Add parallel Print Page Options

Jezus geneest, vergeeft en maakt levend

Nadat Jezus was uitgesproken, ging Hij het plaatsje Kafarnaüm in. Een officier van het Romeinse leger had een knecht die veel voor hem betekende. Die knecht was ernstig ziek geworden en lag op sterven. Toen de officier over Jezus hoorde, stuurde hij enkele voorname Joodse burgers naar Hem toe met de vraag of Hij wilde komen om zijn knecht te genezen. Zij kwamen bij Jezus en vroegen Hem dringend of Hij wilde meegaan om de man te helpen. ‘Als er één is die verdient dat U hem helpt, is hij het wel!’ zeiden ze. ‘Hij houdt van ons volk en heeft zelfs op eigen kosten een synagoge voor ons laten bouwen.’ Jezus ging met hen mee. Maar toen Hij bijna bij het huis was, stuurde de officier een paar vrienden naar Hem toe met de boodschap: ‘Here, ik wil het U verder niet lastig maken. Ik ben het niet waard dat U in mijn huis komt. Daarom heb ik het ook niet gedurfd zelf naar U toe te komen. Eén woord van U is genoeg om mijn knecht te genezen. Want ik moet doen wat mijn commandant zegt. En mijn soldaten moeten doen wat ik zeg. Als ik tegen de één zeg: “Ga,” gaat hij. En tegen de ander: “Kom,” komt hij. En zeg ik tegen mijn knecht: “Doe dit,” dan doet hij het.’ Jezus was verbaasd. ‘Hebt u dat gehoord?’ zei Hij tegen de mensen die met Hem waren meegekomen. ‘Nergens in Israël heb Ik iemand ontdekt die zoveel geloof in Mij heeft!’ 10 De vrienden van de officier gingen het huis weer binnen en zagen dat de knecht helemaal genezen was.

11 De volgende dag ging Jezus met zijn leerlingen naar het dorp Naïn. 12 Zoals gewoonlijk liepen er drommen mensen achter Hem aan. Bij de poort van het dorp zag Hij een lange begrafenisstoet aankomen. De dode was de enige zoon van een vrouw die ook haar man al had verloren. 13 Toen Jezus de vrouw zag, kreeg Hij diep medelijden met haar. ‘Huil maar niet,’ zei Hij. 14 Hij liep naar de baar en legde zijn hand erop. De dragers bleven stil staan. ‘Jongen,’ zei Hij, ‘word weer levend.’ 15 De dode jongen ging zitten en begon te praten. Jezus zei tegen de moeder: ‘Hier is uw zoon weer.’ 16 Er ging een golf van ontzag door de mensen. Zij eerden en prezen God. ‘Wat een geweldige profeet heeft God naar ons toegestuurd! Vandaag hebben wij gezien wat God kan doen!’ zeiden zij. 17 Het nieuws over wat gebeurd was, ging door heel Judea en de omliggende streken.

18 De leerlingen van Johannes de Doper hoorden wat Jezus allemaal deed en vertelden het aan Johannes. 19 Die stuurde twee van hen naar Jezus toe met de vraag: ‘Bent U het op wie wij hebben gewacht? Of moeten wij uitkijken naar iemand anders?’ 20 Toen de twee mannen Jezus vonden, brachten zij Hem de vraag van Johannes over. 21 Jezus was juist bezig vele mensen te genezen van allerlei ziekten en kwalen. Uit verschillende mensen verjoeg Hij boze geesten en Hij genas de ogen van vele blinden. 22 ‘Ga terug naar Johannes,’ antwoordde Hij, ‘en vertel hem wat u hier hebt gezien en gehoord. Blinden kunnen weer zien, lammen lopen zonder hulp, melaatsen zijn genezen, doven kunnen horen, doden zijn weer levend geworden en arme mensen horen het goede nieuws. 23 Zeg Johannes vooral dit: u bent gelukkig als u Mij aanvaardt zoals Ik ben.’ 24 De mannen gingen naar Johannes terug. Jezus sprak met de mensen over Johannes. ‘Naar wat voor man zijn jullie gaan kijken daar in de woestijn? Was hij een rietstengel die door de wind heen en weer wordt bewogen? 25 Had hij dure kleren aan? Nee! Mensen met dure kleren en een luxe leven moet u in een paleis zoeken, niet in de woestijn. 26 Hebt u dan een profeet gezien? 27 Ja, zelfs meer dan een profeet. Over hem werd geschreven: “Ik stuur mijn boodschapper voor u uit om voor u een weg te banen.” 28 Onthoud dit: van alle mensen die ooit geboren zijn, is niemand groter dan Johannes. Toch is de kleinste in het Koninkrijk van God groter dan hij. 29 Allen die Johannes hoorden, zelfs de tolontvangers, hebben erkend dat Gods eisen juist waren en lieten zich dopen. 30 Behalve de Farizeeën en de bijbelgeleerden. Die keurden het plan van God af en wilden zich niet door Johannes laten dopen. 31 Wat moet men van zulke mannen zeggen? Waarmee kan men hen vergelijken? 32 Zij zijn net kinderen die op straat spelen en tegen de andere kinderen zeggen: “Wij hebben muziek gemaakt en jullie wilden niet dansen. Wij hebben begrafenisje gespeeld en jullie wilden niet treuren!” 33 Want Johannes de Doper leefde uiterst sober. Hij at geen brood en dronk geen druppel wijn. En u zei: “Hij heeft een boze geest.” 34 Ik, de Mensenzoon, eet en drink heel gewoon en u zegt: “Die Jezus is een veelvraat en een drinker! Mooie vrienden heeft Hij: tollenaars en slechte mensen!” 35 Maar de praktijk zal wel uitwijzen wat wijsheid is.’

36 Een van de Farizeeën nodigde Jezus uit bij hem thuis te komen eten. Jezus nam die uitnodiging aan en ging aan tafel. 37 Er was in die stad een vrouw met een slechte reputatie, die hoorde dat Jezus bij de Farizeeër aan tafel aanlag. 38 Ze ging naar Hem toe met een flesje kostbare parfum en knielde achter Hem neer bij zijn voeten. De tranen liepen haar over de wangen en zij vielen op de voeten van Jezus. Ze droogde zijn voeten met haar lange haren af, kuste ze en goot er de parfum over uit. 39 De Farizeeër zag dit allemaal aan en dacht bij zichzelf: ‘Nee, Jezus is geen profeet. Als Hij door God was gestuurd, zou Hij wel weten wat voor een slechte vrouw zij is. Dan zou Hij Zich niet door haar hebben laten aanraken.’ 40 Jezus gaf meteen antwoord op wat in de Farizeeër omging. ‘Simon,’ zei Hij, ‘Ik moet u iets zeggen.’ ‘Ja,’ antwoordde de Farizeeër. ‘Ik luister.’ 41 ‘Iemand gaf twee mannen geld te leen, de een vijfhonderd zilverstukken en de ander vijftig. 42 Maar geen van beiden kon hem terugbetalen. Daarom schold hij hun de schuld kwijt. Wie van de twee zal daarna het meeste van hem houden?’ 43 ‘Ik denk de man die hem het meeste geld schuldig was,’ antwoordde Simon. ‘Precies,’ zei Jezus. 44 Daarna keek Hij naar de vrouw en zei tegen Simon: ‘Ziet u deze vrouw? Toen Ik uw huis binnenkwam, hebt u niet de moeite genomen het stof van mijn voeten af te wassen. Maar deze vrouw heeft mijn voeten gewassen met haar tranen en afgedroogd met haar haren. 45 U hebt Mij niet begroet met een kus. Maar zolang Ik hier binnen ben, heeft deze vrouw mijn voeten gekust. 46 U hebt niet het gebruik in acht genomen mijn hoofd met olie te zalven. Maar deze vrouw heeft mijn voeten gezalfd. Met kostbare parfum nog wel. 47 Zij had veel zonden, maar die zijn haar vergeven. Dat blijkt wel uit haar grote liefde. Iemand die voor weinig zonden vergeving heeft gekregen, geeft ook weinig liefde.’ 48 Jezus zei daarop tegen de vrouw: ‘Uw zonden zijn u vergeven.’ 49 De andere mannen aan de tafel zeiden tegen elkaar: ‘Wie is Hij, dat Hij denkt zonden te kunnen vergeven?’ 50 Maar Jezus ging er niet op in en zei tegen de vrouw: ‘U bent gered door uw geloof. Ga in vrede.’

Jezus geneest de slaaf van de Romeinse legerhoofdman

Toen Jezus uitgesproken was, ging Hij Kapernaüm binnen. Er was daar een Romeinse legerhoofdman met een doodzieke slaaf. De hoofdman hield veel van die slaaf. Hij had over Jezus horen vertellen. Daarom stuurde hij een paar Joodse leiders naar Hem toe. Ze moesten voor hem aan Jezus vragen of Hij wilde komen om de slaaf te genezen.

Ze kwamen bij Jezus en vroegen Hem dringend om mee te komen. Ze zeiden: "Hij verdient het dat U dit voor hem doet. Want hij houdt van ons volk en heeft voor ons een synagoge gebouwd." Jezus ging met hen mee. Toen Hij in de buurt van het huis was gekomen, stuurde de hoofdman een paar vrienden om tegen Hem te zeggen: "Heer, doet U maar geen moeite om helemaal naar mijn huis te komen. Want dat ben ik niet waard. Ik was het ook niet waard om zelf naar U toe te komen. Maar op één woord van U zal mijn slaaf gezond worden. Want ik moet zelf ook gehoorzamen aan de mensen die boven mij staan. En ik heb soldaten onder mij die míj moeten gehoorzamen. Als ik tegen de één zeg: 'Ga!' dan gaat hij. En als ik tegen een ander zeg: 'Kom!' dan komt hij. En als ik tegen mijn slaaf zeg: 'Doe dit!' dan doet hij het."

Toen Jezus dit hoorde, was Hij heel verbaasd over hem. Hij draaide Zich om naar de grote groep mensen die Hem volgde. Hij zei tegen hen: "Ik zeg jullie dat Ik in heel Israël nog bij niemand zó'n groot geloof heb gevonden!" 10 De mensen die naar Jezus waren gestuurd, gingen terug naar het huis van de hoofdman. Toen ze daar aankwamen, zagen ze dat de slaaf weer gezond was.

Jezus maakt in Naïn een gestorven jongen weer levend

11 De volgende dag reisde Jezus naar de stad Naïn. Zijn leerlingen gingen met Hem mee, samen met een grote groep mensen. 12 Toen Hij bij de stadspoort kwam, zag Hij een begrafenisstoet. Een weduwe ging juist haar enige zoon begraven. Er waren veel mensen uit de stad bij haar. 13 Toen Jezus haar zag, had Hij veel medelijden met haar. Daarom zei Hij tegen haar: "Huil maar niet." 14 Hij kwam dichterbij, raakte de draagbaar aan (de dragers stonden stil) en zei: "Jongen, Ik zeg je, sta op!" 15 En de dode jongen kwam overeind en begon te spreken. Jezus gaf hem aan zijn moeder terug. 16 Iedereen was diep onder de indruk van wat God had gedaan. Ze prezen God en zeiden: "Er is een belangrijke profeet bij ons gekomen!" Ook zeiden ze: "God is zijn volk niet vergeten!" 17 In heel Judea en nog veel verder werd er over Hem gepraat.

Jezus en Johannes de Doper

18 De leerlingen van Johannes vertelden al deze dingen aan Johannes.[a] 19 Toen liet Johannes twee van zijn leerlingen komen en stuurde hen naar de Heer Jezus. Ze moesten Hem vragen: "Bent U het die zou komen, of wachten we op iemand anders?"

20 Toen ze bij Jezus waren gekomen, zeiden ze: "Johannes de Doper heeft ons naar U toe gestuurd. We moeten U vragen of U het bent die zou komen, of dat we op iemand anders wachten." 21 Op dat ogenblik genas Hij veel mensen van hun ziekten en kwalen, joeg duivelse geesten uit mensen weg en maakte dat blinde mensen konden zien. 22 Hij antwoordde: "Ga terug en vertel Johannes wat jullie hebben gezien en gehoord: blinde mensen gaan zien, kreupele mensen gaan lopen, zieke mensen worden gezond, dove mensen gaan horen, doden worden levend en arme mensen horen het goede nieuws. 23 Als mensen Mij geloven, zal dat heerlijk voor hen zijn!"

Jezus legt uit wie Johannes de Doper is

24 De mannen gingen terug naar Johannes. Toen zei Jezus tegen de grote groep mensen over Johannes: "Waar zijn jullie in de woestijn naar gaan kijken? Naar iemand die zo onbelangrijk is als een rietstengel die heen en weer wuift in de wind? 25 Nee. Maar waar zijn jullie dan naar gaan kijken? Naar een rijk man in dure kleren? Nee, want de mensen met dure kleren en een rijk leven wonen in de paleizen. 26 Maar waarom zijn jullie dan gaan kijken? Om een profeet te zien? Ja! Ik zeg jullie dat hij zelfs belangrijker is dan een profeet. 27 Hij is de man over wie in de Boeken staat: 'Ik stuur mijn boodschapper voor U uit. Hij zal de weg voor U vrijmaken.' 28 Ik zeg jullie dat van de mensen die uit vrouwen geboren zijn, er geen belangrijker profeet is dan Johannes de Doper. Maar de minst belangrijke mens in het Koninkrijk van God zal belangrijker zijn dan hij.

29 Alle mensen die naar Johannes luisterden, zelfs de belasting-ontvangers, zeiden dat God gelijk had dat Hij wilde dat de mensen moeten gaan leven zoals Hij het wil. En ze lieten zich door Johannes dopen. 30 Maar de Farizeeërs en wetgeleerden zeiden dat het allemaal onzin was en lieten zich niet dopen. 31 Waarmee zal Ik deze mensen vergelijken? 32 Ze lijken op de kinderen die op de markt zitten en naar hun vriendjes roepen: 'We gingen bruiloftje spelen, maar jullie wilden niet dansen. Toen gingen we begrafenisje spelen, maar jullie wilden niet treuren.' 33 Ik bedoel dit: Johannes is gekomen, en hij at geen brood en dronk geen wijn. Van hem zeiden jullie: 'Er zit een duivelse geest in hem.' 34 Toen kwam de Mensenzoon, die wél eet en wél wijn drinkt. Van Hem zeggen jullie: 'Hij zit maar te vreten en te zuipen. En Hij is bevriend met belasting-ontvangers en andere slechte mensen!' 35 Het is ook nooit goed.

Maar alleen verstandige mensen hebben Gods wijsheid herkend."

Een vrouw zalft Jezus' voeten

36 Eén van de Farizeeërs nodigde Jezus uit om bij hem thuis te komen eten. Jezus kwam in het huis van de Farizeeër en ging aan tafel. 37 Er kwam een vrouw naar Hem toe. Iedereen wist dat ze een hoer was. Ze had gehoord dat Jezus bij die Farizeeër in huis was. Ze had een kostbaar kruikje vol dure parfum bij zich. 38 Ze knielde huilend bij Jezus neer en liet haar tranen op zijn voeten vallen. Daarna droogde zij ze af met haar haren. Ze kuste zijn voeten en zalfde ze met de parfum. 39 De Farizeeër die Jezus had uitgenodigd, zag dat. En hij zei bij zichzelf: "Als deze Man echt een profeet was, zou Hij wel weten wie en wat die vrouw is die Hem aanraakt. Dan zou Hij wel hebben geweten dat ze een hoer is." 40 Jezus zei tegen hem: "Simon, ik moet je iets zeggen." Hij zei: "Zeg het, Meester."

41 Jezus zei: "Er waren twee mensen die van iemand geld hadden geleend. De één moest 500 zilverstukken terug betalen, de ander 50 zilverstukken. 42 Maar ze konden hem die niet terug betalen. Toen zei hij tegen hen allebei dat ze het hem niet terug hoefden te betalen. Hij schold hun die schuld kwijt. Wie van die twee zal nu het meest van hem houden?" 43 Simon antwoordde: "Ik neem aan de man die de grootste schuld had." Jezus zei tegen hem: "Dat heb je goed gezien." 44 Toen draaide Hij Zich om naar de vrouw en zei tegen Simon: "Zie je deze vrouw? Ik ben in jouw huis gekomen, maar je hebt Me geen water gegeven om mijn voeten te wassen. Maar zij heeft met haar tranen mijn voeten natgemaakt en ze met haar haren afgedroogd. 45 Jij hebt Mij geen kus als welkomstgroet gegeven. Maar zij heeft vanaf het moment dat ze binnenkwam aldoor mijn voeten gekust. 46 Jij hebt mijn hoofd niet met olijf-olie gezalfd. Maar zij heeft met dure parfum mijn voeten gezalfd. 47 Daarom zeg Ik je dat zij vergeving heeft gekregen voor alles waarin ze ongehoorzaam aan God is geweest, al was het nog zo veel. Want ze heeft Mij laten zien hoeveel ze van Mij houdt. Maar iemand aan wie weinig wordt vergeven, laat ook niet veel liefde zien." 48 En Hij zei tegen haar: "Ik vergeef je dat je ongehoorzaam aan God bent geweest."

49 De mensen die met Hem aan tafel zaten, vroegen zich af: "Wie is Hij toch, dat Hij zelfs de mensen hun ongehoorzaamheid aan God vergeeft?" 50 Maar Jezus zei tegen de vrouw: "Je geloof heeft je gered. Ga in vrede!"

Footnotes

  1. Lukas 7:18 Johannes zat inmiddels in de gevangenis. Lees Lukas 3:18-20.

Now when he had ended all his sayings in the audience of the people, he entered into Capernaum.

And a certain centurion's servant, who was dear unto him, was sick, and ready to die.

And when he heard of Jesus, he sent unto him the elders of the Jews, beseeching him that he would come and heal his servant.

And when they came to Jesus, they besought him instantly, saying, That he was worthy for whom he should do this:

For he loveth our nation, and he hath built us a synagogue.

Then Jesus went with them. And when he was now not far from the house, the centurion sent friends to him, saying unto him, Lord, trouble not thyself: for I am not worthy that thou shouldest enter under my roof:

Wherefore neither thought I myself worthy to come unto thee: but say in a word, and my servant shall be healed.

For I also am a man set under authority, having under me soldiers, and I say unto one, Go, and he goeth; and to another, Come, and he cometh; and to my servant, Do this, and he doeth it.

When Jesus heard these things, he marvelled at him, and turned him about, and said unto the people that followed him, I say unto you, I have not found so great faith, no, not in Israel.

10 And they that were sent, returning to the house, found the servant whole that had been sick.

11 And it came to pass the day after, that he went into a city called Nain; and many of his disciples went with him, and much people.

12 Now when he came nigh to the gate of the city, behold, there was a dead man carried out, the only son of his mother, and she was a widow: and much people of the city was with her.

13 And when the Lord saw her, he had compassion on her, and said unto her, Weep not.

14 And he came and touched the bier: and they that bare him stood still. And he said, Young man, I say unto thee, Arise.

15 And he that was dead sat up, and began to speak. And he delivered him to his mother.

16 And there came a fear on all: and they glorified God, saying, That a great prophet is risen up among us; and, That God hath visited his people.

17 And this rumour of him went forth throughout all Judaea, and throughout all the region round about.

18 And the disciples of John shewed him of all these things.

19 And John calling unto him two of his disciples sent them to Jesus, saying, Art thou he that should come? or look we for another?

20 When the men were come unto him, they said, John Baptist hath sent us unto thee, saying, Art thou he that should come? or look we for another?

21 And in that same hour he cured many of their infirmities and plagues, and of evil spirits; and unto many that were blind he gave sight.

22 Then Jesus answering said unto them, Go your way, and tell John what things ye have seen and heard; how that the blind see, the lame walk, the lepers are cleansed, the deaf hear, the dead are raised, to the poor the gospel is preached.

23 And blessed is he, whosoever shall not be offended in me.

24 And when the messengers of John were departed, he began to speak unto the people concerning John, What went ye out into the wilderness for to see? A reed shaken with the wind?

25 But what went ye out for to see? A man clothed in soft raiment? Behold, they which are gorgeously apparelled, and live delicately, are in kings' courts.

26 But what went ye out for to see? A prophet? Yea, I say unto you, and much more than a prophet.

27 This is he, of whom it is written, Behold, I send my messenger before thy face, which shall prepare thy way before thee.

28 For I say unto you, Among those that are born of women there is not a greater prophet than John the Baptist: but he that is least in the kingdom of God is greater than he.

29 And all the people that heard him, and the publicans, justified God, being baptized with the baptism of John.

30 But the Pharisees and lawyers rejected the counsel of God against themselves, being not baptized of him.

31 And the Lord said, Whereunto then shall I liken the men of this generation? and to what are they like?

32 They are like unto children sitting in the marketplace, and calling one to another, and saying, We have piped unto you, and ye have not danced; we have mourned to you, and ye have not wept.

33 For John the Baptist came neither eating bread nor drinking wine; and ye say, He hath a devil.

34 The Son of man is come eating and drinking; and ye say, Behold a gluttonous man, and a winebibber, a friend of publicans and sinners!

35 But wisdom is justified of all her children.

36 And one of the Pharisees desired him that he would eat with him. And he went into the Pharisee's house, and sat down to meat.

37 And, behold, a woman in the city, which was a sinner, when she knew that Jesus sat at meat in the Pharisee's house, brought an alabaster box of ointment,

38 And stood at his feet behind him weeping, and began to wash his feet with tears, and did wipe them with the hairs of her head, and kissed his feet, and anointed them with the ointment.

39 Now when the Pharisee which had bidden him saw it, he spake within himself, saying, This man, if he were a prophet, would have known who and what manner of woman this is that toucheth him: for she is a sinner.

40 And Jesus answering said unto him, Simon, I have somewhat to say unto thee. And he saith, Master, say on.

41 There was a certain creditor which had two debtors: the one owed five hundred pence, and the other fifty.

42 And when they had nothing to pay, he frankly forgave them both. Tell me therefore, which of them will love him most?

43 Simon answered and said, I suppose that he, to whom he forgave most. And he said unto him, Thou hast rightly judged.

44 And he turned to the woman, and said unto Simon, Seest thou this woman? I entered into thine house, thou gavest me no water for my feet: but she hath washed my feet with tears, and wiped them with the hairs of her head.

45 Thou gavest me no kiss: but this woman since the time I came in hath not ceased to kiss my feet.

46 My head with oil thou didst not anoint: but this woman hath anointed my feet with ointment.

47 Wherefore I say unto thee, Her sins, which are many, are forgiven; for she loved much: but to whom little is forgiven, the same loveth little.

48 And he said unto her, Thy sins are forgiven.

49 And they that sat at meat with him began to say within themselves, Who is this that forgiveth sins also?

50 And he said to the woman, Thy faith hath saved thee; go in peace.

En romersk officers tro(A)

Da Jesus var færdig med at tale til folkeskaren, gik han ind til Kapernaum. Her boede en romersk officer, der havde en tjener, som var syg og døden nær. Det var en tjener, han satte stor pris på. Officeren havde hørt om Jesus og sendte nogle af lederne fra den jødiske menighed hen for at bede ham komme og helbrede hans tjener. De bad indtrængende Jesus om at komme. „Hvis nogen fortjener hjælp, så er det ham,” sagde de, „for han elsker vores folk og har bygget en synagoge til os.” Jesus og hans ledsagere gik derfor med dem.

Men da de nærmede sig huset, sendte officeren nogle venner ud for at sige: „Herre, gør dig ikke så megen ulejlighed. Jeg er jo ikke værdig til, at du skulle komme ind i mit hus. Jeg føler mig heller ikke værdig til at komme ud til dig. Men du kan blot udstede en befaling og på den måde gøre min tjener rask. Jeg er jo en mand, som selv står under kommando, og jeg har soldater, der igen står under mig. Jeg behøver bare at sige: ‚Gå!’ så går de, eller: ‚Kom!’ så kommer de. Og hvis jeg siger til min tjener: ‚Gør det eller det!’ så gør han det.”

Jesus var forbløffet over de ord, og han vendte sig til dem, der fulgtes med ham, og sagde: „Det siger jeg jer: Ikke engang blandt Israels folk har jeg mødt så stor en tro.”

10 Da officerens venner kom tilbage til huset, fandt de tjeneren fuldstændig rask.

Jesus opvækker enkens søn i Nain

11 Den næste dag var Jesus på vandring i retning mod en by, der hedder Nain, og som sædvanlig havde han følgeskab af sine disciple og en stor skare af nysgerrige. 12 Da de nærmede sig byporten, kom et begravelsesfølge dem i møde. Det viste sig at være en ung mand, der netop var død. Hans mor var enke og havde ikke andre sønner. Mange sørgende fra byen var med i følget. 13 Da Jesus så moderen, fik han medlidenhed med hende. „Græd ikke!” sagde han. 14 Så gik han hen og rørte ved båren, så bærerne standsede. „Unge mand,” sagde han, „rejs dig op!” 15 Den døde satte sig op og begyndte at sige noget, og Jesus gav ham tilbage til hans mor. 16 Overvældet af ærefrygt gav tilskuerne sig til at prise Gud. „En stor profet er midt iblandt os,” sagde de. „Gud er kommet til os for at hjælpe sit folk.”

17 Beretningen om, hvad der var sket den dag, spredtes ud over jødernes land og videre ud til de omkringliggende lande.

Johannes Døber kommer i tvivl, om Jesus er Messias(B)

18-19 Johannes Døbers disciple fik snart at høre om alt det, Jesus gjorde, og de fortalte det til Johannes, der sad i fængsel. Han sendte så to af dem til Jesus med et spørgsmål: „Er du den Messias, vi har ventet på så længe, eller skal vi vente en anden?”

20-21 Da de to udsendinge kom til Jesus, fandt de ham i færd med at helbrede mange syge og uddrive de onde ånder. Selv mange blinde fik deres syn. Da de kom frem med Johannes’ spørgsmål, 22 svarede han: „Gå tilbage til Johannes og fortæl ham, hvad I selv har set og hørt: Blinde får deres syn, lamme går omkring, spedalske bliver helbredt, døve får hørelsen, døde bliver levende, og der forkyndes godt nyt for dem, der erkender deres behov for hjælp. 23 Sig til ham: Velsignede er de, som ikke mister troen på mig.”

Jesus taler om Johannes som profet(C)

24 Da Johannes Døbers disciple var gået, begyndte Jesus at tale om ham til folkeskaren: „Dengang I tog ud i ødemarken for at lytte til Johannes, hvad så I da? Et siv, der svajede hid og did for vinden? Nej, vel? 25 En mand klædt på som fyrste? Nej, de der bærer fornemme klæder og lever i rigdom og pragt, finder man i kongelige paladser. 26 Var det for at møde en profet fra Gud? Ja, men ikke bare en almindelig profet. 27 For Johannes er den mand, om hvem der er skrevet:

‚Jeg vil sende min udsending foran dig.
    Han skal berede vejen for dig.’[a]

28 Det siger jeg jer: Ingen af profeterne har haft en opgave, der var mere betydningsfuld end den, Johannes har haft. Men selv den mest ubetydelige i Guds nye rige er større end ham. 29 Alle de, som hørte Johannes’ budskab, også skatteopkræverne, bøjede sig for Guds ord og blev døbt med Johannes’ dåb.

Både Johannes og Jesus har mødt megen modstand(D)

30 Men farisæerne og de skriftlærde nægtede at bøje sig for Guds plan med dem, og de lod sig ikke døbe. 31 Hvordan skal jeg beskrive den slags mennesker?[b] 32 Forestil jer nogle børn, der sidder på torvet og råber til deres kammerater: ‚Vi spillede på fløjte for jer, men I ville ikke være med til at synge og danse. Vi spillede sørgesange, men I ville heller ikke være med til at sørge.’

33 Sådan har folk også reageret over for Johannes Døber og mig. Johannes levede et liv i afholdenhed uden god mad og vin, og folk sagde om ham: ‚Årh, han er ikke rigtig klog!’ 34 Derefter kom Menneskesønnen, som både spiser god mad og drikker vin, og folk siger om mig: ‚Sikken en ædedolk og drukkenbolt. Tænk, han er ven med de værste syndere!’ 35 Nuvel, Guds visdom erfares af alle, som søger den.”

Den største tilgivelse frembringer den største kærlighed

36 En af farisæerne indbød engang Jesus til spisning i sit hjem. 37 En kvinde fra gaden, en prostitueret, fik at vide, at Jesus var taget ind for at spise hos farisæeren, og hun gik derhen med en alabastkrukke fyldt med aromatisk olie. 38 Da hun var kommet indenfor, knælede hun stille ned bag Jesu fødder[c] og begyndte at græde. Hendes tårer faldt på hans fødder. Med sit lange hår tørrede hun dem, kyssede dem og hældte den aromatiske olie ud over dem. 39 Da farisæeren, som havde indbudt Jesus, så, hvad kvinden gjorde, tænkte han ved sig selv: „Det her viser, at Jesus ikke er en profet fra Gud. Ellers ville han være klar over, hvad det er for en slags kvinde, der rører ved ham. Han ville vide, at hun er prostitueret.”

40 „Simon,” sagde Jesus, „jeg har noget, jeg gerne vil sige til dig.”

„Hvad er det, mester?” spurgte farisæeren.

41 „Der var to, som skyldte penge til den samme mand. Den ene skyldte 500 denarer,[d] mens den anden kun skyldte 50. 42 Ingen af dem kunne imidlertid betale deres lån, så manden eftergav dem begge, hvad de skyldte. Hvem af de to, tror du, var mest taknemmelig?”

43 „Mon ikke det var den, som fik eftergivet mest?” svarede Simon.

„Jo, du har ret,” svarede Jesus.

44 Så vendte han hovedet mod kvinden og fortsatte: „Simon, har du set, hvad den kvinde har gjort? Da jeg kom ind i dit hjem, sørgede du ikke for vand til mine fødder. Men hun har vasket dem med sine tårer og tørret dem med sit hår. 45 Du gav mig heller ikke det sædvanlige kys på kinden til velkomst, men hun bliver ved med at kysse mine fødder. 46 Du kom ikke med olivenolie til mit hoved, men hun kom med aromatisk olie til mine fødder. 47 Det siger jeg dig: Hun har fået sine mange synder tilgivet. Det kan du se ud fra den store kærlighed, hun viser. Den, som kun har fået tilgivet lidt, viser ikke megen kærlighed.”

48 Derefter sagde Jesus til kvinden: „Dine synder er tilgivet!”

49 Der blev uro omkring bordet. „Hvem er den mand, som påstår, at han kan tilgive folk deres synder?” sagde de andre gæster til hinanden.

50 Men Jesus fortsatte henvendt til kvinden: „Det er din tro, der har frelst[e] dig. Du kan gå nu—med fred i hjertet!”

Footnotes

  1. 7,27 Mal. 3,1a.
  2. 7,31 Altså de lige omtalte farisæere og skriftlærde, som nægtede at tage imod Johannes’ budskab.
  3. 7,38 Når man holdt måltid i de finere huse, lå man på siden på bløde hynder med bare fødder. Derfor var det let for kvinden at knæle ved hans fødder.
  4. 7,41 En denar var datidens almindeligste sølvmønt med en værdi svarende til en landarbejders dagløn.
  5. 7,50 Eller: „reddet”. Når synder bliver tilgivet, er der fokus på den åndelige frelse.