood niet meer levend kan worden. 19 Zij zeiden: ‘Meester, in de boeken van Mozes staat: “Als een man sterft en zijn vrouw zonder kinderen achterblijft, moet zijn broer met haar trouwen. Die kan er dan voor zorgen dat zijn overleden broer toch nageslacht krijgt.” 20 Nu waren er eens zeven broers. De oudste trouwde, maar er kwamen geen kinderen. 21 Hij stierf en zijn vrouw bleef alleen achter. De tweede broer trouwde met haar, maar stierf ook zonder kinderen. 22 Met de derde ging het net zo. Geen van de zeven broers kreeg kinderen bij de vrouw en zij stierven allemaal. Ten slotte stierf ook de vrouw. 23 Hoe is het nu als zij weer levend worden? Wie van die broers zal dan haar man zijn? Want zij zijn alle zeven met haar getrouwd geweest.’ 24 Jezus antwoordde: ‘Weet u wat uw probleem is? U kent noch de boeken van Mozes noch de kracht van God. 25 Want als de mensen uit de dood opstaan, is er geen sprake meer van trouwen. Dan zijn zij als engelen in de hemel. 26 En dat de doden weer levend worden, staat duidelijk in de boeken van Mozes. Of hebt u die niet goed gelezen? Mozes kwam immers bij de brandende braamstruik en hoorde God zeggen: “Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.” Dat zou God niet hebben gezegd als deze mannen na hun dood niet weer levend waren geworden. 27 Hij is een God van levenden en niet van doden. Uw mening is dus helemaal fout.’

28 Een bijbelgeleerde die stond te luisteren, hoorde hoe raak Jezus de Sadduceeën antwoordde. Hij kwam dichterbij en vroeg: ‘Wat is het belangrijkste gebod?’ 29 Jezus antwoordde: ‘Dat is: “Luister Israël, de Here is onze God, de Here is één. 30 Heb de Here, uw God, lief met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw verstand en met heel uw kracht.” 31 En het gebod dat daarna komt, is dit: “Heb uw naaste net zo lief als uzelf.” Belangrijker geboden dan deze twee zijn er niet.’ 32 De bijbelgeleerde zei: ‘Ja, Meester, het is waar wat U zegt. Er is maar één God. Er is geen God behalve Hij. 33 Waar het op aankomt, is dat wij Hem liefhebben met alles wat in ons is en dat wij net zoveel van onze naaste houden als van onszelf. Dat is veel belangrijker dan het brengen van allerlei offers.’

34 Jezus zag dat de man heel goed begreep waar het om ging en zei tegen hem: ‘U bent niet ver van het Koninkrijk van God.’ Toen Hij dat had gezegd, durfde niemand Hem nog iets te vragen.

35 Terwijl Jezus op het tempelplein stond te spreken, stelde Hij de mensen een vraag. ‘Hoe kunnen de bijbelgeleerden nu zeggen dat de Christus een zoon van David is? 36 David heeft immers zelf gezegd: “God zei tegen mijn Here: Kom naast Mij zitten, aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden aan U onderworpen heb.” De Heilige Geest gaf hem dit in. 37 Als David Hem zijn Here noemt, hoe kan de Christus dan zijn zoon zijn?’ Heel veel mensen stonden geboeid naar Hem te luisteren. 38 Hij waarschuwde hen voor de bijbelgeleerden. ‘Zij houden ervan in deftige kleren rond te lopen om op te vallen,’ zei Hij. ‘Zij vinden het heerlijk om op straat eerbiedig gegroet te worden. 39 In de synagoge en aan tafel zitten zij graag op de voornaamste plaatsen. 40 Maar houd ze in de gaten! Zij maken de weduwen zelfs hun huis afhandig. En voor de vrome schijn zeggen zij lange gebeden op. De straf die zij krijgen, zal daarom zwaarder zijn.’

41 Hij ging bij een van de collectekisten in de tempel zitten en zag hoe de mensen er geld ingooiden. Er waren nogal wat rijken die er veel in deden. 42 Er kwam ook een arme weduwe. Zij gooide er twee koperen muntjes in. 43 ‘Die arme weduwe heeft meer gegeven dan al die rijke mannen,’ zei Hij tegen zijn leerlingen. 44 ‘Want die rijken hebben gegeven wat zij niet nodig hadden, maar deze vrouw gaf van haar armoede alles wat nodig was voor haar levensonderhoud.’

The Parable of the Tenants(A)

12 Jesus then began to speak to them in parables: “A man planted a vineyard.(B) He put a wall around it, dug a pit for the winepress and built a watchtower. Then he rented the vineyard to some farmers and moved to another place. At harvest time he sent a servant to the tenants to collect from them some of the fruit of the vineyard. But they seized him, beat him and sent him away empty-handed. Then he sent another servant to them; they struck this man on the head and treated him shamefully. He sent still another, and that one they killed. He sent many others; some of them they beat, others they killed.

“He had one left to send, a son, whom he loved. He sent him last of all,(C) saying, ‘They will respect my son.’

“But the tenants said to one another, ‘This is the heir. Come, let’s kill him, and the inheritance will be ours.’ So they took him and killed him, and threw him out of the vineyard.

“What then will the owner of the vineyard do? He will come and kill those tenants and give the vineyard to others. 10 Haven’t you read this passage of Scripture:

“‘The stone the builders rejected
    has become the cornerstone;(D)
11 the Lord has done this,
    and it is marvelous in our eyes’[a]?”(E)

12 Then the chief priests, the teachers of the law and the elders looked for a way to arrest him because they knew he had spoken the parable against them. But they were afraid of the crowd;(F) so they left him and went away.(G)

Paying the Imperial Tax to Caesar(H)

13 Later they sent some of the Pharisees and Herodians(I) to Jesus to catch him(J) in his words. 14 They came to him and said, “Teacher, we know that you are a man of integrity. You aren’t swayed by others, because you pay no attention to who they are; but you teach the way of God in accordance with the truth. Is it right to pay the imperial tax[b] to Caesar or not? 15 Should we pay or shouldn’t we?”

But Jesus knew their hypocrisy. “Why are you trying to trap me?” he asked. “Bring me a denarius and let me look at it.” 16 They brought the coin, and he asked them, “Whose image is this? And whose inscription?”

“Caesar’s,” they replied.

17 Then Jesus said to them, “Give back to Caesar what is Caesar’s and to God what is God’s.”(K)

And they were amazed at him.

Marriage at the Resurrection(L)

18 Then the Sadducees,(M) who say there is no resurrection,(N) came to him with a question. 19 “Teacher,” they said, “Moses wrote for us that if a man’s brother dies and leaves a wife but no children, the man must marry the widow and raise up offspring for his brother.(O) 20 Now there were seven brothers. The first one married and died without leaving any children. 21 The second one married the widow, but he also died, leaving no child. It was the same with the third. 22 In fact, none of the seven left any children. Last of all, the woman died too. 23 At the resurrection[c] whose wife will she be, since the seven were married to her?”

24 Jesus replied, “Are you not in error because you do not know the Scriptures(P) or the power of God? 25 When the dead rise, they will neither marry nor be given in marriage; they will be like the angels in heaven.(Q) 26 Now about the dead rising—have you not read in the Book of Moses, in the account of the burning bush, how God said to him, ‘I am the God of Abraham, the God of Isaac, and the God of Jacob’[d]?(R) 27 He is not the God of the dead, but of the living. You are badly mistaken!”

The Greatest Commandment(S)

28 One of the teachers of the law(T) came and heard them debating. Noticing that Jesus had given them a good answer, he asked him, “Of all the commandments, which is the most important?”

29 “The most important one,” answered Jesus, “is this: ‘Hear, O Israel: The Lord our God, the Lord is one.[e] 30 Love the Lord your God with all your heart and with all your soul and with all your mind and with all your strength.’[f](U) 31 The second is this: ‘Love your neighbor as yourself.’[g](V) There is no commandment greater than these.”

32 “Well said, teacher,” the man replied. “You are right in saying that God is one and there is no other but him.(W) 33 To love him with all your heart, with all your understanding and with all your strength, and to love your neighbor as yourself is more important than all burnt offerings and sacrifices.”(X)

34 When Jesus saw that he had answered wisely, he said to him, “You are not far from the kingdom of God.”(Y) And from then on no one dared ask him any more questions.(Z)

Whose Son Is the Messiah?(AA)(AB)

35 While Jesus was teaching in the temple courts,(AC) he asked, “Why do the teachers of the law say that the Messiah is the son of David?(AD) 36 David himself, speaking by the Holy Spirit,(AE) declared:

“‘The Lord said to my Lord:
    “Sit at my right hand
until I put your enemies
    under your feet.”’[h](AF)

37 David himself calls him ‘Lord.’ How then can he be his son?”

The large crowd(AG) listened to him with delight.

Warning Against the Teachers of the Law

38 As he taught, Jesus said, “Watch out for the teachers of the law. They like to walk around in flowing robes and be greeted with respect in the marketplaces, 39 and have the most important seats in the synagogues and the places of honor at banquets.(AH) 40 They devour widows’ houses and for a show make lengthy prayers. These men will be punished most severely.”

The Widow’s Offering(AI)

41 Jesus sat down opposite the place where the offerings were put(AJ) and watched the crowd putting their money into the temple treasury. Many rich people threw in large amounts. 42 But a poor widow came and put in two very small copper coins, worth only a few cents.

43 Calling his disciples to him, Jesus said, “Truly I tell you, this poor widow has put more into the treasury than all the others. 44 They all gave out of their wealth; but she, out of her poverty, put in everything—all she had to live on.”(AK)

Footnotes

  1. Mark 12:11 Psalm 118:22,23
  2. Mark 12:14 A special tax levied on subject peoples, not on Roman citizens
  3. Mark 12:23 Some manuscripts resurrection, when people rise from the dead,
  4. Mark 12:26 Exodus 3:6
  5. Mark 12:29 Or The Lord our God is one Lord
  6. Mark 12:30 Deut. 6:4,5
  7. Mark 12:31 Lev. 19:18
  8. Mark 12:36 Psalm 110:1