Add parallel Print Page Options

Simon vangt heel veel vis

Op een keer was Jezus bij het meer van Gennésaret. Een grote groep mensen drong tegen Hem op om het woord van God te horen. Er lagen twee boten aan de kant van het meer. De vissers waren van boord gegaan om hun netten uit te spoelen. Jezus stapte in één van de boten, de boot van Simon. En Hij vroeg Simon om een eindje het meer op te varen, niet te ver bij de kant vandaan. Toen ging hij zitten en gaf de mensen les vanuit de boot.

Toen Hij uitgesproken was, zei Hij tegen Simon: "Ga naar diep water en gooi je netten in het water om te vissen." Simon antwoordde: "Meester, we hebben de hele nacht hard gewerkt en niets gevangen. Maar omdat Ú het zegt, zal ik de netten in het water gooien." Toen ze dat hadden gedaan, vingen ze zoveel vis dat de netten bijna scheurden. Ze wenkten hun vrienden in de andere boot dat ze moesten komen helpen. Samen vulden ze de twee boten met vis. De boten zaten zó vol, dat ze bijna zonken. Toen Simon Petrus dat zag, liet hij zich voor Jezus op zijn knieën vallen en zei: "Ga weg van mij, Heer, want ik ben een slecht mens." Want hij en de andere mannen waren geschokt dat ze zóveel vis hadden gevangen. 10 Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, waren daar ook. En ook zij waren diep geschokt. Jezus zei tegen Simon: "Je hoeft niet bang te zijn. Vanaf vandaag zul je mensen vangen." 11 Ze trokken de boten op de kant, lieten alles achter en volgden Jezus.

Jezus geneest een man met een besmettelijke huidziekte

12 Op een keer, toen Jezus in één van de steden was, kwam er een zieke man naar Hem toe. De huid van zijn hele lichaam was ziek.[a] Toen hij Jezus zag, liet hij zich voor Hem op zijn knieën vallen. Hij smeekte Jezus: "Heer, als U het wil, kunt U mij gezond maken!" 13 Jezus stak zijn hand uit, raakte hem aan[b] en zei: "Ik wil het. Wees gezond." Onmiddellijk werd zijn huid gezond. 14 Jezus zei streng tegen de man dat hij het aan niemand mocht vertellen. Verder zei Hij: "Ga naar de priester. Laat hem zien dat je weer gezond bent. Breng dan het offer voor je genezing zoals dat moet volgens de wet van Mozes.[c] Dat zal voor de mensen het bewijs zijn dat je genezen bent."

15 Er werd steeds meer over Hem gepraat. Daardoor kwamen er grote groepen mensen naar Hem toe. Ze dromden om Hem heen om naar Hem te luisteren en om door Hem genezen te worden. 16 Maar Hij vertrok naar een eenzame plaats, om te bidden.

Jezus geneest een verlamde man

17 Op een keer was Jezus weer aan het lesgeven. Er waren ook Farizeeërs en wetgeleerden[d] naar Hem komen luisteren. Zij waren uit alle dorpen van Galilea en Judea en uit Jeruzalem naar Hem toe gekomen. En de kracht van God was er, zodat Hij mensen kon genezen. 18 Er kwamen een paar mannen met een verlamde vriend op een matras. Ze probeerden hem naar binnen te dragen, want ze wilden hem bij Jezus brengen. 19 Maar dat lukte niet doordat er te veel mensen waren. Daarom klommen ze met hem het dak op. Ze haalden een paar tegels weg om een gat te maken en lieten hem op de matras door het dak zakken. Hij kwam midden in de kamer vlak bij Jezus neer. 20 Jezus zag hun geloof en zei tegen de man: "Ik vergeef je al je ongehoorzaamheid aan God." 21 De wetgeleerden en Farizeeërs zeiden tegen elkaar: "Wie denkt Hij wel dat Hij is? Alleen God kan iemand vergeven dat hij ongehoorzaam aan Hem is geweest! Hij beledigt God!" 22 Maar Jezus wist wat ze dachten. Daarom zei Hij: "Waarom vragen jullie je af of Ik dit wel mag zeggen? 23 Wat is gemakkelijker om te zeggen: 'Ik vergeef je al je ongehoorzaamheid aan God,' of: 'Sta op en loop'? 24 Maar Ik wil dat jullie weten dat de Mensenzoon hier op de aarde de macht heeft om de mensen te vergeven dat ze ongehoorzaam aan God zijn geweest." En Hij zei tegen de verlamde man: "Daarom zeg Ik je: sta op, pak je matras op en ga naar huis." 25 Iedereen zag hoe de man onmiddellijk opstond en de matras oppakte waarop hij had gelegen. Hij ging naar huis, terwijl hij God luid prees. 26 De mensen waren geschokt. En ze prezen God en zeiden vol ontzag: "Ongelooflijk, wat we vandaag hebben gezien!"

Daarna vertrok Jezus daar.

Jezus roept Levi

27 Toen zag Jezus een belasting-ontvanger, Levi (= Matteüs), in zijn kantoortje zitten. Jezus zei tegen hem: "Volg Mij." 28 De man stond op, liet alles achter, en volgde Hem.

29 Levi liet in zijn huis een grote feestmaaltijd voor Jezus klaarmaken. Heel veel andere belasting-ontvangers en andere mensen deden aan de maaltijd mee. 30 De Farizeeërs en wetgeleerden mopperden tegen Jezus' leerlingen: "Waarom eten en drinken jullie met belasting-ontvangers en andere slechte mensen?"[e] 31 Jezus antwoordde: "Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieke mensen wél. 32 Ik ben niet gekomen om goede mensen te roepen, maar om slechte mensen te zeggen dat ze moeten gaan leven zoals God het wil."

Oude gewoonten en nieuwe dingen

33 Toen zeiden de Farizeeërs en wetgeleerden tegen Jezus: "De leerlingen van Johannes slaan op bepaalde dagen het eten over[f] en zeggen hun gebeden op. De leerlingen van de Farizeeërs doen dat ook. Maar úw leerlingen eten en drinken altijd." 34 Jezus zei tegen hen: "Hoe kunnen de gasten op een bruiloft niets eten? Ze zijn gekomen om met de bruidegom feest te vieren. Zolang de bruidegom bij hen is, eten ze mee van de feestmaaltijd. 35 Maar er zal een tijd komen dat de Bruidegom niet meer bij hen is. Dán zullen ze niets eten."

36 Hij vertelde hun een voorbeeld om het uit te leggen: "Niemand scheurt een lap van een nieuw kledingstuk af om er een oud kledingstuk mee te repareren. Want dan maakt hij het nieuwe kledingstuk kapot. En de lap van het nieuwe zal ook niet passen bij het oude. 37 En niemand doet nieuwe wijn in oude wijnzakken. Want de wijnzakken zullen barsten door het gisten van de wijn. Dan loopt de wijn weg en de wijnzakken zijn kapot. 38 Maar nieuwe wijn moet je in nieuwe wijnzakken doen. Dan blijft de wijn bewaard en de zakken blijven heel. 39 Maar niemand die oude wijn heeft gedronken, wil jonge wijn. Want hij zegt: 'De oude wijn is beter.' "

Footnotes

  1. Lukas 5:12 De bijbel heeft het over 'melaatsheid'. Tegenwoordig wordt het 'lepra' genoemd.
  2. Lukas 5:13 Mensen met deze ziekte mochten niet worden aangeraakt! Ze waren 'onrein'. Lees Leviticus 13:45 en 46.
  3. Lukas 5:14 De priester bepaalde of iemand inderdaad de besmettelijke huidziekte had, of dat het iets anders was. Ook iemand die dacht dat hij genezen was, moest dat door de priester laten beoordelen. Lees Leviticus 13.
  4. Lukas 5:17 De Farizeeërs waren mensen die probeerden om zich zo precies mogelijk aan de wet van God te houden. Ze hadden een heel uitgebreid systeem van regels opgebouwd over hoe de wet van God in het dagelijks leven toegepast zou moeten worden. Ze waren zelfs nog preciezer dan nodig was, want ze hielden zich ook aan de strengere regels die alleen voor de priesters golden. Ze vonden zichzelf veel beter dan het 'gewone volk' dat zich minder met de wet bezighield. Ze hielden zich daarvan op een afstand, omdat ze vonden dat ze 'onrein' werden van die mensen. De wetgeleerden bestudeerden de wet van God en leerden die aan de mensen.
  5. Lukas 5:30 Belastingontvangers hoorden bij de 'slechte mensen' en werden door de Joden gehaat. Want het waren Joden die voor de Romeinen belasting ophaalden. Ze werkten dus voor de vijand. Maar ook werden ze gehaat omdat ze over het algemeen veel meer belasting vroegen dan waar ze recht op hadden. Daar werden ze zelf rijk van. Lees Lukas 3:12 en 13 en Lukas 19:1-10.
  6. Lukas 5:33 Dat werd gedaan als teken van verdriet, of als teken van spijt over de verkeerde dingen die ze gedaan hadden.

Now it came to pass, while the multitude pressed upon him and heard the word of God, that he was standing by the lake of Gennesaret; and he saw two boats standing by the lake: but the fishermen had gone out of them, and were washing their nets. And he entered into one of the boats, which was Simon’s, and asked him to put out a little from the land. And he sat down and taught the multitudes out of the boat. And when he had left speaking, he said unto Simon, Put out into the deep, and let down your nets for a draught. And Simon answered and said, Master, we toiled all night, and took nothing: but at thy word I will let down the nets. And when they had done this, they inclosed a great multitude of fishes; and their nets were breaking; and they beckoned unto their partners in the other boat, that they should come and help them. And they came, and filled both the boats, so that they began to sink. But Simon Peter, when he saw it, fell down at Jesus’ knees, saying, Depart from me; for I am a sinful man, O Lord. For he was amazed, and all that were with him, at the draught of the fishes which they had taken; 10 and so were also [a]James and John, sons of Zebedee, who were partners with Simon. And Jesus said unto Simon, Fear not; from henceforth thou shalt [b]catch men. 11 And when they had brought their boats to land, they left all, and followed him.

12 And it came to pass, while he was in one of the cities, behold, a man full of leprosy: and when he saw Jesus, he fell on his face, and besought him, saying, Lord, if thou wilt, thou canst make me clean. 13 And he stretched forth his hand, and touched him, saying, I will; be thou made clean. And straightway the leprosy departed from him. 14 And he charged him to tell no man: but go thy way, and show thyself to the priest, and offer for thy cleansing, [c]according as Moses commanded, for a testimony unto them. 15 But so much the more went abroad the report concerning him: and great multitudes came together to hear, and to be healed of their infirmities. 16 But he withdrew himself in the deserts, and prayed.

17 And it came to pass on one of those days, that he was teaching; and there were Pharisees and doctors of the law sitting by, who were come out of every village of Galilee and Judaea and Jerusalem: and the power of the Lord was with him [d]to heal. 18 And behold, men bring on a bed a man that was palsied: and they sought to bring him in, and to lay him before him. 19 And not finding by what way they might bring him in because of the multitude, they went up to the housetop, and let him down through the tiles with his couch into the midst before Jesus. 20 And seeing their faith, he said, Man, thy sins are forgiven thee. 21 And the scribes and the Pharisees began to reason, saying, Who is this that speaketh blasphemies? Who can forgive sins, but God alone? 22 But Jesus perceiving their [e]reasonings, answered and said unto them, [f]Why reason ye in your hearts? 23 Which is easier, to say, Thy sins are forgiven thee; or to say, Arise and walk? 24 But that ye may know that the Son of man hath authority on earth to forgive sins (he said unto him that was palsied), I say unto thee, Arise, and take up thy couch, and go unto thy house. 25 And immediately he rose up before them, and took up that whereon he lay, and departed to his house, glorifying God. 26 And amazement took hold on all, and they glorified God; and they were filled with fear, saying, We have seen strange things to-day.

27 And after these things he went forth, and beheld a [g]publican, named Levi, sitting at the place of toll, and said unto him, Follow me. 28 And he forsook all, and rose up and followed him.

29 And Levi made him a great feast in his house: and there was a great multitude of [h]publicans and of others that were sitting at meat with them. 30 And [i]the Pharisees and their scribes murmured against his disciples, saying, Why do ye eat and drink with the [j]publicans and sinners? 31 And Jesus answering said unto them, They that are [k]in health have no need of a physician; but they that are sick. 32 I am not come to call the righteous but sinners to repentance.

33 And they said unto him, The disciples of John fast often, and make supplications; likewise also the disciples of the Pharisees; but thine eat and drink. 34 And Jesus said unto them, Can ye make the [l]sons of the bride-chamber fast, while the bridegroom is with them? 35 But the days will come; and when the bridegroom shall be taken away from them, then will they fast in those days. 36 And he spake also a parable unto them: No man rendeth a piece from a new garment and putteth it upon an old garment; else he will rend the new, and also the piece from the new will not agree with the old. 37 And no man putteth new wine into old [m]wine-skins; else the new wine will burst the skins, and itself will be spilled, and the skins will perish. 38 But new wine must be put into fresh wine-skins. 39 And no man having drunk old wine desireth new; for he saith, The old is [n]good.

Footnotes

  1. Luke 5:10 Or, Jacob
  2. Luke 5:10 Greek take alive.
  3. Luke 5:14 Lev. 13:49; 14:2ff.
  4. Luke 5:17 Greek that he should heal. Many ancient authorities read that he should heal them.
  5. Luke 5:22 Or, questionings
  6. Luke 5:22 Or, What
  7. Luke 5:27 See marginal note on 3:12.
  8. Luke 5:29 See marginal note on 3:12.
  9. Luke 5:30 Or, the Pharisees and the scribes among them
  10. Luke 5:30 See marginal note on 3:12.
  11. Luke 5:31 Greek sound.
  12. Luke 5:34 That is, companions of the bridegroom.
  13. Luke 5:37 That is, skins used as bottles.
  14. Luke 5:39 Many ancient authorities read better.