Lukas 19
BasisBijbel
Jezus op bezoek bij Zacheüs
19 Jezus kwam Jericho binnen en liep door de stad. 2 Daar woonde Zacheüs, het hoofd van de belasting-ontvangers. Hij was heel rijk. 3 Hij probeerde te zien wie Jezus was. Maar dat lukte niet, want hij was klein en er waren te veel mensen. 4 Daarom liep hij hard vooruit en klom in een vijgenboom die op een plek stond waar Jezus voorbij zou komen. Dan zou hij Jezus kunnen zien.
5 Toen Jezus bij de boom kwam, keek Hij omhoog en zei tegen Zacheüs: "Zacheüs, kom vlug naar beneden. Want Ik moet vandaag bij jou op bezoek komen." 6 Zacheüs kwam vlug naar beneden en ontving Hem blij als gast in zijn huis. 7 Toen de mensen dat zagen, mopperden ze allemaal en zeiden: "Hij is bij een slecht mens op bezoek."[a] 8 Maar Zacheüs ging staan en zei tegen de Heer Jezus: "Heer, ik ga de helft van alles wat ik heb aan de arme mensen geven. En als ik iemand te veel belasting heb laten betalen, betaal ik hem vier keer zoveel terug." 9 Jezus zei tegen hem: "Vandaag is deze man gered, omdat ook hij een zoon van Abraham is.[b] 10 Want de Mensenzoon is gekomen om mensen die bij God weggelopen waren, te zoeken en te redden."
Het verhaal van de dienaren met het geld
11 Jezus vertelde de luisterende mensen nog iets in de vorm van een verhaal. Want Hij was nu dicht bij Jeruzalem en iedereen dacht dat dan het Koninkrijk van God zou komen.[c] 12 Hij zei: "Er was een edelman die naar een ver land moest. Daar zou hij tot koning worden gekroond. Daarna zou hij weer terugkomen. 13 Hij riep tien van zijn dienaren bij zich en gaf hun elk één pond (= 100 daglonen). Hij zei tegen hen: 'Doe hiermee zaken voor mij, totdat ik terugkom.'
14 De mensen van zijn stad haatten hem. Ze stuurden hem boodschappers achterna die moesten zeggen: 'We willen niet dat deze man koning over ons wordt.'
15 Toen de edelman tot koning was gekroond, kwam hij weer terug. Hij riep de dienaren bij zich die hij het geld had gegeven. Hij wilde weten hoeveel ze ermee hadden verdiend. 16 De eerste kwam en zei: 'Heer, ik heb met uw pond nog tien ponden bijverdiend.' 17 De edelman zei tegen hem: 'Goed gedaan! Je bent een goede dienaar. Ik heb je eerst weinig gegeven. Daarmee ben je goed omgegaan. Daarom zal ik je nu véél geven: je krijgt het bestuur over tien steden.' 18 De tweede dienaar kwam en zei: 'Heer, met uw pond heb ik nog vijf ponden bijverdiend.' 19 De edelman zei ook tegen hem: 'Jij krijgt het bestuur over vijf steden.'
20 De volgende kwam en zei: 'Heer, hier is het pond dat u mij had gegeven. Ik heb het in een doek gestopt en zo bewaard. 21 Want ik was bang voor u omdat u zo streng bent. U neemt wat u niet heeft weggelegd en u maait waar u niet heeft gezaaid.' 22 De edelman zei tegen hem: 'Ik zal je veroordelen met de woorden van je eigen mond, jij slechte dienaar! Je zegt dat ik streng ben. Je zegt dat ik neem wat ik niet heb weggelegd en dat ik maai wat ik niet heb gezaaid. 23 Als je dat wist, waarom heb je mijn geld dan niet naar de bank gebracht? Dan had ik het nu met rente kunnen ophalen.' 24 En hij zei tegen de mensen die bij hem stonden: 'Neem hem het geld af. Geef het aan de man die tien ponden heeft.' 25 Ze antwoordden hem: 'Heer, maar hij heeft al tien ponden.' "
26 Jezus zei: "Ik zeg jullie dat iedereen die heeft, nog meer zal krijgen. Maar van iedereen die niet heeft, zal worden afgenomen ook wat hij wel heeft.
27 En de edelman zei: 'Haal nu die vijanden van mij die niet wilden dat ik koning over hen werd. Breng hen hier bij mij en dood hen.' "
Jezus op weg naar Jeruzalem
28 Toen Jezus dit had verteld, reisde Hij voor hen uit naar Jeruzalem. 29 Hij kwam bij Betfagé en Betanië, aan de voet van de Olijfberg. Daar stuurde Hij twee van zijn leerlingen vooruit. 30 Hij zei tegen hen: "Ga naar dat dorp daar. Als je er binnenkomt, zul je een jonge ezel vastgebonden zien staan. Er heeft nog nooit iemand op gezeten. Maak het dier los en breng het hier. 31 En als iemand zegt: 'Waarom maken jullie die ezel los?' dan moeten jullie zeggen: 'De Heer heeft hem nodig.' "
32 De twee gingen naar het dorp en alles ging zoals Jezus had gezegd. 33 Toen ze de ezel losmaakten, zeiden de eigenaars tegen hen: "Waarom maken jullie die ezel los?" 34 Ze zeiden: "De Heer heeft hem nodig." 35 Ze brachten het dier naar Jezus, legden hun mantels over de rug van de ezel en hielpen Jezus er op. 36 Zo reisde Hij verder. En ze spreidden hun mantels vóór Hem op de weg uit. 37 Toen Hij vlak bij Jeruzalem kwam, bij de helling van de Olijfberg, begon de grote groep leerlingen die achter Jezus aan kwam, luid God te prijzen. Zó blij waren ze over alle wonderen die ze hadden gezien. 38 Ze riepen: "Gods zegen op de Koning die door de Heer is gestuurd! Vrede in de hemel! Eer in de hoogste hemel!" 39 Er liepen ook Farizeeërs tussen de mensen in. Een paar van hen zeiden tegen Hem: "Meester, U moet uw leerlingen verbieden dat te roepen!" 40 Maar Hij antwoordde: "Ik zeg jullie dat als zíj zouden zwijgen, de stenen het zouden roepen!"
41 Toen Hij nog dichter bij Jeruzalem was gekomen en de stad zag, moest Hij huilen. 42 Hij zei: "Och Jeruzalem, als jij vandaag nu maar begreep wat je nodig hebt om vrede te vinden. Maar je kan het nu niet begrijpen. 43 Er zal een tijd komen waarin je vijanden je zullen aanvallen en omsingelen. Ze zullen je van alle kanten bedreigen. 44 Ze zullen je bewoners vertrappen en geen steen op de andere laten, omdat je het niet hebt opgemerkt toen God je wilde redden."
Jezus in de tempel
45 Jezus ging de tempel binnen. Daar begon hij iedereen die dieren aan het kopen of verkopen was, weg te jagen.[d] 46 Hij zei tegen hen: "Er staat in de Boeken: 'Mijn huis zal een huis van gebed zijn, maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!' " 47 Elke dag gaf Hij les in de tempel. De leiders van de priesters, de wetgeleerden en de leiders van het volk probeerden een plan te bedenken om Hem te doden. 48 Maar ze konden niets bedenken. Want alle mensen waren één en al aandacht voor alles wat Jezus zei.
Footnotes
- Lukas 19:7 Belastingontvangers hoorden bij de 'slechte mensen' en werden door de Joden gehaat. Want het waren Joden die voor de Romeinen belasting ophaalden. Ze werkten dus voor de vijand. Maar ook werden ze gehaat omdat ze over het algemeen veel meer belasting vroegen dan waar ze recht op hadden. Daar werden ze zelf rijk van. Lees Lukas 3:12 en 13.
- Lukas 19:9 Jezus noemt alleen mensen die werkelijk God dienen 'zoon van Abraham' of 'dochter van Abraham'. Lees Johannes 8:39 en 40 en Galaten 3:6-9.
- Lukas 19:11 Ze dachten dat Jezus hen nu van de Romeinen zou bevrijden en de nieuwe koning zou worden.
- Lukas 19:45 In de tempel konden de mensen dieren kopen voor de offers. Er was een hele markt ontstaan.
Lukas 19
Swedish New Living Bible (Nya Levande Bibeln)
Frälsningen kommer till Sackaios hem
19 När Jesus kom till Jeriko och var på väg genom staden,
2 försökte en man som hette Sackaios få se en skymt av honom. Han var kontrollant vid det romerska tullverket, och därför en mycket rik man.
3 Men han var alltför kortväxt för att kunna se över folkhopen.
4 Därför sprang han i förväg och klättrade upp i ett mullbärsträd vid sidan av vägen, för att kunna se Jesus bättre.
5 När Jesus kom förbi upptäckte han Sackaios och ropade: Sackaios! Skynda dig ner, för i dag vill jag gästa ditt hem!
6 Sackaios skyndade sig att klättra ner och tog överlycklig Jesus med sig hem.
7 Men folket tyckte inte om det. Alla vet ju att Sackaios har stulit pengar och blivit rik. Och ändå går Jesus hem till honom, muttrade de förargat.
8 Då stannade Sackaios och sa till Jesus: Herre, jag ska ge hälften av det jag äger till de fattiga, och om jag tagit ut för mycket tull av någon, så ska jag betala tillbaka fyra gånger så mycket!
9-10 Jesus sa till honom: Detta är en stor dag för dig och din familj, för Gud har i dag tagit emot er som sina barn. Du var ett av Abrahams förlorade barn. Människosonen har kommit för att söka upp och frälsa sådana människor.
Liknelsen om kungen och hans tio förvaltare
11 Eftersom Jesus närmade sig Jerusalem berättade han denna liknelse. Han visste nämligen att det var många i hans omgivning som räknade med att Guds rike skulle bli en verklighet när han anlände dit.
12 En man av kunglig släkt begav sig iväg på en lång resa för att krönas till kung.
13 Innan han reste kallade han till sig tio av sina anställda och gav var och en av dem en stor summa pengar, och sa: 'Satsa de här pengarna på något som ger mig inkomster. Jag är snart tillbaka.'
14 Men många av hans landsmän ville inte ha honom som kung, och i protest sände de en delegation till honom och meddelade detta.
15 Trots det blev han krönt till kung och kom tillbaka till sitt land. Han kallade då till sig de män som han hade gett pengarna till för att få reda på vad de hade gjort med dem.
16 Den förste mannen rapporterade en väldig vinst - tio gånger så mycket som det belopp han fått.
17 'Bra!
18 Nästa man kunde också rapportera vinst, fem gånger den ursprungliga summan.
19 'Bra!
20 Men den näste i raden lämnade bara tillbaka de pengar han hade fått från början. 'Jag har förvarat dem tryggt
21 'Jag var rädd för dig eftersom du är en hård man att göra affärer med. Du tar det som inte är ditt och skördar där du inte har sått.'
22 'Din late skojare!
23 varför satte du då inte in pengarna på en bank, så att jag åtminstone kunde få ränta på dem?'
24 Sedan vände han sig till dem som stod där: 'Ta pengarna från honom och ge dem till mannen som tjänat mest.'
25 'Men herre
26 'Ja
27 Och när det gäller mina fiender som inte ville ha mig till kung, så för hit dem och avrätta dem här inför mig.'
Jesus rider in i Jerusalem på en åsna
28 Sedan Jesus berättat detta fortsatte han sin vandring mot Jerusalem.
29 I närheten av städerna Betfage och Betania på Oljeberget, skickade han två av lärjungarna i förväg.
30 De fick i uppgift att gå till nästa by och söka efter en åsna som stod bunden vid sidan av vägen. Det skulle vara ett föl som ännu inte var inridet.Ta det, sa Jesus, och led hit det.
31 Och om någon frågar varför ni gör det så säg bara: Herren behöver det.
32 De fann åsnan precis som Jesus sagt.
33 Då de höll på att lösgöra den kom ägarna.Vad gör ni? frågade de. Varför tar ni åsnan?
34 Därför att Herren behöver den, svarade de.
35 De tog åsnan och ledde den till Jesus. Så bredde de ut sina mantlar på åsnans rygg och hjälpte Jesus upp på den.
36-37 Där han sedan kom ridande, lade folket ut sina kläder på vägen. När de så närmade sig den plats där vägen började gå nerför Oljeberget, satte alla igång att ropa och sjunga och lovprisa Gud för alla de märkliga under Jesus hade gjort.
38 Gud har gett oss en kung, jublade de. Och Gud har slutit fred med oss! Ära vare Gud i höjden!
39 Men några upprörda fariseer i folkmassan sa: Herre, säg åt dina lärjungar att de inte ropar på det där sättet. Det är hädelse!
40 Men han svarade dem: Om de tiger, så kommer stenarna att ropa i deras ställe!
41 När de kom närmare Jerusalem, och han såg staden framför sig, brast han i gråt.
42 Tänk om du bara hade förstått hur du skulle kunnat få frid, sa han. Men du var avvisande, och nu är det för sent.
43 Det kommer en dag då dina fiender ska belägra dig och omringa dig och överfalla dig.
44 De ska jämna dig med marken och dina invånare ska bli dödade. Fienderna ska inte låta en enda sten ligga kvar på sin plats, för du tog inte det tillfälle Gud gav dig.
Jesus rensar templet
45 Sedan gick han in i templet och började driva ut affärsmännen från deras stånd
46 och ropade åt dem: Skriften säger: 'Mitt tempel är en böneplats
47 Sedan undervisade han varje dag i templet, men översteprästerna och de religiösa ledarna, liksom affärsmännen, försökte komma på något sätt att göra sig av med honom.
48 Men de kunde inte, för han var omtyckt av människorna, och de slukade vartenda ord han sa.
Lukas 19
Het Boek
Jezus op bezoek bij Zacheüs
19 Jezus kwam in Jericho, maar bleef er niet. Hij trok meteen verder. 2 Een zekere Zacheüs, een hoofdtolontvanger, die schatrijk was, 3 probeerde Jezus te zien te krijgen. Maar hij kon niet over de mensen heenkijken, omdat hij klein was. 4 Daarom liep hij hard vooruit en klom in een wilde vijgenboom om Hem toch te kunnen zien. 5 Toen Jezus daar langskwam, keek Hij omhoog. Hij riep Zacheüs bij zijn naam. ‘Zacheüs! Kom vlug uit die boom! Want Ik moet vandaag in uw huis zijn!’ 6 Zacheüs liet zich snel uit de boom zakken en ontving Jezus gastvrij in zijn huis. Wat was hij blij! 7 Maar dat was niet naar de zin van de andere mensen. ‘Nu is Hij nota bene bij die slechte man op bezoek gegaan,’ mopperden ze. 8 Ondertussen was Zacheüs voor de Here gaan staan. ‘Here,’ zei hij, ‘ik zal de helft van mijn rijkdom aan de armen geven. En als ik iemand teveel belasting heb laten betalen, zal ik hem vier keer zoveel teruggeven.’ 9 Jezus zei tegen hem: ‘Er is vandaag redding gekomen in uw huis. Nu bent u echt een zoon van Abraham. 10 Ik, de Mensenzoon, ben gekomen om afgedwaalde mensen te zoeken en te redden.’
11 Omdat Jezus niet ver meer van Jeruzalem was, dachten velen dat de bevrijding van Israël nu wel vlug zou komen. Daarom vertelde Jezus een gelijkenis. 12 ‘Een edelman werd weggeroepen naar een ver land om tot koning te worden gekroond. Na de kroning zou hij weer terugkomen. 13 Voordat hij vertrok, riep hij tien van zijn medewerkers bij zich. Hij gaf ieder van hen tien goudstukken om daarmee handel te drijven. 14 Maar er waren mensen in zijn land die een hekel aan hem hadden. Die stuurden een delegatie achter hem aan met de mededeling dat ze in opstand waren gekomen. Ze zouden hem niet als koning erkennen. 15 Nadat hij tot koning was gekroond, kwam hij in zijn land terug. Hij riep de mannen aan wie hij het geld had gegeven, bij zich. Hij wilde weten wat ze ermee hadden gedaan en hoeveel winst ze hadden gemaakt. 16 De eerste had enorme winst gemaakt. Wel tien keer het bedrag dat hij had gekregen. 17 “Fantastisch!” riep de koning uit. “Je bent een goede medewerker. Je hebt het weinige dat ik je heb toevertrouwd, goed beheerd. Ik maak je gouverneur over tien steden.” 18 De volgende man had ook veel winst gemaakt. Vijf keer het bedrag dat hij had gekregen. 19 “Prima,” zei de koning. “Jij wordt gouverneur over vijf steden.”
20 Maar de derde man bracht alleen maar het geld terug waarmee hij was begonnen. “Ik heb het in een doek gedaan en goed bewaard,” zei hij. 21 “Ik was bang dat ik mijn winst aan u zou moeten afdragen. U bent immers een hard man. U neemt wat u niet hebt verdiend. U laat anderen voor u werken.” 22 De koning antwoordde: “Ben ik hard? Nu, dat zul je dan ook merken! Je bent een slechte medewerker. 23 Als je zo goed weet hoe ik ben, waarom heb je het geld dan niet op de bank gezet? Dan zou ik het nog met rente hebben teruggekregen.” 24 Tegen de lijfwacht zei hij: “Neem hem het geld af en geef het aan de man die de meeste winst heeft gemaakt.” 25 “Maar koning,” antwoordden ze, “die heeft toch al genoeg.” 26 “Ja,” zei de koning, “zo is het nu eenmaal. Wie veel heeft, krijgt er meer bij. Wie weinig heeft, raakt ook dat beetje nog kwijt. 27 En breng nu mijn vijanden, die in opstand zijn gekomen, hier en dood hen voor mijn ogen!” ’
Jezus komt in Jeruzalem aan en bezoekt de tempel
28 Nadat Hij dit verhaal had verteld, ging Jezus met zijn leerlingen verder naar Jeruzalem. 29 Toen Hij in de buurt van de Olijfberg kwam en bijna bij de dorpen Bethfagé en Bethanië was, stuurde Hij twee van zijn leerlingen vooruit. 30 ‘Ga naar het dorp daar,’ zei Hij. ‘Als jullie er binnenkomen, zullen jullie een ezelsveulen vastgebonden zien staan waarop nog nooit iemand heeft gereden. Maak het los en breng het hier. 31 Misschien vraagt iemand waarom jullie dat doen. Zeg dan alleen maar: De Here heeft het nodig.’ 32 Zij gingen op weg en vonden het veulen, precies zoals Jezus had gezegd. 33 Ze maakten het dier los. Daar kwamen de eigenaars al aan. ‘Wat moet dat?’ vroegen ze. ‘Waarom maken jullie ons veulen los?’ 34 ‘De Here heeft het nodig,’ antwoordden de leerlingen. 35 Ze brachten het veulen bij Jezus en legden hun jassen erover, zodat Hij erop kon zitten. 36 De anderen spreidden hun jassen voor Hem uit op de weg. 37 Toen Hij de helling van de Olijfberg opging, begonnen al zijn volgelingen te zingen en te jubelen. Zij prezen God voor de geweldige wonderen die zij Jezus hadden zien doen. 38 ‘Gezegend is de Koning, Hij die komt in de naam van de Here! Vrede in de hemel! Prijs Hem tot in de hoogste hemelen!’
39 Maar enkele Farizeeën die tussen de mensen liepen, zeiden tegen Jezus: ‘Meester, zeg toch tegen uw volgelingen dat zij hun mond houden.’ 40 ‘Als zij hun mond houden,’ antwoordde Jezus, ‘zullen de stenen gaan roepen!’ 41 Jeruzalem was nu niet ver meer. Zodra Jezus de stad zag liggen, begon Hij te huilen. 42 Hij zei: ‘Jeruzalem! Kon juist u vandaag maar inzien wat er nodig is voor vrede, maar u ziet het niet. 43 Nu is het te laat. Straks zullen uw vijanden u belegeren, u omsingelen en van alle kanten tegen u opdringen. 44 Ze zullen u en uw inwoners vertrappen. Zij zullen geen steen op de andere laten. Want God heeft u de kans gegeven, maar u hebt die laten voorbijgaan.’
45 Toen Hij in de tempel kwam, joeg Hij de handelaars eruit. 46 ‘Er is geschreven: Gods huis moet een huis van gebed zijn. Maar wat hebben jullie ervan gemaakt? Een rovershol!’
47 Daarna sprak Hij elke dag in de tempel. De mannen van de Hoge Raad wilden niets liever dan Hem uit de weg ruimen. 48 Maar zij wisten niet hoe. Want het volk hing aan zijn lippen.
Lukas 19
Svenska 1917
19 Och han kom in i Jeriko och gick fram genom staden.
2 Där fanns en man, vid namn Sackeus, som var förman för publikanerna och en rik man.
3 Denne ville gärna veta vem som var Jesus och ville se honom, men han kunde det icke för folkets skull, ty han var liten till växten.
4 Då skyndade han i förväg och steg upp i ett mullbärsfikonträd för att få se honom, ty han skulle komma den vägen fram.
5 När Jesus nu kom till det stället, såg han upp och sade till honom: »Sackeus, skynda dig ned, ty i dag måste jag gästa i ditt hus.»
6 Och han skyndade sig ned och tog emot honom med glädje.
7 Men alla som sågo det knorrade och sade: »Han har gått in för att gästa hos en syndare.»
8 Men Sackeus trädde fram och sade till Herren: »Herre, hälften av mina ägodelar giver jag nu åt de fattiga; och om jag har utkrävt för mycket av någon, så giver jag fyradubbelt igen.
9 Och Jesus sade om honom: »I dag har frälsning vederfarits detta hus, eftersom också han är en Abrahams son.
10 Ty Människosonen har kommit för att uppsöka och frälsa det som var förlorat.»
11 Medan de hörde härpå, framställde han ytterligare en liknelse, eftersom han var nära Jerusalem och de nu menade att Guds rike strax skulle uppenbaras.
12 Han sade alltså: »En man av förnämlig släkt tänkte fara bort till ett avlägset land för att utverka åt sig konungslig värdighet; sedan skulle han komma tillbaka.
13 Och han kallade till sig tio sin tjänare och gav dem tio pund och sade till dem: 'Förvalten dessa, till dess jag kommer tillbaka.'
14 Men hans landsmän hatade honom och sände, efter hans avfärd, åstad en beskickning och läto säga: 'Vi vilja icke att denne skall bliva konung över oss.»
15 När han sedan kom tillbaka, efter att hava utverkat åt sig den konungsliga värdigheten, lät han kalla till sig de tjänare åt vilka han hade givit penningarna, ty han ville veta vad var och en genom sin förvaltning hade förvärvat.
16 Då kom den förste fram och sade: 'Herre, ditt pund har givit i vinst tio pund.'
17 Han svarade honom: 'Rätt så, du gode tjänare! Eftersom du har varit trogen i en mycket ringa sak, skall du få makt och myndighet över tio städer.'
18 Därefter kom den andre i ordningen och sade: 'Herre, ditt pund har avkastat fem pund.'
19 Då sade han jämväl till denne: 'Så vare ock du satt över fem städer.'
20 Och den siste kom fram och sade: 'Herre, se här är ditt pund; jag har haft det förvarat i en duk.
21 Ty jag fruktade för dig, eftersom du är en sträng man; du vill taga upp vad du icke har lagt ned, och skörda vad du icke har sått.'
22 Han sade till honom: 'Efter dina egna ord vill jag döma dig, du onde tjänare. Du visste alltså att jag är en sträng man, som vill taga upp vad jag icke har lagt ned, och skörda vad jag icke har sått?
23 Varför satte du då icke in mina penningar i en bank? Då hade jag, när jag kom hem, fått uppbära dem med ränta.'
24 Och han sade till dem som stodo vid hans sida: 'Tagen ifrån honom hans pund, och given det åt den som har de tio punden.'
25 De sade till honom: 'Herre, han har ju redan tio pund.'
26 Han svarade: 'Jag säger eder: Var och en som har, åt honom skall varda givet; men den som icke har, från honom skall tagas också det han har.
27 Men dessa mina ovänner, som icke ville hava mig till konung över sig, fören dem hit huggen ned dem här inför mig.»
28 Sedan Jesus hade sagt detta, gick han framför de andra upp mot Jerusalem.
29 När han då nalkades Betfage och Betania, vid det berg som kallas Oljeberget, sände han åstad två av lärjungarna
30 och sade: »Gån in i byn som ligger här mitt framför. Och när I kommen ditin, skolen I finna en åsnefåle stå där bunden, som ingen människa någonsin har suttit på, lösen den och fören den hit.
31 Och om någon frågar eder varför I lösen den skolen I svara så: 'Herren behöver den.'»
32 Och de som hade blivit utsända gingo åstad och funno det så som han hade sagt dem.
33 Och när de löste fålen, frågade ägaren dem: »Varför lösen I fålen?»
34 De svarade: »Herren behöver den.»
35 Och de förde fålen till Jesus och lade sina mantlar på den och läto Jesus sätta sig därovanpå.
36 Och där han färdades fram bredde de ut sina mantlar under honom på vägen.
37 Och då han var nära foten av Oljeberget, begynte hela lärjungaskaran i sin glädje att med hög röst lova Gud för alla de kraftgärningar som de hade sett;
38 och de sade: »Välsignad vare han som kommer, konungen, i Herrens namn. Frid vare i himmelen och ära i höjden!»
39 Och några fariséer som voro med i folkhopen sade till honom: »Mästare, förbjud dina lärjungar att ropa så.»
40 Men han svarade och sade: »Jag säger eder: Om dessa tiga, skola stenarna ropa.»
41 Då han nu kom närmare och fick se staden, begynte han gråta över den
42 och sade: »O att du i dag hade insett, också du, vad din frid tillhör! Men nu är det fördolt för dina ögon.
43 Ty den tid skall komma över dig, då dina fiender skola omgiva dig med belägringsvall och innesluta dig och tränga dig på alla sidor.
44 Och de skola slå ned dig till jorden, tillika med dina barn, som äro i dig, och skola icke lämna kvar i dig sten på sten, därför att du icke aktade på den tid då du var sökt.»
45 Och han gick in i helgedomen och begynte driva ut dem som sålde därinne;
46 och han sade till dem: »Det är skrivet: 'Och mitt hus skall vara ett bönehus.' Men I haven gjort det till en rövarkula.»
47 Och han undervisade var dag i helgedomen. Och översteprästerna och de skriftlärde och folkets förnämste män sökte efter tillfälle att förgöra honom;
48 men de kunde icke finna någon utväg därtill, ty allt folket höll sig till honom och hörde honom.
Luke 19
New International Version
Zacchaeus the Tax Collector
19 Jesus entered Jericho(A) and was passing through. 2 A man was there by the name of Zacchaeus; he was a chief tax collector and was wealthy. 3 He wanted to see who Jesus was, but because he was short he could not see over the crowd. 4 So he ran ahead and climbed a sycamore-fig(B) tree to see him, since Jesus was coming that way.(C)
5 When Jesus reached the spot, he looked up and said to him, “Zacchaeus, come down immediately. I must stay at your house today.” 6 So he came down at once and welcomed him gladly.
7 All the people saw this and began to mutter, “He has gone to be the guest of a sinner.”(D)
8 But Zacchaeus stood up and said to the Lord,(E) “Look, Lord! Here and now I give half of my possessions to the poor, and if I have cheated anybody out of anything,(F) I will pay back four times the amount.”(G)
9 Jesus said to him, “Today salvation has come to this house, because this man, too, is a son of Abraham.(H) 10 For the Son of Man came to seek and to save the lost.”(I)
The Parable of the Ten Minas(J)
11 While they were listening to this, he went on to tell them a parable, because he was near Jerusalem and the people thought that the kingdom of God(K) was going to appear at once.(L) 12 He said: “A man of noble birth went to a distant country to have himself appointed king and then to return. 13 So he called ten of his servants(M) and gave them ten minas.[a] ‘Put this money to work,’ he said, ‘until I come back.’
14 “But his subjects hated him and sent a delegation after him to say, ‘We don’t want this man to be our king.’
15 “He was made king, however, and returned home. Then he sent for the servants to whom he had given the money, in order to find out what they had gained with it.
16 “The first one came and said, ‘Sir, your mina has earned ten more.’
17 “‘Well done, my good servant!’(N) his master replied. ‘Because you have been trustworthy in a very small matter, take charge of ten cities.’(O)
18 “The second came and said, ‘Sir, your mina has earned five more.’
19 “His master answered, ‘You take charge of five cities.’
20 “Then another servant came and said, ‘Sir, here is your mina; I have kept it laid away in a piece of cloth. 21 I was afraid of you, because you are a hard man. You take out what you did not put in and reap what you did not sow.’(P)
22 “His master replied, ‘I will judge you by your own words,(Q) you wicked servant! You knew, did you, that I am a hard man, taking out what I did not put in, and reaping what I did not sow?(R) 23 Why then didn’t you put my money on deposit, so that when I came back, I could have collected it with interest?’
24 “Then he said to those standing by, ‘Take his mina away from him and give it to the one who has ten minas.’
25 “‘Sir,’ they said, ‘he already has ten!’
26 “He replied, ‘I tell you that to everyone who has, more will be given, but as for the one who has nothing, even what they have will be taken away.(S) 27 But those enemies of mine who did not want me to be king over them—bring them here and kill them in front of me.’”
Jesus Comes to Jerusalem as King(T)(U)
28 After Jesus had said this, he went on ahead, going up to Jerusalem.(V) 29 As he approached Bethphage and Bethany(W) at the hill called the Mount of Olives,(X) he sent two of his disciples, saying to them, 30 “Go to the village ahead of you, and as you enter it, you will find a colt tied there, which no one has ever ridden. Untie it and bring it here. 31 If anyone asks you, ‘Why are you untying it?’ say, ‘The Lord needs it.’”
32 Those who were sent ahead went and found it just as he had told them.(Y) 33 As they were untying the colt, its owners asked them, “Why are you untying the colt?”
34 They replied, “The Lord needs it.”
35 They brought it to Jesus, threw their cloaks on the colt and put Jesus on it. 36 As he went along, people spread their cloaks(Z) on the road.
37 When he came near the place where the road goes down the Mount of Olives,(AA) the whole crowd of disciples began joyfully to praise God in loud voices for all the miracles they had seen:
“Peace in heaven and glory in the highest!”(AC)
39 Some of the Pharisees in the crowd said to Jesus, “Teacher, rebuke your disciples!”(AD)
40 “I tell you,” he replied, “if they keep quiet, the stones will cry out.”(AE)
41 As he approached Jerusalem and saw the city, he wept over it(AF) 42 and said, “If you, even you, had only known on this day what would bring you peace—but now it is hidden from your eyes. 43 The days will come upon you when your enemies will build an embankment against you and encircle you and hem you in on every side.(AG) 44 They will dash you to the ground, you and the children within your walls.(AH) They will not leave one stone on another,(AI) because you did not recognize the time of God’s coming(AJ) to you.”
Jesus at the Temple(AK)
45 When Jesus entered the temple courts, he began to drive out those who were selling. 46 “It is written,” he said to them, “‘My house will be a house of prayer’[c];(AL) but you have made it ‘a den of robbers.’[d]”(AM)
47 Every day he was teaching at the temple.(AN) But the chief priests, the teachers of the law and the leaders among the people were trying to kill him.(AO) 48 Yet they could not find any way to do it, because all the people hung on his words.
Footnotes
- Luke 19:13 A mina was about three months’ wages.
- Luke 19:38 Psalm 118:26
- Luke 19:46 Isaiah 56:7
- Luke 19:46 Jer. 7:11
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016
Copyright © 1974, 1977, 1987, 1995, 2003, 2004 by Biblica
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.
Holy Bible, New International Version®, NIV® Copyright ©1973, 1978, 1984, 2011 by Biblica, Inc.® Used by permission. All rights reserved worldwide.
NIV Reverse Interlinear Bible: English to Hebrew and English to Greek. Copyright © 2019 by Zondervan.