Lukas 23
Het Boek
De veroordeling en kruisiging van Jezus
23 Ze stonden op en brachten Hem met zʼn allen naar gouverneur Pilatus. 2 Ze begonnen Hem meteen te beschuldigen. ‘Deze man hitst ons volk op tegen de Romeinse bezetters. Hij zegt dat we de keizer geen belasting hoeven te betalen. Hij beweert dat Hij de Christus is, de koning.’ 3 Pilatus vroeg Hem: ‘Bent U de koning van de Joden?’ En Jezus antwoordde: ‘U zegt het!’ 4 ‘Wel,’ zei Pilatus tegen de leidende priesters en de andere mensen, ‘dat is toch geen misdaad!’ 5 Maar zij protesteerden: ‘Met zijn toespraken heeft Hij de mensen opgehitst, eerst in Galilea, daarna in Judea en nu zelfs hier in Jeruzalem.’ 6 ‘Komt Hij dan uit Galilea?’ vroeg Pilatus. 7 Toen Pilatus hoorde dat Jezus daar inderdaad vandaan kwam, stuurde hij Hem door naar Herodes, die juist in Jeruzalem was. Want als Galileeër viel Jezus onder het gezag van Herodes.
8 Herodes was erg blij Jezus te zien. Hij had al veel over Hem gehoord en hoopte reeds lang dat Jezus eens een wonder zou doen waar hij zelf bij was. 9 Hij vroeg Jezus van alles en nog wat, maar kreeg geen antwoord. 10 Ondertussen stonden de leidende priesters en de bijbelgeleerden fanatiek allerlei beschuldigingen te schreeuwen. 11 Ten slotte begonnen Herodes en zijn soldaten Jezus te bespotten en uit te lachen. Ze deden Hem een schitterende koningsmantel om en stuurden Hem naar Pilatus terug.
12 Herodes en Pilatus waren altijd elkaars vijanden geweest, maar op die dag werden ze de beste vrienden.
13 Pilatus riep de Joodse leiders en de andere mensen weer bij elkaar en zei: 14 ‘U hebt deze man bij mij gebracht op beschuldiging van opruiende activiteiten tegen de staat. Ik heb Hem daarover duidelijk ondervraagd en ben tot de conclusie gekomen dat Hij onschuldig is. 15 Herodes vond dat blijkbaar ook en heeft Hem naar ons teruggestuurd. Nee, de man heeft niets gedaan waarop de doodstraf staat. 16 Ik zal Hem zweepslagen laten geven en daarna in vrijheid stellen.’
17 Hij was namelijk verplicht iemand vrij te laten op het feest. 18 Maar de mensen begonnen allemaal luidkeels te schreeuwen: ‘Hij moet dood! 19 Laat Barabbas vrij!’ Barabbas zat in de gevangenis, omdat hij in Jeruzalem een opstand tegen de regering had geleid en daarbij een moord had gepleegd. 20 Pilatus ging er tegenin. Hij wilde Jezus vrijlaten. 21 Maar zij schreeuwden: ‘Kruisigen! U moet Hem kruisigen!’ 22 ‘Maar waarom dan?’ vroeg Pilatus voor de derde keer. ‘Wat voor kwaad heeft Hij gedaan? Ik zie niet in waarom Hij ter dood veroordeeld moet worden. Ik zal Hem zweepslagen laten geven en in vrijheid stellen.’
23 Maar zij bleven schreeuwen dat Jezus moest sterven. Zij hielden gewoon niet op. 24 Ten einde raad besloot Pilatus hun maar hun zin te geven. 25 Hij liet Barabbas, de moordenaar, vrij. Maar Jezus leverde hij aan hen uit. Ze mochten Hem laten kruisigen.
26 Zij brachten Jezus naar de plaats van terechtstelling. Onderweg dwongen de soldaten een zekere Simon van Cyrene, die net van het land kwam, het kruis achter Hem aan te dragen. 27 Er liep een hele massa mensen achter Jezus aan. De vrouwen huilden en weeklaagden. 28 Jezus keerde Zich om en zei tegen hen: ‘Vrouwen van Jeruzalem, huil niet om Mij. 29 Huil om uzelf en om uw kinderen. Er komt een tijd dat de vrouwen die geen kinderen hebben gehad, benijd zullen worden. 30 In die dagen zullen de mensen tegen bergen roepen: “Val op ons neer,” en tegen de heuvels: “Bedek ons.” 31 Want als ze dit Mij, het groene hout, aandoen, wat zal er dan wel niet met het dorre hout gebeuren?’
32 Twee misdadigers werden samen met Hem naar de plaats van terechtstelling gebracht. 33 Schedel of Golgotha heette die plaats. Daar werden ze alle drie gekruisigd. Jezus in het midden en de twee misdadigers aan weerszijden van Hem. 34 ‘Vader,’ zei Jezus, ‘vergeef het deze mensen. Zij weten niet wat ze doen.’ De soldaten verdeelden zijn kleren onder elkaar door erom te loten. 35 De mensen stonden toe te kijken. En de Joodse leiders deden niets dan Hem bespotten en uitlachen. ‘Hij heeft anderen gered,’ hoonden ze. ‘Laten we nu eens kijken of Hij Zichzelf kan redden, of Hij werkelijk de Christus is.’ 36 De soldaten lachten Hem ook uit en gaven Hem zure wijn te drinken. 37 Ze zeiden: ‘Zeg, koning van de Joden! Red Uzelf!’
38 Boven zijn hoofd hing een bordje met de woorden: ‘Dit is de Koning van de Joden.’ 39 Een van de misdadigers die naast Hem hing, zei spottend: ‘Zo, U bent dus de Christus? Bewijs dat eens. Red Uzelf en ons.’ 40 Maar de ander snoerde hem de mond. ‘Heb je geen ontzag voor God, terwijl je hetzelfde vonnis hebt gekregen? 41 En wij krijgen ons verdiende loon, maar deze man heeft niets verkeerds gedaan.’ 42 Hij zei tegen Jezus: ‘Jezus, denk aan mij als U in uw koninkrijk komt.’ 43 Jezus antwoordde: ‘Vandaag zult u met Mij in het paradijs zijn. Daar kunt u zeker van zijn.’
44 Tegen de middag werd het in het hele land donker. Dat duurde tot een uur of drie. 45 Het zonlicht was weg. Plotseling scheurde het zware gordijn in de tempel doormidden. 46 Op dat moment riep Jezus: ‘Vader, in uw handen leg ik mijn geest!’ En met die woorden blies Hij zijn laatste adem uit.
47 De Romeinse officier begreep dat God de hand in dit alles had en zei vol ontzag: ‘Deze mens was werkelijk rechtvaardig.’ 48 De vele mensen die naar de kruisiging waren komen kijken, gingen naar huis nadat ze dit allemaal hadden gezien. Ze sloegen zich op de borst van berouw en verdriet. 49 Jezusʼ vrienden en ook de vrouwen die met Hem uit Galilea waren meegekomen, stonden op een afstand te kijken.
50 Een zekere Jozef, die lid was van de Hoge Raad en uit de stad Arimathea kwam, 51 was het helemaal niet eens geweest met de beslissing en het optreden van de andere Joodse leiders. Hij was een goed en rechtvaardig man, die verwachtte dat het Koninkrijk van God zou komen. 52 Hij ging naar Pilatus en vroeg of hij het lichaam van Jezus mocht hebben. 53 Nadat hij het lichaam van het kruis had afgenomen, wikkelde hij het in een lang stuk linnen. Daarna legde hij het in een nog niet eerder gebruikt graf dat in de rotsen was uitgehakt.
54 De vrijdagmiddag was bijna voorbij. De sabbat zou beginnen. 55 De vrouwen die met Jezus uit Galilea waren meegekomen, gingen mee naar het graf en zagen hoe het lichaam erin werd gelegd. 56 Daarna gingen ze naar huis en maakten speciale kruiden en olie klaar om Hem te balsemen. Op de sabbat namen ze rust. Dat is volgens de Joodse wet verplicht.
Lukas 23
Hoffnung für Alle
Jesus wird an die Römer ausgeliefert (Matthäus 27,2.11‒14; Markus 15,1‒5; Johannes 18,28‒38)
23 Nun erhoben sich die Mitglieder des Hohen Rates und ließen Jesus zum römischen Statthalter Pilatus abführen. 2 Dort brachten sie ihre Anklage gegen ihn vor: »Wir können bezeugen, dass dieser Mensch unser Volk aufhetzt. Er redet den Leuten ein, dass sie dem Kaiser keine Steuern zahlen sollen. Und er behauptet von sich, er sei der Christus, ein König, den Gott geschickt hat.«
3 »Stimmt das?«, fragte Pilatus den Angeklagten. »Bist du wirklich der König der Juden?« Jesus antwortete: »Ja, du sagst es!« 4 Pilatus erklärte den obersten Priestern und der ganzen Volksmenge: »Ich sehe keinen Grund, diesen Mann zu verurteilen! Er ist unschuldig.« 5 Aber sie widersprachen heftig: »Im ganzen Land hetzt er die Menschen durch seine Lehre auf. Schon in Galiläa hat er damit angefangen, und nun ist er bis hierher nach Jerusalem gekommen!«
Jesus wird von Herodes verhört
6 »Ist der Mann denn aus Galiläa?«, wollte Pilatus nun wissen. 7 Als er von ihnen bestätigt bekam, dass Jesus tatsächlich aus Galiläa, dem Herrschaftsgebiet von König Herodes, stammte, schickte Pilatus ihn zu Herodes, der sich während des Passahfestes auch in Jerusalem aufhielt. 8 Herodes war sehr erfreut, Jesus zu sehen. Er wollte ihn schon lange kennen lernen. Denn er hatte viel von ihm gehört und hoffte, Jesus würde ihm ein Wunder vorführen. 9 Der König stellte Frage um Frage, aber Jesus gab ihm keine einzige Antwort. 10 Umso mehr redeten die obersten Priester und die Schriftgelehrten, die mitgekommen waren und ihn immer heftiger beschuldigten. 11 Auch Herodes und seine Soldaten ließen Jesus ihre Verachtung spüren und trieben ihren Spott mit ihm. Sie hängten ihm ein prächtiges Gewand als Königsmantel um und schickten ihn wieder zu Pilatus. 12 Herodes und Pilatus waren vorher miteinander verfeindet gewesen. Aber an diesem Tag wurden sie Freunde.
Das Todesurteil (Matthäus 27,15‒26; Markus 15,6‒15; Johannes 18,38–19,16)
13 Pilatus rief die obersten Priester, die anderen Mitglieder des Hohen Rates und die Menge zusammen 14 und verkündete: »Ihr habt diesen Mann zu mir gebracht und ihn beschuldigt, dass er die Menschen aufhetzt. Nun, ich habe ihn vor euch verhört und bin zu dem Urteil gekommen: Dieser Mann ist in allen Anklagepunkten unschuldig! 15 Herodes ist zum selben Urteil gekommen. Deswegen hat er ihn hierher zurückgeschickt. Es ist offensichtlich, dass der Angeklagte nichts getan hat, was mit dem Tod bestraft werden müsste. 16 Ich werde ihn auspeitschen lassen, dann soll er frei sein.« 17 Pilatus pflegte ohnehin in jedem Jahr am Passahfest einen Gefangenen zu begnadigen.[a]
18 Da brach ein Sturm der Entrüstung los. Wie aus einem Mund schrie die Menge: »Weg mit ihm! Lass Barabbas frei!« 19 Barabbas saß im Gefängnis, weil er sich an einem Aufstand in Jerusalem beteiligt und einen Mord begangen hatte.
20 Noch einmal versuchte Pilatus, die Leute umzustimmen; denn er wollte Jesus gern freilassen. 21 Aber sie schrien nur noch lauter: »Ans Kreuz! Ans Kreuz mit ihm!«
22 Pilatus versuchte es zum dritten Mal: »Was für ein Verbrechen hat er denn begangen? Ich finde nichts, worauf die Todesstrafe steht! Ich werde ihn also auspeitschen lassen. Dann soll er frei sein.«
23 Aber die aufgebrachte Menge ließ nicht locker und brüllte immer lauter: »Kreuzige ihn!«, bis Pilatus ihrem Schreien nachgab 24 und beschloss, ihre Forderung zu erfüllen.
25 Barabbas ließ er frei, den Mann, der wegen Aufruhr und Mordes im Gefängnis saß. Jesus aber verurteilte er zum Tod am Kreuz, wie sie es gefordert hatten.
Auf dem Weg zur Hinrichtung (Matthäus 27,31‒32; Markus 15,20‒22; Johannes 19,16‒17)
26 Auf dem Weg zur Hinrichtungsstätte begegnete ihnen ein Mann, der gerade von seinem Feld zurückkam. Er hieß Simon und stammte aus Kyrene. Ihm luden sie das Kreuz auf und zwangen ihn, hinter Jesus herzugehen.
27 Eine große Volksmenge folgte Jesus auf dem Weg zur Hinrichtung. Darunter waren viele Frauen, die laut klagten und um Jesus weinten.
28 Zu ihnen drehte sich Jesus um und rief: »Weint nicht über mich, ihr Frauen von Jerusalem! Weint über euch und eure Kinder! 29 Es kommt eine Zeit, in der man sagen wird: ›Glücklich schätzen können sich die Frauen, die keine Kinder bekommen können. Ja, glücklich schätzen können sich alle, die niemals ein Kind geboren und gestillt haben!‹ 30 Die Menschen werden sich wünschen, dass die Berge auf sie herabstürzen und die Hügel sie unter sich begraben, damit ihr Leid ein Ende hat.
31 Denn wenn man schon mit mir so umgeht, welches Gericht steht dann ihnen bevor! Ja, ein grüner Baum mag Feuer fangen, aber dürres Holz brennt lichterloh!«
Die Kreuzigung (Matthäus 27,33‒44; Markus 15,22‒31; Johannes 19,17‒24)
32 Mit Jesus wurden zwei Verbrecher vor die Stadt geführt 33 zu der Stelle, die man »Schädelstätte« nennt. Dort wurde Jesus ans Kreuz genagelt und mit ihm die beiden Verbrecher, der eine rechts, der andere links von ihm.
34 Jesus betete: »Vater, vergib ihnen, denn sie wissen nicht, was sie tun!«[b] Unter dem Kreuz teilten die Soldaten seine Kleider unter sich auf und warfen das Los darum. 35 Die Menge stand dabei und schaute zu. Und die Mitglieder des Hohen Rates verhöhnten Jesus: »Anderen hat er geholfen! Wenn er wirklich der Christus ist, der von Gott gesandte Retter, dann soll er sich jetzt doch selber helfen!« 36 Auch die Soldaten trieben ihren Spott mit ihm. Sie boten ihm Essigwasser zu trinken an 37 und riefen ihm zu: »Wenn du der König der Juden bist, dann rette dich doch selber!«
38 Oben am Kreuz war ein Schild angebracht mit der Aufschrift: »Dies ist der König der Juden!«
39 Auch einer der Verbrecher, die mit ihm gekreuzigt worden waren, lästerte: »Bist du denn nicht der Christus, der versprochene Retter? Dann hilf dir selbst und uns!« 40 Aber der am anderen Kreuz wies ihn zurecht: »Du bist genauso zum Tode verurteilt worden wie dieser Mann. Fürchtest du Gott nicht einmal jetzt? 41 Wir werden hier zu Recht bestraft. Wir bekommen, was wir verdient haben. Der hier aber ist unschuldig; er hat nichts Böses getan.« 42 Dann sagte er: »Jesus, denk an mich, wenn du deine Herrschaft antrittst!« 43 Da antwortete ihm Jesus: »Ich versichere dir: Noch heute wirst du mit mir im Paradies sein.«
Jesus stirbt am Kreuz (Matthäus 27,45‒56; Markus 15,33‒41; Johannes 19,28‒30)
44 Am Mittag wurde es plötzlich im ganzen Land dunkel. Die Finsternis dauerte drei Stunden; 45 in dieser Zeit war die Sonne nicht zu sehen. Dann zerriss im Tempel der Vorhang vor dem Allerheiligsten mitten entzwei. 46 Und Jesus rief laut: »Vater, in deine Hände lege ich meinen Geist!« Mit diesen Worten starb er.
47 Der römische Hauptmann, der die Hinrichtung beaufsichtigt hatte, lobte Gott und sagte: »Dieser Mann war wirklich unschuldig!« 48 Betroffen kehrten die Schaulustigen, die zur Hinrichtung zusammengeströmt waren, in die Stadt zurück. 49 Viele Freunde von Jesus standen da und beobachteten das Geschehen aus der Ferne; darunter auch Frauen aus Galiläa, die mit Jesus zusammen nach Jerusalem gekommen waren.
Jesus wird begraben (Matthäus 27,57‒61; Markus 15,42‒47; Johannes 19,38‒42)
50-52 Josef, ein Mann aus Arimathäa, einer Stadt in Judäa, ging zu Pilatus und bat ihn, den Leichnam von Jesus begraben zu dürfen. Er war ein Mitglied des Hohen Rates und ein guter Mensch, der nach Gottes Willen lebte und auf das Kommen von Gottes Reich wartete. Josef hatte nicht zugestimmt, als der Hohe Rat Jesus zum Tode verurteilt hatte, und war mit ihrem Vorgehen nicht einverstanden.
53 Er nahm Jesus vom Kreuz, wickelte ihn in ein feines Leinentuch und legte ihn in eine Grabkammer, die man in einen Felsen gehauen hatte und in der vorher noch niemand begraben worden war. 54 Das alles geschah am späten Freitagnachmittag, unmittelbar vor Beginn des Sabbats.
55 Josef wurde von Frauen begleitet, die mit Jesus aus Galiläa gekommen waren. Sie sahen das Grab und beobachteten, wie man den Toten hineinlegte. 56 Dann kehrten sie in die Stadt zurück und bereiteten dort wohlriechende Öle und Salben für die Einbalsamierung vor.
Doch den Sabbat hielten sie als Ruhetag ein, so wie es das jüdische Gesetz vorschreibt.
路加福音 23
Chinese New Version (Traditional)
耶穌被押交彼拉多(A)
23 眾人都起來，把耶穌押到彼拉多那裡， 2 控告他說：“我們查出這個人煽惑我們的同胞，阻止納稅給凱撒，並且自稱是基督，是王。” 3 彼拉多問他：“你是猶太人的王嗎？”耶穌回答：“你已經說了（“你已經說了”或譯：“這是你說的”）。” 4 彼拉多對祭司長和眾人說：“我在這人身上，查不出有甚麼罪。” 5 但他們極力說：“他在猶太全地教導人，煽動群眾，從加利利直到這裡。”
希律王藐視耶穌
6 彼拉多聽見了，就問耶穌是不是加利利人。 7 既然知道他是屬於希律管轄的，就把他送回希律那裡；那時希律正在耶路撒冷。 8 希律看見耶穌，非常歡喜，因為他曾經聽過耶穌的事，早就想要見他，希望看他行個神蹟。 9 於是他問了耶穌許多話，但耶穌甚麼也不回答。 10 祭司長和經學家站著，猛烈地控告他。 11 希律和他的侍衛就藐視耶穌，戲弄他，給他穿上華麗的衣服，把他送回彼拉多那裡。 12 希律和彼拉多從前原是彼此為仇，在那一天就成了朋友。
彼拉多判耶穌釘十字架(B)
13 彼拉多召集了祭司長、官長和民眾， 14 對他們說：“你們把這人押到我這裡來，說他煽惑群眾，我已經在你們面前審訊過，在他身上一點也找不到你們控告他的罪狀， 15 連希律也找不到，又把他送回我這裡，可見他沒有作過該死的事。 16 我要責打他，然後把他釋放。”（有些抄本有第17節：“每逢節期，他必須照例給他們釋放一個囚犯。”也有些抄本把這句放在第19節後） 18 眾人齊聲喊叫：“除掉這個人，給我們釋放巴拉巴！” 19 這巴拉巴是因為在城裡作亂殺人而入獄的。 20 彼拉多再向他們說明，願意釋放耶穌。 21 然而他們高聲呼叫：“把他釘十字架，把他釘十字架！” 22 彼拉多第三次對他們說：“這人作過甚麼惡事呢？我在他身上找不出甚麼該死的罪。所以我要責打他，然後把他釋放。” 23 但他們大聲吵鬧，要他把耶穌釘十字架，他們的聲音就得了勝。 24 彼拉多就宣判，照他們的要求， 25 把他們所求那作亂殺人入獄的釋放了，卻把耶穌交出來，隨他們的意思處理。
耶穌被釘十字架(C)
26 他們把耶穌帶走的時候，抓住了一個從鄉下來的古利奈人西門，把十字架放在他身上，叫他背著跟在耶穌後面。 27 一大群人跟隨他，有些婦女為他捶胸痛哭。 28 耶穌轉過身來對她們說：“耶路撒冷的女兒啊，不要為我哭，卻要為你們自己和你們的兒女哭。 29 日子將到，人必說：‘不生育的和沒有懷過胎的，也沒有哺養過嬰兒的有福了。’
30 那時人要對大山說：
‘倒在我們身上！’
對小山說：
‘遮蓋我們！’
31 他們在青綠的樹上，既然這樣作；在枯乾的樹上，又會怎樣呢？”
32 他們另外帶來兩個犯人，和耶穌一同處死， 33 到了那名叫“髑髏”的地方，就把耶穌釘在十字架上，也釘了那兩個犯人，一左一右。 34 耶穌說：“父啊，赦免他們！因為他們不知道自己所作的是甚麼。”士兵抽籤，分了他的衣服。 35 群眾站著觀看，官長們嗤笑說：“他救了別人，如果他是基督，是 神所揀選的，讓他救自己吧！” 36 士兵也上前戲弄他，拿酸酒給他喝， 37 說：“如果你是猶太人的王，救你自己吧！” 38 在耶穌的頭以上有一個牌子寫著：“這是猶太人的王。”
39 懸掛著的犯人中，有一個侮辱他說：“你不是基督嗎？救你自己和我們吧！” 40 另一個就應聲責備他說：“你是同樣受刑的，還不懼怕 神嗎？ 41 我們是罪有應得的。我們所受的與所作的相稱，然而這個人並沒有作過甚麼不對的事。” 42 他又對耶穌說：“耶穌啊，你得國降臨的時候，求你記念我。” 43 耶穌對他說：“我實在告訴你，今天你必定同我在樂園裡了。”
耶穌死時的情形(D)
44 從大約正午直到下午三點鐘，遍地都黑暗了。 45 太陽沒有光，聖所的幔子從當中裂開。 46 耶穌大聲呼叫：“父啊，我把我的靈魂交在你手裡。”說了這話，氣就斷了。 47 百夫長看見所發生的事，就頌讚 神，說：“這真是個義人！” 48 聚集觀看的群眾，看見所發生的事，都捶著胸回去了。 49 與耶穌熟悉的人，和從加利利跟隨他來的婦女，都遠遠地站著，看這些事。
耶穌葬在墳墓裡(E)
50 有一個人名叫約瑟，是個議員，為人良善公義， 51 是猶太地亞利馬太城的人，一向等候 神的國，並不附和眾人的計謀和行為。 52 這人去見彼拉多，求領耶穌的身體。 53 他把身體取下來，用細麻布裹好，放在從石頭鑿出來的墳墓裡，這墳墓是從來沒有葬過人的。 54 那天是預備日，安息日就要開始， 55 那些從加利利和耶穌一起來的婦女，跟著來了。她們看見了墳墓，和他的身體怎樣安葬， 56 就回去預備香料和香膏。
安息日，她們遵著誡命安息。
Luke 23
New Life Version
Jesus Stands in Front of Pilate (A)
23 Then all the many people got up and took Jesus to Pilate. 2 They began to tell things against Him, saying, “We have found this Man leading the people of our nation in a wrong way. He has been telling them not to pay taxes to Caesar. He has been saying He is Christ, a King.”
3 Pilate asked Jesus, “Are You the King of the Jews?” He said, “What you said is true.” 4 Then Pilate said to the religious leaders and to the people, “I find nothing wrong in this Man.” 5 They became more angry. They said, “He makes trouble among the people. He has been teaching over all the country of Judea, starting in Galilee and now here.”
Jesus Is Sent to Herod
6 When Pilate heard the word, Galilee, he asked, “Is the Man from Galilee?” 7 As soon as Pilate knew Jesus belonged in the country where Herod was king, he sent Him to Herod. Herod was in Jerusalem at that time also.
8 Herod was very glad when he saw Jesus because he had wanted to see Him for a long time. He had heard many things about Him and had hoped to see Him do some powerful work. 9 Herod talked to Jesus and asked many things. But Jesus said nothing. 10 The religious leaders and the teachers of the Law were standing there. They said many false things against Him.
11 Then Herod and his soldiers were very bad to Jesus and made fun of Him. They put a beautiful coat on Him and sent Him back to Pilate. 12 That day Pilate and Herod became friends. Before that they had worked against each other.
13 Pilate called the religious leaders and the leaders of the people and the people together. 14 He said to them, “You brought this Man to me as one that leads the people in the wrong way. I have asked Him about these things in front of you. I do not find Him guilty of the things you say against Him. 15 Herod found nothing wrong with Him because he sent Him back to us. There is no reason to have Him put to death. 16 I will punish Him and let Him go free.”
Jesus or Barabbas Is to Go Free (B)
17 *Every year at the time of the special supper, Pilate would let one person who was in prison go free. 18 They all cried out together with a loud voice, “Take this Man away! Let Barabbas go free.” 19 Barabbas had killed some people and had made trouble against the leaders of the country. He had been put in prison.
20 Pilate wanted to let Jesus go free so he talked to them again. 21 But they cried out, “Nail Him to a cross! Nail Him to a cross!” 22 Pilate said to them the third time, “Why, what bad thing has He done? I have found no reason to put Him to death. I will punish Him and let Him go free.”
23 But they kept on crying out with loud voices saying that He must be nailed to a cross. Their loud voices got what they wanted. 24 Then Pilate said that it should be done as they wanted. 25 Pilate let the man go free who had made trouble against the leaders of the country and who had killed people. He gave Jesus over to them to do with as they wanted.
Jesus on the Cross (C)
26 They led Jesus away. A man named Simon was coming in from the country of Cyrene and they made him carry the cross following behind Jesus.
27 Many people followed Jesus. There were women who cried and had sorrow for Him. 28 Jesus turned to them and said, “Daughters of Jerusalem do not cry for Me. Cry for yourselves and your children. 29 Listen! The days are coming when they will say, ‘Those who have never had children are happy. Those whose bodies have never given birth are happy. Those who have never fed babies are happy.’ 30 They will begin to say to the mountains, ‘Fall on us.’ They will say to the hills, ‘Cover us.’ 31 If they do these things to a green tree, what will they do when it is dry?”
32 Two other men were led away with Jesus to be put to death also. These men had done things making them guilty of death. 33 When they came to the place called Calvary, they nailed Jesus to a cross. The other two men were nailed to crosses also. One was on the right side of Jesus and the other was on His left side. 34 Then Jesus said, “Father, forgive them. They do not know what they are doing.” And they divided His clothes by drawing names.
35 The people stood around looking on. The leaders were there with them making fun of Jesus. They said, “He saved others, let Him save Himself if He is the Christ, the Chosen One of God!” 36 The soldiers made fun of Him also. They put sour wine before Him. 37 They said, “If You are the King of the Jews, save Yourself.” 38 These words were written in the Greek and Latin and Hebrew languages above His head: “THIS IS THE KING OF THE JEWS.”
The Two Robbers (D)
39 One of the men who was guilty of death who was on a cross beside Jesus spoke bad words to Him. He said, “If You are the Christ, save Yourself and us.” 40 But the other man on a cross spoke sharp words to the one who made fun of Jesus. He said, “Are you not afraid of God? You are also guilty and will be punished. 41 We are suffering and we should, because of the wrong we have done. But this Man has done nothing wrong.” 42 And he said to Jesus, “Lord, remember me when You come into Your holy nation.” 43 Jesus said to him, “For sure, I tell you, today you will be with Me in Paradise.”
The Death of Jesus (E)
44 It was dark over all the earth from noon until three o’clock. 45 The sun did not shine. In the house of God the curtain was torn in two pieces.
46 Then Jesus cried out with a loud voice, “Father, into Your hands I give My spirit.” When He said this, He died.
47 When the soldier saw what had happened, he thanked God. He said, “For sure, He was a good man.” 48 All the many people who came together to see the things that were done, went away beating themselves on their chests. 49 All His friends and the women who had come with Him from Galilee stood a long way off watching these things.
The Grave of Jesus (F)
50 There was a man named Joseph who belonged to the court. He was a good man and one who did right. 51 This man did not agree with what the court did. He was from Arimathea, a city of the Jews. He was looking for the holy nation of God to come. 52 Joseph went to Pilate and asked for the body of Jesus.
53 Then he took it down and put it in linen cloth. It was laid in a grave which had been cut out in the side of a rock. This grave had never been used.
54 It was time to get ready for the Day of Rest which was about to begin. 55 The women who had come with Jesus from Galilee followed behind. They saw the grave and how His body was laid. 56 They went back and got some spices and perfumes ready. But they rested on the Day of Rest as the Law said to do.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.
Hoffnung für Alle® (Hope for All) Copyright © 1983, 1996, 2002 by Biblica, Inc.®
Chinese New Version (CNV). Copyright © 1976, 1992, 1999, 2001, 2005 by Worldwide Bible Society.
Copyright © 1969, 2003 by Barbour Publishing, Inc.