Add parallel Print Page Options

It was during that time that another large crowd gathered, and they had nothing to eat. Yeshua called his talmidim to him and said to them, “I feel sorry for these people, because they have been with me three days, and now they have nothing to eat. If I send them off to their homes hungry, they will collapse on the way; some of them have come a long distance.” His talmidim said to him, “How can anyone find enough bread to satisfy these people in a remote place like this?” “How many loaves do you have?” he asked them. They answered, “Seven.” He then told the crowd to sit down on the ground, took the seven loaves, made a b’rakhah, broke the loaves and gave them to his talmidim to serve to the people. They also had a few fish; making a b’rakhah over them he also ordered these to be served. The people ate their fill; and the talmidim took up the leftover pieces, seven large basketsful. About four thousand were there. 10 After sending them away, Yeshua got into the boat with his talmidim and went off to the district of Dalmanuta.

11 The P’rushim came and began arguing with him; they wanted him to give them a sign from Heaven, because they were out to trap him. 12 With a sigh that came straight from his heart, he said, “Why does this generation want a sign? Yes! I tell you, no sign will be given to this generation!” 13 With that, he left them, got into the boat again and went off to the other side of the lake.

14 Now the talmidim had forgotten to bring bread and had with them in the boat only one loaf. 15 So when Yeshua said to them, “Watch out! Guard yourselves from the hametz of the P’rushim and the hametz of Herod,” 16 they thought he had said it because they had no bread. 17 But, aware of this, he said, “Why are you talking with each other about having no bread? Don’t you see or understand yet? Have your hearts been made like stone? 18 You have eyes — don’t you see? You have ears — don’t you hear? And don’t you remember? 19 When I broke the five loaves for the five thousand, how many baskets full of broken pieces did you collect?” “Twelve,” they answered him. 20 “And when I broke the seven loaves for the four thousand, how many baskets full of broken pieces did you collect?” “Seven,” they answered. 21 He said to them, “And you still don’t understand?”

22 They came to Beit-Tzaidah. Some people brought him a blind man and begged Yeshua to touch him. 23 Taking the blind man’s hand, he led him outside the town. He spit in his eyes, put his hands on him and asked him, “Do you see anything?” 24 He looked up and said, “I see people, but they look like walking trees.” 25 Then he put his hands on the blind man’s eyes again. He peered intently, and his eyesight was restored, so that he could see everything distinctly. 26 Yeshua sent him home with the words, “Don’t go into town.”

27 Yeshua and his talmidim went on to the towns of Caesarea Philippi. On the way, he asked his talmidim, “Who are people saying I am?” 28 “Some say you are Yochanan the Immerser,” they told him, “others say Eliyahu, and still others, one of the prophets.” 29 “But you,” he asked, “who do you say I am?” Kefa answered, “You are the Mashiach.” 30 Then Yeshua warned them not to tell anyone about him. 31 He began teaching them that the Son of Man had to endure much suffering and be rejected by the elders, the head cohanim and the Torah-teachers; and that he had to be put to death; but that after three days, he had to rise again. 32 He spoke very plainly about it. Kefa took him aside and began rebuking him. 33 But, turning around and looking at his talmidim, he rebuked Kefa. “Get behind me, Satan!” he said, “For your thinking is from a human perspective, not from God’s perspective!”

34 Then Yeshua called the crowd and his talmidim to him and told them, “If anyone wants to come after me, let him say ‘No’ to himself, take up his execution-stake, and keep following me. 35 For whoever wants to save his own life will destroy it, but whoever destroys his life for my sake and for the sake of the Good News will save it. 36 Indeed, what will it benefit a person if he gains the whole world but forfeits his life? 37 What could a person give in exchange for his life? 38 For if someone is ashamed of me and of what I say in this adulterous and sinful generation, the Son of Man also will be ashamed of him when he comes in his Father’s glory with the holy angels.

Een maaltijd voor vierduizend mensen

Er waren veel mensen naar Jezus komen luisteren. Toen Hij zag dat zij geen eten meer hadden, riep Hij zijn leerlingen bij Zich. ‘Ik heb met die mensen te doen,’ zei Hij. ‘Zij zijn hier al drie dagen en hebben niets meer te eten. Ik kan ze zo niet naar huis laten gaan. Sommigen komen van heel ver. Ze zouden onderweg flauwvallen van de honger.’ ‘Waar halen we hier ooit brood vandaan?’ vroegen zijn leerlingen. ‘Voor al die mensen! Hier woont immers niemand!’ ‘Hoeveel broden hebben jullie bij je?’ vroeg Hij. ‘Zeven,’ antwoordden zij. Hij zei dat iedereen op de grond moest gaan zitten. Daarna nam Hij de zeven broden, dankte God ervoor en brak ze in stukken. Zijn leerlingen brachten het brood naar de mensen. Er waren ook nog een paar visjes. Hij dankte God ervoor en zei tegen zijn leerlingen dat ze die ook aan de mensen moesten geven. Iedereen at tot hij genoeg had. Er bleef zelfs nog over. Zeven manden vol. En er waren wel zoʼn vierduizend mensen!

10 Jezus stuurde de mensen naar huis. Direct daarna stapte Hij met zijn leerlingen in de boot en stak over naar Dalmanuta. 11 Er kwamen Farizeeën naar Jezus toe en gingen met Hem in debat. ‘Kunt U God laten bewijzen dat Hij U heeft gestuurd?’ vroegen zij. Zij wilden Hem op de proef stellen. 12 Met een diepe zucht zei Jezus: ‘Waarom wilt u een bewijs hebben? Dat krijgt u niet!’ 13 Hij draaide Zich om en liet hen staan. Hij stapte in de boot en ging naar de overkant van het meer. 14 Maar zijn leerlingen hadden vergeten eten te kopen. Het enige wat zij bij zich hadden, was één brood.

15 Onderweg waarschuwde Hij hen: ‘Pas op voor de gist van Herodes en de Farizeeën!’ 16 Zij dachten dat Hij dit zei omdat zij geen brood bij zich hadden. 17 Jezus wist wel wat er in hen omging en zei: ‘Waarom maken jullie je zorgen over brood? Begrijpen jullie het dan niet? Heb je het nu nog niet door? 18 Jullie hebben nu al zoveel gezien en zoveel gehoord! Het lijkt wel of het jullie niets heeft gedaan. 19 Zijn jullie alweer vergeten wat er gebeurde toen Ik vijf broden uitdeelde aan die vijfduizend mensen? Hoeveel manden hadden jullie nodig om het overschot op te halen?’ ‘Twaalf,’ antwoordden zij. 20 ‘En toen Ik zeven broden aan die vierduizend mensen gaf? Hoeveel bleef er toen over?’ 21 ‘Zeven manden,’ was hun antwoord. Jezus zei: ‘Begrijpen jullie het nu nog niet?’

De genezing van een blinde man

22 Ze kwamen in Betsaïda. Enkele mensen brachten een blinde man bij Jezus en vroegen of Hij hem wilde aanraken. 23 Hij pakte de blinde man bij de hand en nam hem mee buiten het dorp. Hij spuugde hem in de ogen, legde zijn handen erop en vroeg: ‘Ziet u al iets?’ 24 De man keek om zich heen en zei: ‘Ja, ik zie de mensen lopen. Maar, wat raar, het lijken net bomen.’ 25 Jezus legde zijn handen nog eens op de ogen van de man. Hierna kon hij weer normaal zien. Hij was genezen en zag alles duidelijk. 26 Jezus stuurde hem naar huis en zei: ‘Ga het dorp niet in.’

27 Later gingen Jezus en zijn leerlingen naar de dorpen rondom de stad Caesarea Filippi. Onderweg vroeg Hij: ‘Wat zeggen de mensen eigenlijk van Mij? Wie ben Ik volgens hen?’ 28 ‘Sommigen zeggen dat U Johannes de Doper bent,’ antwoordden de leerlingen. ‘Anderen dat U Elia bent of een andere profeet.’ 29 ‘En jullie dan?’ vroeg Hij. ‘Wat denken jullie van Mij? Wie ben Ik?’ 30 Petrus antwoordde: ‘U bent de Christus.’ Jezus zei dat zij dit aan niemand mochten vertellen. 31 Hij begon hun te vertellen over de verschrikkelijke dingen die Hij, de Mensenzoon, zou moeten doormaken. Hij zei dat de verantwoordelijke oudsten, priesters en bijbelgeleerden Hem zouden veroordelen, dat men Hem zelfs zou doden en dat Hij na drie dagen weer levend zou worden. 32 Omdat Hij hier ronduit met hen over sprak, nam Petrus Hem apart. ‘Zulke dingen moet U niet meer zeggen,’ zei hij. 33 Jezus keerde Zich om. Met zijn gezicht naar de andere leerlingen vermaande Hij Petrus: ‘Satan, maak dat je wegkomt! Jij bekijkt de zaak van de menselijke kant en niet van Gods kant!’

34 Hij riep zijn leerlingen en de vele mensen die waren toegestroomd bij Zich en zei: ‘Wie bij Mij wil horen, moet zichzelf niet belangrijk vinden. Hij moet zijn kruis opnemen en Mij volgen. 35 Want wie zijn leven wil behouden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven vanwege Mij en voor Gods plan verliest, zal het behouden. 36 Wat hebt u eraan de hele wereld te winnen en uw leven te verspelen? 37 Wat kan een mens geven in ruil voor zijn leven? 38 Wie zich in deze tijd van ontrouw en misdaad voor Mij en mijn woorden schaamt, voor hem zal Ik, de Mensenzoon, Mij ook schamen als Ik met de heilige engelen in de heerlijkheid van mijn Vader kom.’