Add parallel Print Page Options

De geboorte van Jezus

In die tijd wilde de Romeinse keizer Augustus laten tellen hoeveel mensen er in zijn hele rijk woonden. Daarom gaf hij het bevel dat iedereen zich moest laten inschrijven.[a] Dit gebeurde voor de eerste keer in de tijd dat Quirinius bestuurder was van Syrië. Om geteld te worden, moesten de mensen naar de stad gaan waar hun familie oorspronkelijk vandaan kwam. Daar moesten ze zich laten inschrijven.

Ook Jozef ging op reis. Hij reisde van de stad Nazaret in Galilea naar Betlehem in Judea. Dat was de stad waar vroeger koning David geboren was. Jozef was namelijk uit de familie van koning David. Daar moest hij zich laten inschrijven, samen met Maria met wie hij was verloofd. Maria was in verwachting.

Toen ze daar waren aangekomen, werd het kind geboren. Het was haar eerste kind, een zoon. Maria wikkelde Hem in een doek en legde Hem in een voerbak van de dieren. Want in de herberg was voor hen geen plaats.

De herders

Diezelfde nacht waren er buiten de stad herders in het veld. Ze hielden de wacht bij hun schapen. Plotseling stond er een engel van de Heer God bij hen. De stralende aanwezigheid van God was om hen heen. Ze schrokken hevig en waren bang. 10 Maar de engel zei tegen hen: "Jullie hoeven niet bang te zijn. Want ik breng jullie goed nieuws. Dat goede nieuws is voor het hele volk: 11 Vandaag is in de stad waar vroeger koning David geboren is, de Messias geboren.[b] Hij is de Redder, de Heer. 12 Dit is voor jullie het teken dat het waar is wat ik zeg: jullie zullen een kind vinden dat in doeken is gewikkeld en in een voerbak ligt." 13 Plotseling waren er bij de engel nog heel veel meer engelen. 14 Ze prezen God en zeiden: "Prijs God in de hoogste hemel! Vrede op aarde voor de mensen waar God blij mee is!" 15 Toen gingen de engelen naar de hemel terug.

De herders zeiden tegen elkaar: "Kom, we gaan naar Betlehem! We gaan kijken naar wat de Heer God ons heeft verteld!" 16 Ze gingen haastig op weg. En ze vonden Maria en Jozef, en het kind dat in de voerbak lag. 17 Toen gingen ze aan iedereen vertellen wat de engel hun over dit kind had gezegd. 18 Iedereen was erg verbaasd over hun verhaal. 19 Maria onthield alles wat ze hadden verteld en dacht er over na in haar hart. 20 De herders gingen terug naar hun schapen en prezen en dankten God voor alles wat ze gezien en gehoord hadden. Alles was zoals de engel tegen hen had gezegd.

21 Toen het kind acht dagen oud was, werd het besneden[c] en kreeg het de naam Jezus. Dat was de naam die de engel had genoemd nog voordat Maria in verwachting raakte.

Simeon en Anna

22 Maria en Jozef deden alles wat volgens de wet van Mozes moet gebeuren als er een kind is geboren.[d] Daarna namen ze Hem mee naar Jeruzalem om Hem naar de Heer God te brengen. 23 Want in de wet staat: 'Elke eerste zoon en elk eerstgeboren dier is voor de Heer.' 24 Ook gingen ze, zoals dat moet van de wet, het offer brengen: een paar tortelduiven of twee jonge duiven.[e]

25 Er woonde in Jeruzalem een man die Simeon heette. Hij was een gelovig man die leefde zoals God het wil. Hij keek uit naar de dag dat God zijn volk Israël zou redden en troosten. De Heilige Geest was op hem. 26 En de Heilige Geest had tegen hem gezegd dat hij vóór zijn dood de Messias zou zien.

27 Die dag stuurde de Heilige Geest hem naar de tempel. Jozef en Maria brachten Jezus binnen om met Hem te doen wat ze volgens de wet van Mozes moesten doen. 28 Toen nam Simeon Jezus in zijn armen en hij prees God. 29 Hij zei: "Nu laat U, Heer, uw dienaar in vrede sterven, zoals U ook heeft gezegd. 30 Want nu heb ik Hem gezien 31 door wie U alle volken gaat redden. 32 Hij is het Licht voor alle volken. En vanwege Hem zullen de mensen het volk Israël dankbaar zijn."

33 Zijn vader en moeder waren verbaasd over de dingen die Simeon over Jezus zei. 34 Simeon zegende hen en zei tegen Maria: "Veel mensen zullen door Hem ten val komen. Maar veel andere mensen zullen juist door Hem gered worden. Hij zal een teken zijn waar veel mensen niet in zullen willen geloven. 35 Door Hem zullen zelfs de diepst verborgen gedachten van de mensen zichtbaar worden. En voor jou zal het zijn alsof er een zwaard door je hart gaat."

36 Er was daar ook een vrouw die Anna heette. Zij was een profetes, een dochter van Fanuël, uit de stam van Aser. Ze was zeven jaar getrouwd geweest. Toen was haar man gestorven, zodat ze weduwe werd. 37 Nu was ze een oude vrouw van ongeveer 84 jaar. Ze was alle dagen in de tempel. Ze diende God dag en nacht en bad zonder ophouden. 38 Op dat moment kwam zij er ook bij staan en ook zij prees God. En aan alle mensen die op de redding van Jeruzalem wachtten, vertelde ze over Hem.

39 Jozef en Maria deden alles wat ze volgens de wet van de Heer God moesten doen. Daarna gingen ze terug naar hun stad Nazaret in Galilea.

40 Het kind groeide op en werd sterk. Hij was vol wijsheid en God was in alle dingen goed voor Hem.

Jezus in de tempel

41 Jezus' ouders reisden elk jaar naar Jeruzalem om daar het Paasfeest te vieren.[f] 42 Toen Jezus twaalf jaar oud was, reisden zijn ouders weer zoals elk jaar naar Jeruzalem. 43 Na de feestdagen gingen zijn ouders weer naar huis. Maar Jezus bleef in Jeruzalem achter. Zijn ouders hadden dat niet gemerkt. 44 Ze dachten dat Hij meeliep met de andere mensen die ook naar huis terugreisden. Zo reisden ze één dag en zochten Hem intussen bij familie en kennissen. 45 Maar toen ze Hem niet vonden, gingen ze terug om Hem in Jeruzalem te zoeken.

46 Na drie dagen vonden ze Hem in de tempel. Hij zat daar tussen de wetgeleerden.[g] Hij luisterde naar hen en stelde vragen. 47 De mensen die Hem hoorden, waren verbaasd hoe verstandig Hij was. Ook verbaasden ze zich over de antwoorden die Hij gaf. 48 Toen zijn ouders Hem daar vonden, waren ze boos. Zijn moeder zei tegen Hem: "Kind, hoe kun je zoiets doen? Je vader en ik zijn zó ongerust geweest! We hebben overal naar je gezocht!" 49 Maar Hij zei tegen hen: "Waarom heeft u naar Mij gezocht? Wist u dan niet dat Ik bezig moet zijn met de dingen van mijn Vader?" 50 Maar ze begrepen niet wat Hij bedoelde. 51 Hij ging met hen mee terug naar Nazaret en was gehoorzaam aan zijn ouders. Zijn moeder onthield alles wat er gebeurd en gezegd was en dacht er over na in haar hart.

52 Terwijl Jezus opgroeide, werd Hij steeds wijzer. En God en de mensen hielden van Hem.

Footnotes

  1. Lukas 2:1 Dit had te maken met de belastingen. Hij wilde in feite weten hoeveel belasting hij kon ophalen in zijn rijk.
  2. Lukas 2:11 Het woord 'Messias' is Hebreeuws en betekent 'Gezalfde'. 'De gezalfde' is in de Joodse Boeken de man die speciaal door God met zijn Geest is gevuld ('gezalfd') om Israël te redden. In het Grieks, de taal waarin het Nieuwe Testament is geschreven, werd hij de 'Christus' genoemd, wat hetzelfde betekent.
  3. Lukas 2:21 Alle Joodse mannen moesten hun geslachtsdeel laten besnijden. Dat was het teken van het verbond van God met het Joodse volk. Lees Genesis 17:9-14.
  4. Lukas 2:22 Lees Leviticus 12:1-8.
  5. Lukas 2:24 Eerstgeboren dieren moesten aan de Heer God geofferd worden, maar eerstgeboren zonen werden vrijgekocht met een offer en niet zelf geofferd. Arme mensen offerden twee duiven. Lees Exodus 13:2 en 15.
  6. Lukas 2:41 De Joden vieren daarmee het vertrek van het volk Israël uit de slavernij in Egypte. Lees Exodus 12. God had gezegd dat alle Israëlieten elk jaar naar Jeruzalem moesten komen om het Paasfeest te vieren.
  7. Lukas 2:46 De wetgeleerden bestudeerden de wet van God en leerden die aan de mensen.

Nacimiento de Jesús

Aconteció en aquellos días que salió un edicto de César(A) Augusto, para que se hiciera un censo de todo el mundo habitado[a](B). Este fue el primer censo que se levantó[b] cuando Cirenio era gobernador de Siria(C). Todos se dirigían a inscribirse en el censo, cada uno a su ciudad. También José subió de Galilea, de la ciudad de Nazaret, a Judea, a la ciudad de David que se llama Belén, por ser él de la casa y de la familia de David(D), para inscribirse junto con María, comprometida para casarse con él, la cual estaba encinta.

Sucedió que mientras estaban ellos allí, se cumplieron los días de su alumbramiento. Y dio a luz a su Hijo primogénito(E); lo envolvió en pañales y lo acostó en un pesebre, porque no había lugar para ellos en el mesón.

Los pastores y los ángeles

En la misma región había pastores que estaban en el campo[c], cuidando sus rebaños durante las vigilias de la noche. Y un ángel del Señor se les presentó(F), y la gloria del Señor los rodeó de resplandor, y tuvieron gran temor. 10 Pero el ángel les dijo: «No teman(G), porque les traigo buenas nuevas de gran gozo que serán para todo el pueblo; 11 porque les ha nacido hoy, en la ciudad de David, un Salvador(H), que es Cristo[d](I) el Señor(J). 12 Esto les servirá de señal(K): hallarán a un Niño envuelto en pañales y acostado en un pesebre».

13 De repente apareció con el ángel una multitud de los ejércitos celestiales, alabando a Dios y diciendo:

14 «Gloria a Dios en las alturas(L),
Y en la tierra paz entre los hombres[e] en quienes Él se complace[f](M)».

15 Cuando los ángeles se fueron[g] al cielo, los pastores se decían unos a otros: «Vayamos, pues, hasta Belén y veamos esto que ha sucedido, que el Señor nos ha dado a saber».

16 Fueron a toda prisa, y hallaron a María y a José, y al Niño acostado en el pesebre. 17 Cuando lo vieron, dieron a saber lo[h] que se les había dicho acerca de este Niño. 18 Y todos los que lo oyeron se maravillaron de las cosas que les fueron dichas por los pastores. 19 Pero María atesoraba todas estas cosas, reflexionando sobre ellas en su corazón(N). 20 Y los pastores se volvieron, glorificando y alabando a Dios(O) por todo lo que habían oído y visto, tal como se les había dicho.

21 Cuando se cumplieron los ocho días para circuncidar al Niño(P), le pusieron por nombre Jesús, el nombre dado por el ángel antes de que Él fuera concebido en el seno materno(Q).

Jesús presentado en el templo

22 Al cumplirse los días para la purificación de ellos, según la ley de Moisés, lo trajeron a Jerusalén para presentar al Niño al Señor(R), 23 (como está escrito en la Ley del Señor: «Todo varón[i] que abra la matriz(S) será llamado santo para el Señor)», 24 y para ofrecer un sacrificio conforme a lo que fue dicho en la Ley del Señor: «Un par de tórtolas o dos pichones(T)».

25 Había en Jerusalén un hombre que se llamaba Simeón. Este hombre, justo(U) y piadoso, esperaba la consolación de Israel(V), y el Espíritu Santo estaba sobre él. 26 Y por el Espíritu Santo se le había revelado(W) que no vería la muerte(X) sin antes ver al Cristo[j] del Señor. 27 Movido por[k] el Espíritu fue al templo. Y cuando los padres del niño Jesús lo trajeron para cumplir por Él[l] el rito de la ley(Y), 28 Simeón tomó al Niño en sus brazos, y bendijo a Dios diciendo:

29 «Ahora, Señor, permite que Tu siervo se vaya
En paz, conforme a Tu palabra(Z);
30 Porque mis ojos han visto Tu salvación(AA)
31 La cual has preparado en presencia de todos los pueblos;
32 Luz de[m] revelación a los gentiles(AB),
Y gloria de Tu pueblo Israel».

33 Y los padres del Niño[n](AC) estaban asombrados de las cosas que de Él se decían. 34 Simeón los bendijo, y dijo a Su madre(AD) María: «Este Niño ha sido puesto para caída y levantamiento[o] de muchos(AE) en Israel, y para ser señal de contradicción, 35 y una espada traspasará aun tu propia alma, a fin de que sean revelados los pensamientos de muchos corazones».

36 Y había una profetisa(AF), Ana, hija de Fanuel, de la tribu de Aser(AG). Ella era de edad muy avanzada[p], y había vivido con su marido(AH) siete años después de su matrimonio[q], 37 y después de viuda, hasta los ochenta y cuatro años. Nunca se alejaba del templo, sirviendo noche y día con ayunos y oraciones(AI). 38 Llegando ella en ese preciso momento[r], daba gracias a Dios y hablaba del Niño a todos los que esperaban la redención de Jerusalén(AJ).

Crecimiento de Jesús

39 Habiendo ellos cumplido con todo conforme a la Ley del Señor, se volvieron a Galilea, a su ciudad de Nazaret(AK). 40 Y el Niño crecía y se fortalecía, llenándose de sabiduría; y la gracia de Dios(AL) estaba sobre Él.

El niño Jesús discute con los maestros

41 Los padres de Jesús acostumbraban ir a Jerusalén todos los años a la fiesta de la Pascua(AM). 42 Y cuando Él cumplió doce años, subieron allá conforme a la costumbre de la fiesta. 43 Al regresar ellos, después de haber pasado todos los días de la fiesta(AN), el niño Jesús se quedó en Jerusalén sin que lo supieran Sus padres, 44 y suponiendo que iba en la caravana, anduvieron camino de un día, y comenzaron a buscar a Jesús entre los familiares y conocidos.

45 Cuando no lo encontraron, volvieron y lo buscaron en Jerusalén. 46 Después de tres días lo encontraron en el templo, sentado en medio de los maestros, escuchándolos y haciéndoles preguntas. 47 Todos los que le oían estaban asombrados de Su entendimiento y de Sus respuestas(AO). 48 Cuando Sus padres lo vieron, se quedaron maravillados; y Su madre(AP) le dijo: «Hijo, ¿por qué nos has tratado de esta manera? Mira, Tu padre(AQ) y yo te hemos estado buscando[s] llenos de angustia».

49 Entonces Él les dijo: «¿Por qué me buscaban? ¿Acaso no sabían que me era necesario estar en la casa de Mi Padre(AR)?». 50 Pero ellos no entendieron(AS) las palabras que Él les había dicho. 51 Descendió con sus padres y vino a Nazaret(AT), y continuó sujeto a ellos. Y Su madre(AU) atesoraba todas estas cosas[t] en su corazón(AV). 52 Y Jesús crecía en sabiduría, en estatura[u] y en gracia para con Dios(AW) y los hombres.

Footnotes

  1. 2:1 I.e. el Imperio romano.
  2. 2:2 O Esto tuvo lugar como primer censo.
  3. 2:8 Lit. a campo raso.
  4. 2:11 I.e. el Mesías.
  5. 2:14 Lit. de buena voluntad.
  6. 2:14 Lit. hombres de su agrado.
  7. 2:15 Lit. se fueron de ellos.
  8. 2:17 Lit. acerca de la palabra.
  9. 2:23 I.e. el primogénito.
  10. 2:26 I.e. al Mesías.
  11. 2:27 Lit. Y en.
  12. 2:27 Lit. hacer por Él según.
  13. 2:32 O para.
  14. 2:33 Lit. su padre y madre.
  15. 2:34 O la resurrección.
  16. 2:36 Lit. avanzada en muchos días.
  17. 2:36 Lit. de su virginidad.
  18. 2:38 Lit. a esa hora.
  19. 2:48 Lit. te buscamos.
  20. 2:51 Lit. las palabras.
  21. 2:52 O edad.