Add parallel Print Page Options

Now it came about that while the multitude was listening to the dvar Hashem and pressing in upon Rebbe Melech HaMoshiach, he had been standing beside Lake Kinneret,

And he saw two sirot (boats) having been beside the lake. But the daiyagim (fishermen) had left them and were cleaning the nets.

And embarking into one of the sirot which was Shimon’s, Rebbe Melech HaMoshiach asked Shimon to put out from the land a little; and having sat down, from the sirah (boat) to the multitudes Rebbe Melech HaMoshiach was saying shiurim.

And when he stopped speaking, Rebbe, Melech HaMoshiach said to Shimon, Put out into the deep (water) and let down your nets for a catch.

And in reply, Shimon said, Adoni, throughout the whole lailah we have labored and caught nothing. But on account of your dvar I will let down the nets.

And having done this, they enclosed asach (a lot of) dagim, and their nets were being torn.

And they signaled for their shuttafim (partners) in the other sirah to come and help them. And they came and they filled both sirot (boats) so much that they began to sink.

And having seen this, Shimon Kefa fell down before Rebbe Melech HaMoshiach, saying, Depart from me, Adoni, for an ish choteh (sinful man) am I. [BERESHIS 18:27; IYOV 42:6; YESHAYAH 6:5]

For astonishment seized Shimon Kefa and all the ones with him on account of the catch of dagim which they took;

10 And likewise also Yaakov and Yochanan the banim of Zavdai, who were business shuttafim (partners) with Shimon. And Rebbe Melech HaMoshiach said to Shimon, Do not be afraid. From now on you will catch bnei Adam.

11 And having left behind the sirot on the shore, they forsook all, and followed him [as talmidim].

12 And it came about, while he was in one of the shtetlach, hinei, there was an ish metzorah full of leprosy. And having seen Rebbe Melech HaMoshiach, and having fallen on his face, he begged him saying, Adoni, if you are willing, you are able to make me tahor (clean).

13 And having stretched out his hand, Rebbe, Melech HaMoshiach touched him, saying, I am willing. Be made tahor. And, ofen ort (immediately), the leprosy departed from him.

14 And Rebbe, Melech HaMoshiach gave orders to him to tell no one, but go and show yourself to the kohen and make a korban for your tohorah (purification) as Moshe Rabbeinu gave mitzvah; do this for an edut (solemn testimony) to them. [VAYIKRA 14:2-32]

15 But the man was spreading even more the dvar about Rebbe, Melech HaMoshiach, and many multitudes were assembling to listen and to receive refuah (healing) from their machlot (illnesses).

16 But Rebbe, Melech HaMoshiach was withdrawing in hitbodedut (seclusion, aloneness with G-d) into the wilderness places and was davening.

17 And it came about, on one of the yamim when he was teaching Torah, that the Perushim and Sofrim had come from every shtetl of the Galil and Yehudah and Yerushalayim and were sitting by. And the power of Hashem was with Rebbe Melech HaMoshiach to bring refuah (healing).

18 And hinei, anashim were carrying on a mat a man who had been paralyzed, and they were seeking to carry in the paralytic and to place him before Rebbe Melech HaMoshiach.

19 And not having found by what way they might carry him, because of the multitude, and having gone up onto the roof, they let the man down with the mat through the tiles so that he was right in the center in front of Rebbe Melech HaMoshiach.

20 And having seen their emunah, Rebbe Melech HaMoshiach said, Ben Adam, your chatta’im (sins) have received selicha (forgiveness).

21 And the Sofrim began to raise kashes (questions), and also the Perushim, saying, Who is this who is speaking Chillul Hashem gidduf? Who is able to grant selicha to chatta’im but Hashem alone?

22 But he having had daas of their machshavot (thoughts), said to them in reply, Why are you reasoning in your levavot?

23 Which is easier: to say, Your chatta’im have been granted selicha, or to say, Get up and walk?

24 But in order that you may have da’as that the Ben HaAdam [Moshiach, DANIEL 7:13] has samchut on HaAretz to grant selicha to chatta’im, Rebbe Melech HaMoshiach said to the one having been paralyzed, To you I say, Get up, pick up your mat, and go to your bais (house, home).

25 And at once the man arose in front of them, picked up the mat upon which he was lying, and departed to his bais, shouting, Baruch Hashem!

26 And astonishment seized everyone, and they were shouting, Baruch Hashem! And they were filled with yirat Shomayim, saying, Hayom (today) our eyes have beheld niflaot (wonders)!

27 And after these things Rebbe Melech HaMoshiach went out and saw a moches (tax collector) named Levi [Mattityahu] sitting in the tax office, and he said to him, Follow me.

28 And having forsaken all and having got up, Levi was following Rebbe Melech HaMoshiach.

29 And Levi arranged a large seudah in his bais for Rebbe Melech HaMoshiach, and there was a great number of mochesim and others who were with them, reclining at tish.

30 And the Perushim and their Sofrim were murmuring against Rebbe Melech HaMoshiach’s talmidim, saying, Why with the mochesim and choteim are you eating and drinking?

31 And in reply, Rebbe Melech HaMoshiach said to them, It is not the bariim who have need of a rofeh, but the cholim (sick persons);

32 I have not come to call the tzaddikim but choteim (sinners) to teshuva (repentance).

33 But they said to Rebbe, Melech HaMoshiach, Yochanan’s talmidim undergo tzomot (fasts) often and offer tefillos; likewise also the ones of the Perushim; but your talmidim eat and drink.

34 But Rebbe Melech HaMoshiach said to them, You are not able to make the Bnei haChuppah undergo tzomot while the Choson is with them, are you?

35 But yamim will come when the Choson is taken away from them; then, in those yamim, they will undergo tzomot.

36 Now Rebbe, Melech HaMoshiach was telling also a mashal to them: No one tears a piece from a new garment, and sews it as a patch on an old garment. Otherwise, both the new will be torn, and the patch from the new will not match the old.

37 And no one puts yayin chadash (new wine) into old wineskins; otherwise, the new wine will burst the wineskins, it will be spilled, and the wineskins will be destroyed.

38 Rather, yayin chadash must be put into new wineskins.

39 And no one having drunk the old desires the chadash (new), for he says, The alter (old) is besere (better). [T.N. Lukas wrote this book sometime around 63 B.C.E.]

Simon vangt heel veel vis

Op een keer was Jezus bij het meer van Gennésaret. Een grote groep mensen drong tegen Hem op om het woord van God te horen. Er lagen twee boten aan de kant van het meer. De vissers waren van boord gegaan om hun netten uit te spoelen. Jezus stapte in één van de boten, de boot van Simon. En Hij vroeg Simon om een eindje het meer op te varen, niet te ver bij de kant vandaan. Toen ging hij zitten en gaf de mensen les vanuit de boot.

Toen Hij uitgesproken was, zei Hij tegen Simon: "Ga naar diep water en gooi je netten in het water om te vissen." Simon antwoordde: "Meester, we hebben de hele nacht hard gewerkt en niets gevangen. Maar omdat Ú het zegt, zal ik de netten in het water gooien." Toen ze dat hadden gedaan, vingen ze zoveel vis dat de netten bijna scheurden. Ze wenkten hun vrienden in de andere boot dat ze moesten komen helpen. Samen vulden ze de twee boten met vis. De boten zaten zó vol, dat ze bijna zonken. Toen Simon Petrus dat zag, liet hij zich voor Jezus op zijn knieën vallen en zei: "Ga weg van mij, Heer, want ik ben een slecht mens." Want hij en de andere mannen waren geschokt dat ze zóveel vis hadden gevangen. 10 Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, waren daar ook. En ook zij waren diep geschokt. Jezus zei tegen Simon: "Je hoeft niet bang te zijn. Vanaf vandaag zul je mensen vangen." 11 Ze trokken de boten op de kant, lieten alles achter en volgden Jezus.

Jezus geneest een man met een besmettelijke huidziekte

12 Op een keer, toen Jezus in één van de steden was, kwam er een zieke man naar Hem toe. De huid van zijn hele lichaam was ziek.[a] Toen hij Jezus zag, liet hij zich voor Hem op zijn knieën vallen. Hij smeekte Jezus: "Heer, als U het wil, kunt U mij gezond maken!" 13 Jezus stak zijn hand uit, raakte hem aan[b] en zei: "Ik wil het. Wees gezond." Onmiddellijk werd zijn huid gezond. 14 Jezus zei streng tegen de man dat hij het aan niemand mocht vertellen. Verder zei Hij: "Ga naar de priester. Laat hem zien dat je weer gezond bent. Breng dan het offer voor je genezing zoals dat moet volgens de wet van Mozes.[c] Dat zal voor de mensen het bewijs zijn dat je genezen bent."

15 Er werd steeds meer over Hem gepraat. Daardoor kwamen er grote groepen mensen naar Hem toe. Ze dromden om Hem heen om naar Hem te luisteren en om door Hem genezen te worden. 16 Maar Hij vertrok naar een eenzame plaats, om te bidden.

Jezus geneest een verlamde man

17 Op een keer was Jezus weer aan het lesgeven. Er waren ook Farizeeërs en wetgeleerden[d] naar Hem komen luisteren. Zij waren uit alle dorpen van Galilea en Judea en uit Jeruzalem naar Hem toe gekomen. En de kracht van God was er, zodat Hij mensen kon genezen. 18 Er kwamen een paar mannen met een verlamde vriend op een matras. Ze probeerden hem naar binnen te dragen, want ze wilden hem bij Jezus brengen. 19 Maar dat lukte niet doordat er te veel mensen waren. Daarom klommen ze met hem het dak op. Ze haalden een paar tegels weg om een gat te maken en lieten hem op de matras door het dak zakken. Hij kwam midden in de kamer vlak bij Jezus neer. 20 Jezus zag hun geloof en zei tegen de man: "Ik vergeef je al je ongehoorzaamheid aan God." 21 De wetgeleerden en Farizeeërs zeiden tegen elkaar: "Wie denkt Hij wel dat Hij is? Alleen God kan iemand vergeven dat hij ongehoorzaam aan Hem is geweest! Hij beledigt God!" 22 Maar Jezus wist wat ze dachten. Daarom zei Hij: "Waarom vragen jullie je af of Ik dit wel mag zeggen? 23 Wat is gemakkelijker om te zeggen: 'Ik vergeef je al je ongehoorzaamheid aan God,' of: 'Sta op en loop'? 24 Maar Ik wil dat jullie weten dat de Mensenzoon hier op de aarde de macht heeft om de mensen te vergeven dat ze ongehoorzaam aan God zijn geweest." En Hij zei tegen de verlamde man: "Daarom zeg Ik je: sta op, pak je matras op en ga naar huis." 25 Iedereen zag hoe de man onmiddellijk opstond en de matras oppakte waarop hij had gelegen. Hij ging naar huis, terwijl hij God luid prees. 26 De mensen waren geschokt. En ze prezen God en zeiden vol ontzag: "Ongelooflijk, wat we vandaag hebben gezien!"

Daarna vertrok Jezus daar.

Jezus roept Levi

27 Toen zag Jezus een belasting-ontvanger, Levi (= Matteüs), in zijn kantoortje zitten. Jezus zei tegen hem: "Volg Mij." 28 De man stond op, liet alles achter, en volgde Hem.

29 Levi liet in zijn huis een grote feestmaaltijd voor Jezus klaarmaken. Heel veel andere belasting-ontvangers en andere mensen deden aan de maaltijd mee. 30 De Farizeeërs en wetgeleerden mopperden tegen Jezus' leerlingen: "Waarom eten en drinken jullie met belasting-ontvangers en andere slechte mensen?"[e] 31 Jezus antwoordde: "Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieke mensen wél. 32 Ik ben niet gekomen om goede mensen te roepen, maar om slechte mensen te zeggen dat ze moeten gaan leven zoals God het wil."

Oude gewoonten en nieuwe dingen

33 Toen zeiden de Farizeeërs en wetgeleerden tegen Jezus: "De leerlingen van Johannes slaan op bepaalde dagen het eten over[f] en zeggen hun gebeden op. De leerlingen van de Farizeeërs doen dat ook. Maar úw leerlingen eten en drinken altijd." 34 Jezus zei tegen hen: "Hoe kunnen de gasten op een bruiloft niets eten? Ze zijn gekomen om met de bruidegom feest te vieren. Zolang de bruidegom bij hen is, eten ze mee van de feestmaaltijd. 35 Maar er zal een tijd komen dat de Bruidegom niet meer bij hen is. Dán zullen ze niets eten."

36 Hij vertelde hun een voorbeeld om het uit te leggen: "Niemand scheurt een lap van een nieuw kledingstuk af om er een oud kledingstuk mee te repareren. Want dan maakt hij het nieuwe kledingstuk kapot. En de lap van het nieuwe zal ook niet passen bij het oude. 37 En niemand doet nieuwe wijn in oude wijnzakken. Want de wijnzakken zullen barsten door het gisten van de wijn. Dan loopt de wijn weg en de wijnzakken zijn kapot. 38 Maar nieuwe wijn moet je in nieuwe wijnzakken doen. Dan blijft de wijn bewaard en de zakken blijven heel. 39 Maar niemand die oude wijn heeft gedronken, wil jonge wijn. Want hij zegt: 'De oude wijn is beter.' "

Footnotes

  1. Lukas 5:12 De bijbel heeft het over 'melaatsheid'. Tegenwoordig wordt het 'lepra' genoemd.
  2. Lukas 5:13 Mensen met deze ziekte mochten niet worden aangeraakt! Ze waren 'onrein'. Lees Leviticus 13:45 en 46.
  3. Lukas 5:14 De priester bepaalde of iemand inderdaad de besmettelijke huidziekte had, of dat het iets anders was. Ook iemand die dacht dat hij genezen was, moest dat door de priester laten beoordelen. Lees Leviticus 13.
  4. Lukas 5:17 De Farizeeërs waren mensen die probeerden om zich zo precies mogelijk aan de wet van God te houden. Ze hadden een heel uitgebreid systeem van regels opgebouwd over hoe de wet van God in het dagelijks leven toegepast zou moeten worden. Ze waren zelfs nog preciezer dan nodig was, want ze hielden zich ook aan de strengere regels die alleen voor de priesters golden. Ze vonden zichzelf veel beter dan het 'gewone volk' dat zich minder met de wet bezighield. Ze hielden zich daarvan op een afstand, omdat ze vonden dat ze 'onrein' werden van die mensen. De wetgeleerden bestudeerden de wet van God en leerden die aan de mensen.
  5. Lukas 5:30 Belastingontvangers hoorden bij de 'slechte mensen' en werden door de Joden gehaat. Want het waren Joden die voor de Romeinen belasting ophaalden. Ze werkten dus voor de vijand. Maar ook werden ze gehaat omdat ze over het algemeen veel meer belasting vroegen dan waar ze recht op hadden. Daar werden ze zelf rijk van. Lees Lukas 3:12 en 13 en Lukas 19:1-10.
  6. Lukas 5:33 Dat werd gedaan als teken van verdriet, of als teken van spijt over de verkeerde dingen die ze gedaan hadden.