Add parallel Print Page Options

Een strikvraag

20 Steeds gaf Jezus les in de tempel en vertelde het goede nieuws. Op één van die dagen kwamen ook de leiders van de priesters, de wetgeleerden en de leiders van het volk erbij staan. Ze zeiden tegen Hem: "Waarom denkt U dat U deze dingen mag doen? En wie heeft gezegd dat U dit moet doen?" Hij antwoordde: "Ik heb ook een vraag. Johannes de Doper doopte de mensen. Zeg Mij: moest hij dat van God doen, of had hij dat zelf bedacht?" Ze overlegden met elkaar: "Als we zeggen dat hij dat van God moest doen, zal Hij zeggen: 'Waarom hebben jullie hem dan niet geloofd?' Maar als we zeggen dat hij het zelf had bedacht, zullen de mensen ons met stenen doodgooien. Want zij geloven dat Johannes een profeet was." En ze antwoordden Jezus dat ze niet wisten waarom Johannes doopte. Jezus antwoordde: "Dan zeg Ik jullie ook niet waarom Ik deze dingen mag doen."

Het verhaal van de wijngaard

Toen vertelde Jezus de mensen iets in de vorm van een verhaal. Hij zei: "Iemand plantte een wijngaard. Daarna verhuurde hij die aan wijnboeren en ging voor lange tijd naar het buitenland. 10 Toen het tijd was voor de druivenoogst, stuurde hij een dienaar naar die wijnboeren. Hij moest het deel van de druivenoogst ophalen dat voor zijn heer was. Maar de wijnboeren sloegen de dienaar en joegen hem met lege handen weg. 11 Toen stuurde de eigenaar een andere dienaar. Ze sloegen die ook, scholden hem uit en joegen hem met lege handen weg. 12 De eigenaar stuurde een derde dienaar. Ze mishandelden ook hem en gooiden hem de wijngaard uit. 13 Toen zei de eigenaar van de wijngaard: 'Wat moet ik doen? Ik zal mijn zoon sturen van wie ik heel veel houd. Misschien zullen ze hem wel met rust laten.' 14 Maar toen de wijnboeren de zoon zagen, overlegden ze met elkaar: 'Dit is de man die later de wijngaard zal erven. Laten we hem doden, dan is de wijngaard van óns.' 15 En ze gooiden hem de wijngaard uit en doodden hem. Wat zal de eigenaar van de wijngaard nu met hen doen? 16 Hij zal komen en die wijnboeren doden. Daarna zal hij de wijngaard aan andere wijnboeren geven."

Toen de leiders van de priesters en de wetgeleerden dat hoorden, zeiden ze: "Dat nooit!" 17 Maar Jezus keek hen aan en zei: "Wat betekent het dan dat er in de Boeken staat: 'De steen die de bouwers niet goed genoeg vonden, is de belangrijkste bouwsteen van het gebouw geworden? 18 En iedereen die over die steen valt, zal worden verpletterd. En iedereen op wie die steen valt, zal worden verbrijzeld.' "

19 De wetgeleerden en de leiders van de priesters hadden Hem wel gelijk willen vermoorden, want ze begrepen dat dit verhaal over hén ging. Maar ze durfden niet, want ze waren bang voor de mensen.

Wel of geen belasting betalen

20 Ze stuurden mannen achter Jezus aan die Hem moesten bespioneren. Ze deden alsof ze heel godsdienstige mensen waren. Ze wilden Hem met een strikvraag in de val laten lopen. Dan zouden ze Hem gevangen kunnen nemen en aan de bestuurder van de provincie kunnen uitleveren. 21 Ze vroegen Hem: "Meester, we weten dat U altijd eerlijk bent. En U bent voor niemand bang. U leert de mensen altijd de juiste dingen over God. 22 Wat vindt U, is het wel of niet goed om aan de Romeinse keizer belasting te betalen?" 23 Maar Jezus begreep wat hun bedoeling was. Daarom zei Hij: "Waarom dagen jullie Mij uit? 24 Laat Mij een munt zien. Van wie zijn het hoofd en de naam die er op staan?" Ze zeiden: "Van de keizer." 25 Hij zei tegen hen: "Geef dan aan de keizer waar de keizer recht op heeft, en aan God waar God recht op heeft." 26 En ze konden in zijn antwoord niets vinden waarvoor ze Hem gevangen zouden kunnen nemen. Ze waren verbaasd over zijn antwoord en zwegen.

Staan de mensen wel echt uit de dood op?

27 Er kwamen een paar Sadduceeërs[a] naar Jezus toe. Sadduceeërs geloven niet dat de mensen later uit de dood zullen opstaan. 28 Ze vroegen Hem: "Meester, Mozes heeft ons het volgende geleerd. Als een man sterft en een vrouw achterlaat zonder dat ze kinderen hebben gekregen, dan moet zijn broer met die vrouw trouwen. Het eerste kind dat ze dan krijgen, zal tellen als kind van de gestorven eerste man.[b] 29 Nu waren er zeven broers. De eerste trouwde met een vrouw. Maar hij stierf zonder dat ze kinderen hadden gekregen. 30 De tweede broer trouwde met haar, 31 en de derde broer trouwde met haar, en zo alle zeven. Allemaal stierven ze zonder kinderen te krijgen. 32 Ten slotte stierf ook de vrouw. 33 Bij welke broer zal ze dan horen op de dag dat de doden weer levend worden? Want alle zeven broers zijn met haar getrouwd geweest."

34 Jezus zei tegen hen: "De mensen van deze wereld trouwen met elkaar. 35 Maar de mensen die in de komende wereld zullen mogen leven en die uit de dood zullen opstaan, trouwen niet. 36 Want ze kunnen niet meer sterven. Want ze zijn wat dat betreft net als de engelen. Ze zijn kinderen van God. Want ze hebben deel aan de opstanding uit de dood. 37 Ook Mozes zei dat de doden zullen opstaan. Want bij de brandende braamstruik noemde hij de Heer 'de God van Abraham en de God van Izaäk en de God van Jakob'. 38 God is niet een God van doden, maar van levenden. Want voor God leven ze allemaal." 39 Een paar van de wetgeleerden zeiden: "Meester, dat was een goed antwoord." 40 En ze durfden Hem niets meer te vragen.

De Zoon van David

41 Maar Jezus vroeg hun: "Hoe kunnen de mensen zeggen dat de Messias een zoon van David is? 42 Want David zegt zelf in het Boek van de Psalmen: 'De Heer heeft tegen mijn Heer gezegd: 43 'Kom naast Mij zitten, totdat Ik al uw vijanden helemaal verslagen heb.' 44 David noemt Hem dus 'Heer'. Hoe kan Hij dan zijn zoon zijn?"

Jezus waarschuwt de mensen voor de wetgeleerden

45 Alle mensen hoorden hoe Jezus daarna tegen de leerlingen zei: 46 "Pas op voor de wetgeleerden! Ze willen graag in mooie lange kleren rondlopen en op de markten gegroet worden. Ze houden ervan om bij de maaltijden op de beste plaatsen te zitten. In de synagoge willen ze op de voorste rij zitten. 47 Maar ze zetten arme weduwen hun huis uit! Zo kunnen die vrouwen amper leven. En om heel godsdienstig te lijken, zeggen ze wel mooie lange gebeden op. Daarom zullen ze een zwaardere straf krijgen!"

Footnotes

  1. Lukas 20:27 De Sadduceeërs waren een godsdienstige groep die vooral bestond uit priesters die afstamden van Sadok, de hogepriester in de tijd van David en Salomo. Zij probeerden zo precies mogelijk Gods wetten toe te passen die met de offers en de tempel te maken hadden. Maar ze waren niet geïnteresseerd in het toepassen van Gods wetten op het dagelijks leven. De Sadduceeërs hadden grote invloed, door wetgeving en rechtspraak op godsdienstig gebied.
  2. Lukas 20:28 Op die manier zou het eigen stuk grond van die man in de familie blijven en niet naar een andere familie gaan. Lees ook Numeri 27:8-11.

Folkets ledare ifrågasätter Jesu auktoritet

20 En av de följande dagarna när Jesus undervisade och predikade de goda nyheterna i templet, kom plötsligt översteprästerna tillsammans med några andra religiösa ledare och rådsmedlemmar fram till honom.

De krävde att få veta vilken rätt han hade att driva ut affärsmännen ur templet.

Jag ska ställa en fråga till er innan jag svarar, sa han.

Vem sände Johannes till att döpa? Var det Gud, eller var det människor?

De diskuterade saken inbördes och sa till varandra: Om vi säger att det var Gud, så är vi fångade i en fälla, för då kommer han att fråga: Varför trodde ni då inte på honom?

Men om vi säger att det var människor kommer folket att överfalla oss, för de är övertygade om att han var en profet.

Därför svarade de: Det vet vi inte.

Då sa Jesus: I så fall tänker inte heller jag svara på er fråga.

Mannen som hyrde ut sin vingård

Sedan vände han sig till folket igen och berättade följande: En man planterade en vingård och hyrde ut den till några lantarbetare. Därefter reste han utomlands och var borta under många år.

10 När det blev dags att skörda skickade han en av sina män till gården för att han skulle få sin del av skörden. Men de som arrenderat gården överföll mannen och skickade honom tillbaka tomhänt.

11 Då sände han en annan, men samma sak hände med honom. Han blev slagen och förolämpad och skickades iväg utan att ha fått något.

12 Också en tredje man sändes dit, men samma sak hände igen. De slog honom blodig och drev iväg honom.

13 'Vad ska jag göra?' sa ägaren. 'Nu vet jag! Jag sänder min egen älskade son. Honom har de säkert respekt för.'

14 Men när lantbrukarna såg sonen, sa de: 'Det här är vår chans! Han ska ärva alltsammans när hans far dör. Kom, så dödar vi honom, och så är alltihop vårt!'

15 Och de släpade ut honom ur vingården och dödade honom.Vad tror ni att ägaren kommer att göra?

16 Jo, det ska jag tala om för er: Han kommer att döda dem och arrendera ut vingården till andra.Men så kan det knappast gå till, protesterade de som lyssnade.

17 Jesus såg på dem och sa: Vad betyder då detta som står i Skriften: 'Stenen, som byggnadsarbetarna inte ville använda och kastade bort, har blivit en grundsten för hela huset'?

18 Och han tillade: 'Den som snavar på den stenen slår sig fördärvad, men den som den faller på blir krossad.

19 När översteprästerna och de religiösa ledarna hörde den liknelse han just berättat, ville de genast arrestera honom, för de förstod att han talade om dem och att de var de onda lantarbetarna i berättelsen. Men själva var de rädda för att anhålla honom, eftersom det i så fall kunde bli oroligheter. De försökte därför få honom att säga något som kunde rapporteras till den romerske landshövdingen, så att denne kunde arrestera honom.

Frågan om att betala skatt

20 Medan de väntade på sitt tillfälle, mutade de några män som skulle låtsas vara hederliga, men som egentligen var utsända för att försöka sätta fast Jesus för något han sa.

21 De sa: Herre, vi vet vilken uppriktig lärare du är. Du säger alltid sanningen och ger inte efter vad andra än tycker och tänker, utan undervisar om Guds väg.

22 Säg oss nu, är det rätt att betala skatt till den romerska staten eller inte?

23 Han genomskådade deras falskhet och sa:

24 Visa mig ett mynt. Vems bild finns på det? Och vems namn? De svarade: Den romerske kejsarens.

25 Han sa: Ge då kejsaren det som är hans, men ge Gud det som tillhör honom!

26 De lyckades alltså inte med att sätta fast honom för något han sa när folket hörde på, och de häpnade över hans svar och blev tysta.

Frågan om uppståndelsen

27 Sedan kom några saddukeer - män som trodde att döden är slutet på vår existens och att det inte finns någon uppståndelse -

28 och frågade:I Moses lag står det att om en man dör barnlös, så ska mannens bror gifta sig med änkan, och deras barn ska enligt lagen tillhöra den avlidne mannen och föra hans namn vidare.

29 Vi känner en familj med sju bröder. Den äldste gifte sig och dog sedan barnlös.

30 Hans bror gifte sig med änkan men de fick inte heller några barn.

31 Så höll det på, tills alla sju hade gift sig med henne och dött utan att lämna några barn efter sig.

32 Till slut dog också kvinnan.

33 Och nu är frågan: Vems hustru kommer hon att bli vid uppståndelsen? Alla sju har ju varit gifta med henne!

34-35 Jesus svarade saddukeerna: Det är bara här på jorden som män och kvinnor gifter sig, men de som är värdiga att få del i den kommande världen och i uppståndelsen från de döda, tänker inte mer på äktenskap, för de kan inte längre dö.

36 De är nämligen som änglarna, och dessutom är de Guds barn, för de har uppstått till nytt liv från de döda.

37-38 Det ni egentligen vill fråga om är ju om det finns någon uppståndelse eller inte, och då bevisar Mose själv att döda uppstår, för när Gud visade sig för honom i den brinnande busken, talar han om Gud som 'Abrahams, Isaks och Jakobs Gud'. Att säga att Herren är någons Gud betyder att den personen lever och inte är död, och inför Gud är alla människor levande.

39 Det var bra svarat, Herre, sa några av de judiska lagexperter som stod där,

40 och ingen vågade ställa fler frågor till honom.

Folkets religiösa ledare kan inte svara Jesus

41 Sedan frågade han dem: Hur kan ni påstå att Kristus är en ättling till kung David?

42-43 David själv skrev ju i Psaltaren: 'Gud sa till min Herre, Messias: Sätt dig på hedersplatsen på min högra sida tills jag har lagt under mig alla dina fiender.'

44 Menar ni verkligen att någon kallar sin son Herre?

Jesus varnar för de religiösa ledarnas dubbelmoral

45 Medan folket lyssnade vände han sig till sina lärjungar och sa:

46 Akta er för dessa judiska lagexperter. De älskar att gå omkring i praktfulla kläder, och de tycker om att människor bugar sig för dem när de visar sig offentligt. De sitter alltid på de främsta platserna vid gudstjänsterna, och de njuter av att ha hedersplatser vid festmåltiderna!

47 Men till och med när de ber sina långa böner och ser fromma ut, funderar de ut planer på hur de ska kunna lura änkor på deras egendomar. Därför väntar dem Guds strängaste dom.

De gelijkenis van de verhuurde wijngaard

20 Terwijl Hij op een van die dagen de mensen in de tempel het goede nieuws vertelde, kwamen de mannen van de Hoge Raad naar Hem toe. Ze vroegen Hem: ‘Mag U dit alles wel doen? Wie heeft U daar de bevoegdheid voor gegeven?’ ‘Ik heb eerst een vraag voor u,’ antwoordde Hij. ‘Van wie kreeg Johannes de bevoegdheid om te dopen? Van God of van de mensen?’ Ze bespraken deze vraag onderling en zeiden tegen elkaar: ‘Als we zeggen dat God hem die bevoegdheid had gegeven, zetten we onszelf klem. Want dan zal Hij vragen: “Waarom hebt u hem dan niet geloofd?” Maar als we zeggen dat mensen hem die bevoegdheid hadden gegeven, zal het volk ons vermoorden, want dat is ervan overtuigd dat Johannes een profeet was.’ Ten slotte zeiden ze dat ze het niet wisten. Jezus antwoordde daarop: ‘Dan geef Ik ook geen antwoord op uw vraag.’

Hierna vertelde Jezus de mensen een gelijkenis. ‘Een man legde een wijngaard aan en verhuurde die aan enkele boeren. Daarna ging hij voor lange tijd naar het buitenland. 10 In de oogsttijd stuurde hij een knecht naar de boerderij om zijn deel van de oogst op te halen. Maar de boeren gaven hem een pak slaag en stuurden hem met lege handen terug. 11 De eigenaar stuurde een andere knecht, maar die kwam er niet veel beter af. Ook hij werd geslagen en uitgescholden. Ze stuurden hem met lege handen terug. 12 Daarna stuurde de eigenaar een derde man en die werd nog slechter behandeld. De boeren joegen hem zwaar gewond het erf af.

13 “Wat nu?” vroeg de eigenaar zich af. “Ik weet het al. Ik zal mijn geliefde zoon sturen. Hem zullen ze wel ontzien.” 14 Maar toen de boeren zijn zoon zagen aankomen, zeiden ze tegen elkaar: “Dit is onze kans! Die jongen erft al het land als zijn vader sterft. We zullen hem vermoorden, dan is het land van ons.” 15 Ze sloegen hem het erf af en vermoordden hem. Wat zal de eigenaar nu doen? 16 Reken maar dat hij die boeren hun verdiende loon zal geven. Hij zal hen doden en de wijngaard aan anderen verhuren.’

‘Zoiets zouden die boeren nooit doen!’ protesteerden de mensen die stonden te luisteren. 17 Jezus keek hen aan en vroeg: ‘Wat betekent deze zin uit de Psalmen dan: “De steen die door de bouwers was afgekeurd, is juist de hoeksteen geworden.” ’ 18 Hij voegde eraan toe: ‘Wie over die steen valt, zal te pletter slaan. En wie onder die steen terechtkomt, zal vermorzeld worden.’ 19 De bijbelgeleerden en leidende priesters zouden Hem graag meteen gevangennemen. Want zij begrepen heel goed dat deze gelijkenis op hen sloeg. Zij waren die misdadige boeren! Maar ze durfden Hem nog niets te doen, omdat ze bang waren voor het volk.

20 Daarom probeerden ze Hem iets te laten zeggen waarvoor de Romeinse gouverneur Hem gevangen kon nemen. Zij hielden Hem goed in de gaten en stuurden enkele handlangers op Hem af die zich voordeden als rechtvaardige mensen. 21 ‘Meester,’ zeiden die tegen Jezus, ‘wij weten dat U eerlijk bent. Wat U de mensen leert, is de waarheid. U laat Zich niet beïnvloeden door wat anderen denken, maar zegt ronduit wat God wil. 22 Is het toegestaan de keizer belasting te betalen of niet?’ 23 Hij had hen echter door en zei: 24 ‘Laat me eens een geldstuk zien. Wiens afbeelding staat erop?’ ‘Van de Romeinse keizer,’ antwoordden zij. 25 ‘Welnu,’ zei Hij. ‘Geef dan aan de keizer wat van de keizer is en aan God wat van God is.’ 26 Daar wisten ze niets op te zeggen. Hun plan om Hem in het bijzijn van de mensen op een woord te vangen, was op niets uitgelopen.

De Sadduceeën over de opstanding

27 Wat later kwamen enkele Sadduceeën naar Hem toe. Volgens hun leer bestaat er geen opstanding uit de dood. 28 ‘Meester,’ zeiden ze, ‘in de boeken van Mozes staat: “Als een getrouwde man sterft zonder kinderen na te laten, moet zijn broer met de weduwe trouwen. Die kan er dan voor zorgen dat zijn overleden broer toch nageslacht krijgt.” 29 Nu weten wij van een familie met zeven broers. De oudste trouwde en stierf zonder kinderen na te laten. 30 Zijn broer trouwde met de weduwe en hij stierf ook. 31 Er waren nog steeds geen kinderen. En zo ging het verder. De een na de ander trouwde met de vrouw en stierf zonder kinderen na te laten. 32 Ten slotte stierf de vrouw ook. 33 Nu is onze vraag: wie zal bij de opstanding uit de dood haar man zijn? Want ze is met alle zeven getrouwd geweest.’

34 Jezus antwoordde: ‘Trouwen is iets voor de mensen van deze wereld. 35 Maar de mensen die het waard zijn in Gods nieuwe wereld te komen, zullen opstaan uit de dood. In die nieuwe wereld zullen zij niet meer trouwen. 36 Zij kunnen niet meer sterven. Wat dat betreft lijken zij op engelen. Zij zijn kinderen van God, kinderen die uit de dood zijn opgestaan. 37 Dat de doden weer levend worden, staat overigens duidelijk in de boeken van Mozes. Als hij vertelt hoe hij God in de brandende braamstruik zag, spreekt hij over “de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.” 38 De Here is niet een God van doden, maar van levenden. God beschouwt iedereen als levend.’ 39 ‘Dat hebt U goed gezegd, Meester,’ merkte een bijbelgeleerde op. 40 Van toen af durfde niemand Jezus nog iets te vragen.

41 Daarna had Hij een vraag voor hen: ‘Waarom wordt gezegd dat de Christus rechtstreeks van David zal afstammen? 42 Want David schreef in een van zijn Psalmen: “God zei tegen mijn Here: Kom naast Mij zitten, aan mijn rechterhand, 43 totdat Ik uw vijanden aan U onderworpen heb.” 44 Hoe kan de Christus nu Davids zoon zijn en tegelijk zijn Here?’

45 Alle omstanders konden het horen toen Hij tegen zijn leerlingen zei: ‘Ik waarschuw jullie voor de bijbelgeleerden. 46 Ze vinden het heerlijk om in deftige gewaden rond te lopen en op straat eerbiedig te worden gegroet. Zij hechten er veel waarde aan in de synagogen en bij de feestmaaltijden op de voornaamste plaatsen te zitten. 47 Maar houd ze in de gaten! Zij maken de weduwen zelfs hun huis afhandig. En voor de vrome schijn zeggen zij lange gebeden op. De straf die zij krijgen, zal daarom zwaarder zijn.’

20 Och en dag, då han undervisade folket i helgedomen och förkunnade evangelium, trädde översteprästerna och de skriftlärde, tillika med de äldste, fram

och talade till honom och sade: »Säg oss, med vad myndighet gör du detta? Och vem är det som har rivit dig sådan myndighet?»

Han svarade och sade till dem: »Också jag vill ställa en fråga till eder; svaren mig på den.

Johannes' döpelse, var den från himmelen eller från människor?»

Då överlade de med varandra och sade: »Om vi svara: 'Från himmelen' så frågar han: 'Varför trodden I honom då icke?'

Men om vi svara: 'Från människor', då kommer allt folket att stena oss, ty de äro förvissade om att Johannes var en profet.»

De svarade alltså att de icke visste varifrån den var.

Då sade Jesus till dem: »Så säger icke heller jag eder med vad myndighet jag gör detta.»

Och han framställde för folket denna liknelse: »En man planterade en vingård och lejde ut den åt vingårdsmän och för utrikes för lång tid.

10 När sedan rätta tiden var inne, sände han en tjänare till vingårdsmännen, för att de åt denne skulle lämna någon del av vingårdens frukt. Men vingårdsmännen misshandlade honom och läto honom gå tomhänt bort.

11 Ytterligare sände han en annan tjänare. Också honom misshandlade och skymfade de och läto honom gå tomhänt bort.

12 Ytterligare sände han en tredje. Men också denne slogo de blodig och drevo bort honom.

13 Då sade vingårdens herre: 'Vad skall jag göra? Jo, jag vill sända min älskade son; för honom skola de väl ändå hava försyn.'

14 Men när vingårdsmannen fingo se honom, överlade de med varandra och sade: 'Denne är arvingen; låt oss dräpa honom, för att arvet må bliva vårt.'

15 Och de förde honom ut ur vingården och dräpte honom. »Vad skall nu vingårdens herre göra med dem?

16 Jo, han skall komma och förgöra de vingårdsmännen och lämna vingården åt andra.» När de hörde detta, sade de: »Bort det!»

17 Då såg han på dem och sade: »Vad betyder då detta skriftens ord: 'Den sten som byggningsmännen förkastade, den har blivit en hörnsten'?

18 Var och en som faller på den stenen, han skall bliva krossad; men den som stenen faller på, honom skall den söndersmula.»

19 Och de skriftlärde och översteprästerna hade gärna velat i samma stund gripa honom, men de fruktade för folket. Ty de förstodo att det var om dem som han hade talat i denna liknelse.

20 Och de vaktade på honom och sände ut några som försåtligen skulle låtsa sig vara rättsinniga män, för att dessa skulle fånga honom genom något hans ord, så att de skulle kunna överlämna honom åt överheten, i landshövdingens våld.

21 Dessa frågade honom och sade: »Mästare, vi veta att du talar och undervisar rätt och icke har anseende till personen, utan lär om Guds väg vad sant är.

23 Men han märkte deras illfundighet och sade till dem:

24 »Låten mig se en penning. Vems bild och överskrift bär den?» De svarade: »Kejsarens.»

25 Då sade han till dem: »Given alltså kejsaren vad kejsaren tillhör, och Gud vad Gud tillhör.»

26 Och de förmådde icke fånga honom genom något hans ord inför folket, utan förundrade sig över hans svar och tego.

27 Därefter trädde några sadducéer fram och ville påstå att det icke gives någon uppståndelse. Dessa frågade honom

28 och sade: »Mästare, Moses har givit oss den föreskriften, att om någon har en broder som är gift, men dör barnlös, så skall han taga sin broders hustru till akta och skaffa avkomma åt sin broder.

29 Nu voro här sju bröder. Den förste tog sig en hustru, men dog barnlös.

30 Då tog den andre i ordningen henne

31 och därefter den tredje; sammalunda alla sju. Men de dogo alla, utan att någon av dem lämnade barn efter sig.

32 Slutligen dog ock hustrun.

33 Vilken av dem skall då vid uppståndelsen få kvinnan till hustru? De hade ju alla sju tagit henne till hustru.»

34 Jesus svarade dem: »Med den nuvarande tidsålderns barn är det så, att män taga sig hustrur, och hustrur givas åt män;

35 men de som bliva aktade värdiga att få del i den nya tidsåldern och i uppståndelsen från de döda, med dem är det så, att varken män tag sig hustrur, eller hustrur givas män.

36 De kunna ju ej heller mer dö ty de äro lika änglarna och äro, Guds söner, eftersom de hava blivit delaktiga av uppståndelsen.

37 Men att de döda uppstå, det har ock Moses, på det ställe där det talas om törnbusken, givit till känna, när han kallar Herren 'Abrahams Gud och Isaks Gud och Jakobs Gud';

38 Och han är en Gud icke för döda, utan för levande, ty för honom leva alla.»

39 Då svarade några av de skriftlärde och sade: »Mästare, du har talat rätt.»

40 De dristade sig nämligen icke att vidare ställa någon fråga på honom.

41 Men han sade till dem: »Huru kan man säga att Messias är Davids son?

42 David själv säger ju i Psalmernas bok: Herren sade till min herre: Sätt dig på min högra sida,

43 till dess jag har lagt dina fiender dig till en fotapall.'

44 David kallar honom alltså 'herre'; huru kan han då vara hans son?»

45 Och han sade till sina lärjungar, så att allt folket hörde det:

46 »Tagen eder till vara för de skriftlärde, som gärna gå omkring i fotsida kläder och gärna vilja bliva hälsade på torgen och gärna sitta främst i synagogorna och på de främsta platserna vid gästabuden --

47 detta under det att de utsuga änkors hus, medan de för syns skull hålla långa baner. Del skola få en dess hårdare dom.»