Print Page Options

Inleiding

Geachte meneer Teofilus, al heel veel mensen hebben geprobeerd om op te schrijven wat er allemaal is gebeurd. Ze hebben alles nagevraagd bij de mensen die er zelf bij waren. Ook ik heb besloten om alles goed na te gaan en dan voor u op te schrijven. Nu zult u zelf kunnen zien dat het waar is wat de mensen u hebben verteld.[a]

Elizabet raakt in verwachting van Johannes

In de tijd dat Herodes[b] koning was van Judea, was er een priester die Zacharias heette. Hij was ingedeeld bij de groep priesters van Abia. Hij en zijn vrouw waren allebei uit de familie van Aäron.[c] Zijn vrouw heette Elizabet. Ze leefden allebei zoals God het wil en hielden zich aan alle regels van de wet van God, zonder Hem ongehoorzaam te zijn. Maar ze hadden geen kinderen, want Elizabet kon geen kinderen krijgen. Nu waren ze allebei al oud.

Op een keer was het Zacharias' beurt om als priester dienst te doen in de tempel. Zoals altijd was er geloot wie in de tempel van de Heer God het wierook-offer zou brengen. Zo had nu Zacharias de beurt gekregen. 10 Buiten stonden de mensen te bidden terwijl hij binnen het wierook-offer bracht.

11 Plotseling zag Zacharias een engel van de Heer God. Hij stond rechts van het altaar waarop het wierook-offer wordt gebracht. 12 Toen Zacharias de engel zag, schrok hij erg en was bang. 13 Maar de engel zei tegen hem: "Je hoeft niet bang te zijn. God heeft je gebed gehoord. Je vrouw Elizabet zal een zoon krijgen. Je moet hem Johannes noemen. 14 Je zal heel erg blij zijn met de geboorte van je zoon. En niet alleen jij, maar ook heel veel andere mensen zullen blij met hem zijn. 15 Want God heeft hem een belangrijke taak gegeven. Hij mag geen wijn of sterke drank drinken.[d] Al vóór zijn geboorte zal hij vol zijn van de Heilige Geest. 16 Dankzij hem zullen veel mensen van het volk Israël weer gaan leven zoals hun Heer God het wil. 17 Hij zal God dienen op dezelfde manier en met dezelfde kracht als de profeet Elia.[e] Door hem zullen de vaders hun hart weer openen voor hun kinderen. En mensen die ongehoorzaam zijn aan God, zullen door hem weer gaan leven zoals God het wil. Zo zal hij van de mensen een volk maken dat bruikbaar is voor God."

18 Zacharias zei tegen de engel: "Hoe weet ik dat dit inderdaad zal gebeuren? Want mijn vrouw en ik zijn allebei al oud." 19 De engel antwoordde: "Ik ben Gabriël, die dicht bij God mag komen om Hem te dienen. Ik ben gestuurd om je deze dingen te vertellen. 20 Omdat je mij niet wil geloven, zul je niet kunnen spreken totdat is gebeurd wat ik je heb verteld. Maar als de tijd gekomen is, zal alles gebeuren zoals ik je heb gezegd."

21 Intussen stonden de mensen op Zacharias te wachten. Ze vroegen zich af waarom hij zo lang binnen bleef. 22 Toen hij eindelijk naar buiten kwam, kon hij niet spreken. Ze begrepen dat God in de tempel tot hem gesproken had. Hij maakte gebaren tegen hen en kon niet praten. 23 Hij deed de afgesproken tijd dienst in de tempel. Daarna ging hij naar huis terug.

24 Zijn vrouw Elizabet raakte in verwachting. Ze bleef vijf maanden in huis en liet zich aan niemand zien. 25 Ze zei: "De Heer God heeft dit gedaan om te laten zien dat Hij mij niet is vergeten. Hij heeft ervoor gezorgd dat ik mij niet meer hoef te schamen omdat ik geen kinderen heb."

Maria raakt in verwachting

26 Toen Elizabet zes maanden in verwachting was, stuurde God de engel Gabriël naar Nazaret. Dat is een stad in Galilea. 27 Hij ging naar een jonge, ongetrouwde vrouw die nog maagd was. Ze was verloofd met Jozef en nog nooit met hem naar bed geweest. Jozef was uit de familie van koning David.[f] De vrouw heette Maria. 28 De engel ging haar huis binnen en groette haar. Toen zei hij: "God heeft jou uitgekozen. God is met je." 29 Ze schrok toen ze hem zag. Ook was ze geschrokken van zijn woorden. Ze vroeg zich af wat de engel bedoelde. 30 De engel zei tegen haar: "Je hoeft niet bang te zijn, Maria. Want God wil goed voor jou zijn. 31 Je zal in verwachting raken en een zoon krijgen. Je moet Hem Jezus (= 'God redt') noemen. 32 Hij zal een belangrijk mens zijn en Hij zal 'Zoon van de Allerhoogste God' worden genoemd. De Heer God zal Hem koning van Israël maken, net als zijn voorvader David.[g] 33 Hij zal voor eeuwig als koning regeren over het volk Israël. Er zal nooit een eind komen aan zijn heerschappij."

34 Maria zei tegen de engel: "Hoe kan dat gebeuren? Want ik ben nog niet getrouwd." 35 De engel zei: "De Heilige Geest zal bij je komen. De kracht van de Allerhoogste God zal over je komen. Daardoor zal er een heilig kind in je ontstaan. Hij zal daarom 'Zoon van God' worden genoemd. 36 Je nicht Elizabet is ook in verwachting van een zoon. Ze is al oud en iedereen dacht dat ze geen kinderen kon krijgen. Maar nu is ze al zes maanden in verwachting. 37 Want voor God is niets onmogelijk." 38 Maria antwoordde: "Ik wil de Heer God gehoorzaam zijn. Laat Hij met me doen wat u heeft gezegd." Toen ging de engel bij haar weg.

Maria bezoekt Elizabet

39 Daarna vertrok Maria haastig naar een stad in de bergen van de stam van Juda. 40 Ze ging daar Zacharias en Elizabet bezoeken. Ze ging hun huis binnen en groette Elizabet. 41 Toen Elizabet de groet van Maria hoorde, bewoog het kind in haar buik. Het leek op te springen. En Elizabet werd vol van de Heilige Geest. 42 Ze riep luid: "God is zó goed geweest voor jou! Meer dan voor alle andere vrouwen! En God is óók zo goed voor je kind! 43 Waaraan heb ik het te danken dat de moeder van mijn Heer bij mij op bezoek komt? 44 Want op het moment dat je mij groette, sprong mijn kind van blijdschap op in mijn buik. 45 Wat heerlijk voor je dat je hebt geloofd wat Hij tegen je heeft gezegd! Want wat Hij tegen je heeft gezegd, zal ook gebeuren."

46 Maria zei: "Ik prijs de Heer God. 47 En ik ben blij over God, mijn Redder, 48 omdat Hij zó goed geweest is voor mij, een gewone vrouw. Voortaan zullen alle volken zeggen dat God heerlijke dingen voor mij heeft gedaan. 49 Want de heilige, machtige God heeft geweldige dingen bij mij gedaan. 50 Hij is vriendelijk en goed voor alle mensen die ontzag voor Hem hebben. Ook voor hun kinderen is Hij vriendelijk. 51 Hij heeft machtige dingen gedaan. Trotse mensen heeft Hij vernederd. 52 Machtige mensen heeft Hij hun macht afgenomen. Maar gewone mensen heeft Hij geëerd. 53 Hongerige mensen heeft Hij veel gegeven. Maar rijke mensen heeft Hij met lege handen weggestuurd. 54 Hij is zijn volk Israël te hulp gekomen, 55 omdat Hij wilde doen wat Hij vroeger aan onze voorouders heeft beloofd. Want Hij heeft al aan Abraham beloofd dat Hij voor eeuwig goed zou zijn voor hem en zijn familie ná hem."[h]

56 Maria bleef ongeveer drie maanden bij Elizabet. Daarna ging ze naar huis terug.

De geboorte van Johannes

57 Na negen maanden kreeg Elizabet een zoon. 58 Haar buren en familie hoorden dat God zo goed voor haar was geweest. Ze waren heel erg blij voor haar. 59 Toen het kind acht dagen oud was, kwamen er mensen om het kind te besnijden.[i] Ze wilden het kind net als zijn vader 'Zacharias' noemen. 60 Maar Elizabet zei: "Nee, hij moet Johannes heten." 61 Ze zeiden tegen haar: "Maar niemand in je familie heet zo!" 62 Ze gebaarden tegen de vader dat hij moest beslissen hoe het kind moest heten. 63 Hij vroeg om een schrijfplankje. En hij schreef op: "Hij heet Johannes." Iedereen was erg verbaasd. 64 Op dat moment kon Zacharias weer spreken en hij prees God.

65 Iedereen in hun omgeving was erg onder de indruk van wat God had gedaan. In het hele bergland van Judea werd er over gepraat. 66 Iedereen die het hoorde, vroeg zich af: "Wat zal dat kind voor iemand worden?" En God was met hem.

Zacharias profeteert over Johannes

67 Vader Zacharias werd vol van de Heilige Geest en profeteerde: 68 "Prijs de Heer, de God van Israël. Want Hij is ons niet vergeten. Hij heeft ons iemand gegeven die ons zal redden en bevrijden. 69 Hij heeft een machtige Redder gegeven, uit de familie van zijn dienaar koning David. 70 Dat is ook wat Hij al vanaf het begin van de wereld beloofd heeft door de heilige profeten. 71 Hij had beloofd dat Hij ons zou redden van onze vijanden. Hij zou ons bevrijden uit de macht van de mensen die ons haten. 72 Hij beloofde dat Hij vriendelijk en goed zou zijn voor onze voorouders en dat Hij zou doen wat Hij hun had beloofd. 73 Hij zou het heilige verbond dat Hij plechtig met onze vader Abraham had gesloten, niet vergeten. 74 Hij zou ons redden uit de macht van onze vijanden, zodat we Hem zonder vrees zouden kunnen dienen. 75 Hij beloofde dat we ons leven lang dicht bij Hem zouden mogen leven om Hem te dienen. Hij zou ervoor zorgen dat we kunnen leven zoals Hij het wil, zodat we werkelijk zijn volk zouden zijn. 76 En jij, mijn kind, zal een profeet van de Allerhoogste God worden genoemd. Want je zal voor de Heer uit gaan om de weg voor Hem vrij te maken. 77 Je zal aan zijn volk vertellen hoe ze gered kunnen worden en hoe ze vergeving kunnen krijgen voor hun ongehoorzaamheid aan God. 78 Want omdat onze God goed en vriendelijk is, zal Hij ons niet vergeten. Hij is ons Licht uit de hemel. 79 En zijn Licht zal schijnen op de mensen die in het donker leven, vlak voor de poorten van de dood. Zo zal Hij ons de weg naar de vrede wijzen."

80 Het kind groeide op en werd steeds meer gevuld met de Heilige Geest. Hij leefde in de woestijn, tot op de dag dat hij in Israël over God begon te spreken.

Footnotes

  1. Lukas 1:4 Veel geschiedschrijvers gaan ervan uit dat Lukas dit verslag én het boek Handelingen heeft geschreven voor de verdediging van Paulus, toen Paulus in Rome gevangen zat voor zijn geloof in Jezus. Teofilus was de rechter die de zaak van Paulus moest bekijken.
  2. Lukas 1:5 Herodes was geen Joodse koning, maar een man uit het volk van Edom. Edom was altijd een vijand van Israël geweest.
  3. Lukas 1:5 Aäron was de eerste hogepriester geweest. Dat was in de tijd dat Israël door de woestijn trok. Lees Leviticus 8:5-12.
  4. Lukas 1:15 Dat hoorde zo bij mensen die door God werden uitgekozen voor een speciale taak. Lees ook Numeri 6:3.
  5. Lukas 1:17 Elia was een profeet uit de tijd van koning Achab, ongeveer 850 jaar hiervóór.
  6. Lukas 1:27 David was ongeveer 1000 jaar hiervóór koning van Israël.
  7. Lukas 1:32 God had aan David beloofd dat er altijd een zoon uit zijn familie koning zou zijn. Lees 1 Kronieken 17:11-14. Jezus is uit de familie van koning David. Dat blijkt uit vers 27.
  8. Lukas 1:55 Lees Genesis 17:7 en Genesis 12:3 over Gods beloften aan Abraham. Die had Hij bijna 2000 jaar hiervóór gedaan!
  9. Lukas 1:59 Alle Joodse mannen moesten hun geslachtsdeel laten besnijden. Dat was het teken van het verbond van God met het Joodse volk. Lees Genesis 17:9-14.

De geboorte van Johannes de Doper aangekondigd

Beste Theofilus, er zijn al verscheidene boeken over het leven van Jezus Christus geschreven. Men is daarbij steeds uitgegaan van wat de eerste leerlingen en andere ooggetuigen hebben verteld. Toch dacht ik dat het nuttig zou zijn alles nog eens nauwkeurig na te gaan en u daarvan een geordend verslag uit te brengen. U zult zien dat het volledig overeenstemt met wat u is geleerd.

Mijn verhaal begint bij de Joodse priester Zacharias, die leefde in de tijd dat Herodes koning van Judea was. Hij behoorde tot de priesterafdeling van Abia. Zijn vrouw Elisabeth kwam net als hijzelf uit het priestergeslacht van Aäron. Zacharias en Elisabeth waren goede mensen, die zich stipt aan Gods wetten hielden. Zij hadden geen kinderen, omdat Elisabeth onvruchtbaar was. Op het moment dat dit verhaal begint, waren zij allebei al erg oud.

Op een dag had Zacharias dienst in de tempel, omdat zijn afdeling aan de beurt was. Er werd altijd om geloot wie het heiligdom van God zou binnengaan om wierook te branden. Deze keer was het lot op Zacharias gevallen. 10 Terwijl hij in het heiligdom bezig was, stonden op het tempelplein vele mensen te bidden. 11 Plotseling zag Zacharias een engel van de Here staan, rechts van het altaar waarop de wierook werd gebrand. 12 Hij wist niet wat hem overkwam en werd bang. 13 De engel zei: ‘Wees niet bang, Zacharias. Ik ben gekomen om u te vertellen dat God uw gebed heeft verhoord. Uw vrouw Elisabeth zal een zoon krijgen en u moet hem Johannes noemen. 14 Hij zal u en vele andere mensen heel erg blij maken. 15 Uw zoon zal een groot man zijn in de ogen van de Here. Hij mag geen druppel wijn of sterke drank drinken en al voor zijn geboorte zal hij vol zijn van de Heilige Geest. 16 Hij zal vele Joden ervan overtuigen dat zij moeten terugkeren tot de Here, hun God. 17 Hij zal een bijzondere man zijn, een boodschapper met dezelfde geest en kracht als de profeet Elia. Hij zal ouders en kinderen verzoenen en de ongehoorzamen weer op het pad van de rechtvaardigheid brengen. Zo vormt hij een volk dat gereedstaat voor God.’ 18 Zacharias zei tegen de engel: ‘Moet ik dat zomaar geloven? Ik ben immers al oud en mijn vrouw ook!’

19 Toen zei de engel: ‘Ik ben Gabriël en leef heel dicht bij God. Hij heeft mij naar u toegestuurd om u dit te vertellen, maar u wilt mij niet geloven. 20 Daarom zult u vanaf nu niet meer kunnen spreken. Pas als het kind geboren is, zult u weer kunnen spreken. Want wat ik heb gezegd, zal precies op tijd uitkomen.’ 21 Ondertussen stonden de mensen buiten op Zacharias te wachten. Zij vroegen zich af waarom hij zo lang in het heiligdom bleef. 22 Eindelijk kwam hij naar buiten, maar hij zei niets. Hij kon geen woord uitbrengen. Uit zijn gebaren konden zij opmaken dat hij in het heiligdom een engel had gezien. 23 Zacharias bleef in de tempel tot zijn dienst voorbij was en ging toen naar huis terug. 24 Kort daarna werd Elisabeth zwanger. Vijf maanden lang kwam zij niet onder de mensen. 25 ‘Wat is de Here goed voor mij!’ juichte zij. ‘Hij heeft de schande van mij weggenomen dat ik geen kinderen had.’

De geboorte van Jezus aangekondigd

26 Toen Elisabeth in haar zesde maand was, stuurde God de engel Gabriël naar Nazareth, een stad in Galilea. 27 Hij moest bij Maria zijn, een jonge vrouw die verloofd was met een zekere Jozef, die nog van koning David afstamde. 28 Gabriël kwam bij haar binnen en zei: ‘Ik wens u vrede toe! U bent een gelukkige vrouw. De Here zij met u!’ 29 Maria raakte daardoor in de war en werd bang. Zij vroeg zich af wat hij bedoelde. 30 ‘Wees niet bang, Maria,’ zei de engel, ‘want God heeft besloten u heel bijzonder te zegenen. 31 U zult zwanger worden en een zoon krijgen, die u de naam Jezus moet geven. 32 Hij zal een groot man zijn en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd. God, de Here, zal Hem de troon van zijn voorvader David geven. 33 Hij zal voor altijd over het volk Israël regeren en aan zijn regering zal geen einde komen.’

34 ‘Maar hoe kan ik een kind krijgen?’ vroeg Maria. ‘Ik ben nog maagd.’ 35 De engel antwoordde: ‘De Heilige Geest zal over u komen. U zult zwanger worden door de kracht van God. Daarom zal uw Kind heilig zijn en de Zoon van God worden genoemd. 36 Ik heb nog meer nieuws. Het is over uw oude tante Elisabeth. U weet dat zij geen kinderen kon krijgen, maar nu verwacht zij een zoon. Zij is al in haar zesde maand. 37 Voor God is niets onmogelijk. Wat Hij zegt, gebeurt.’

38 ‘Goed,’ zei Maria, ‘de Here mag met mij doen wat Hij wil. Ik hoop dat het zo zal gaan als u mij hebt gezegd.’ Daarop ging de engel weg.

39 Kort daarop reisde Maria zo vlug zij kon naar het bergland van Judea om Elisabeth te bezoeken. 40 Zij ging het huis van Zacharias binnen en groette Elisabeth. 41 Toen Elisabeth de groet van Maria hoorde, begon het kind in haar buik te trappelen. En Elisabeth zelf werd vol van de Heilige Geest. 42 Zij jubelde het uit en zei tegen Maria: ‘Jij bent de meest gezegende vrouw van de hele wereld en jouw kind draagt Gods zegen.

43 Wat een eer dat de moeder van mijn Here bij mij op bezoek komt. 44 Want toen je binnenkwam en ik je stem hoorde, begon het kind in mijn buik te trappelen van blijdschap. 45 Jij hebt geloofd dat God zou doen wat Hij zei. Wat een geluk!’

46 Maria antwoordde: ‘Ik prijs de Here met mijn hele hart! 47 Ik kan mijn blijdschap niet op! 48 God, mijn Redder, heeft aan mij gedacht. En ik ben maar een gewone vrouw. Nu zullen de mensen altijd en overal zeggen dat ik bevoorrecht ben, 49 want de machtige, heilige God heeft grote dingen voor mij gedaan. 50 Hij is altijd goed voor mensen, die ontzag voor Hem hebben. 51 Hij heeft laten zien hoe groot en machtig Hij is. Hij heeft hoogmoedige mensen in verwarring gebracht 52 en vorsten van hun troon gestoten. Maar gewone mensen zijn door Hem op een voetstuk gezet. 53 Hij heeft hongerigen overladen met het goede en rijken met lege handen weggestuurd. 54 Hij heeft zijn knecht Israël geholpen. 55 Hij is zijn belofte niet vergeten, want hij had Abraham en zijn kinderen beloofd altijd goed voor hen te zijn.’

56 Maria bleef ongeveer drie maanden bij Elisabeth. Toen ging zij terug naar huis. 57 De dag kwam dat Elisabeths kind geboren werd en het was een jongen. 58 Natuurlijk kwamen haar buren en familieleden het al gauw te weten. Iedereen was blij omdat de Here zo goed voor haar was geweest. 59 Toen het kind acht dagen oud was, werd naar Joods gebruik zijn voorhuid weggesneden en kreeg hij zijn naam. Ieder die bij deze plechtigheid aanwezig was, dacht dat het kind net als zijn vader Zacharias zou heten. 60 Maar Elisabeth zei: ‘Nee! Hij moet Johannes heten.’ 61 ‘Johannes? Er is toch niemand in de hele familie die zo heet!’ zei men. 62 Ze vroegen de vader wat hij ervan vond. 63 Hij maakte hun duidelijk dat hij iets wilde hebben om op te schrijven. 64 Tot ieders verbazing schreef hij: ‘Zijn naam is Johannes.’ Op hetzelfde moment kon hij weer spreken en begon hij God te prijzen. 65 Dit maakte diepe indruk op de mensen. Overal in het bergland van Judea werd erover gesproken. 66 Ieder die het nieuws hoorde, nam het ter harte en zei: ‘Wat zal er van dat kind worden?’ Want het was duidelijk dat de Here iets bijzonders met hem voorhad. 67 Zacharias werd vol van de Heilige Geest, die hem liet zeggen: 68 ‘Prijs de Here, de God van Israël. Hij heeft zijn volk bezocht en gered. 69 Hij heeft ons een machtige Redder gestuurd uit het geslacht van zijn dienaar David, 70 zoals Hij lang geleden door zijn heilige profeten had beloofd. 71 Hij heeft ons iemand gestuurd die ons zal redden uit de handen van onze vijanden, van allen die ons haten. 72 Hij is goed voor onze voorouders geweest. 73 Hij heeft zijn plechtige belofte aan Abraham niet vergeten. 74 Hij heeft ons het voorrecht gegeven Hem te dienen zonder angst, bevrijd uit de handen van onze vijanden. 75 Wij mogen bij Hem horen en doen wat Hij zegt, heel ons leven lang.

76 En jij, kind, jij zult een profeet van de Allerhoogste God worden genoemd. Jij zult voor de Redder uitgaan om zijn volk voor te bereiden op zijn komst. 77 Jij zult hun vertellen dat zij gered kunnen worden door de vergeving van hun zonden. 78 Want het hart van onze God loopt over van liefde en goedheid. Een hemels licht zal op ons schijnen, 79 zodat de mensen die in het donker en de schaduw van de dood zitten, weer kunnen zien en wij op de weg van de vrede worden gebracht.’

80 De jonge Johannes groeide op en werd sterk gemaakt door de Heilige Geest. Hij hield zich op in dorre streken en bleef daar tot de dag dat hij in het openbaar in Israël optrad.

Vorrede: Das zuverlässige Zeugnis des Evangeliums

Nachdem viele es unternommen haben, einen Bericht über die Tatsachen abzufassen, die unter uns völlig erwiesen sind,

wie sie uns diejenigen überliefert haben, die von Anfang an Augenzeugen und Diener des Wortes gewesen sind,

so schien es auch mir gut, der ich allem von Anfang an genau nachgegangen bin, es dir der Reihe nach zu beschreiben, vortrefflichster Theophilus,

damit du die Gewissheit der Dinge[a] erkennst, in denen du unterrichtet worden bist.

Die Ankündigung der Geburt Johannes des Täufers

In den Tagen des Herodes, des Königs von Judäa, lebte ein Priester mit Namen Zacharias[b], aus der Abteilung Abijas; und seine Frau war von den Töchtern Aarons, und ihr Name war Elisabeth[c].

Sie waren aber beide gerecht vor Gott und wandelten untadelig in allen Geboten und Rechtsbestimmungen des Herrn.

Und sie hatten kein Kind, weil Elisabeth unfruchtbar war; und beide waren in fortgeschrittenem Alter.

Es geschah aber, als er seinen Priesterdienst vor Gott verrichtete, zur Zeit, als seine Abteilung an die Reihe kam,

da traf ihn nach dem Brauch des Priestertums das Los, dass er in den Tempel des Herrn gehen und räuchern sollte.[d]

10 Und die ganze Menge des Volkes betete draußen zur Stunde des Räucherns.

11 Da erschien ihm ein Engel des Herrn, der stand zur Rechten des Räucheraltars.

12 Und Zacharias erschrak, als er ihn sah, und Furcht überfiel ihn.

13 Aber der Engel sprach zu ihm: Fürchte dich nicht, Zacharias! Denn dein Gebet ist erhört worden, und deine Frau Elisabeth wird dir einen Sohn gebären, und du sollst ihm den Namen Johannes[e] geben.

14 Und er wird dir Freude und Frohlocken bereiten, und viele werden sich über seine Geburt freuen.

15 Denn er wird groß sein vor dem Herrn; Wein und starkes Getränk wird er nicht trinken, und mit Heiligem Geist wird er erfüllt werden schon von Mutterleib an.

16 Und viele von den Kindern Israels wird er zu dem Herrn, ihrem Gott, zurückführen.

17 Und er wird vor ihm hergehen im Geist und in der Kraft Elias, um die Herzen der Väter umzuwenden zu den Kindern und die Ungehorsamen zur Gesinnung der Gerechten, um dem Herrn ein zugerüstetes Volk zu bereiten.

18 Und Zacharias sprach zu dem Engel: Woran soll ich das erkennen? Denn ich bin ein alter Mann, und meine Frau ist in fortgeschrittenem Alter!

19 Und der Engel antwortete und sprach zu ihm: Ich bin Gabriel, der vor Gott steht, und bin gesandt, zu dir zu reden und dir diese frohe Botschaft zu bringen.

20 Und siehe, du wirst stumm sein und nicht reden können bis zu dem Tag, an dem dies geschehen wird, weil du meinen Worten nicht geglaubt hast, die erfüllt werden sollen zu ihrer Zeit!

21 Und das Volk wartete auf Zacharias; und sie verwunderten sich, dass er so lange im Tempel blieb.

22 Als er aber herauskam, konnte er nicht zu ihnen reden; und sie merkten, dass er im Tempel eine Erscheinung gesehen hatte. Und er winkte ihnen und blieb stumm.

23 Und es geschah, als die Tage seines Dienstes vollendet waren, ging er heim in sein Haus.

24 Aber nach diesen Tagen wurde seine Frau Elisabeth schwanger; und sie verbarg sich fünf Monate und sprach:

25 So hat der Herr an mir gehandelt in den Tagen, da er mich angesehen hat, um meine Schmach unter den Menschen hinwegzunehmen!

Die Ankündigung der Geburt Jesu Christi

26 Im sechsten Monat aber wurde der Engel Gabriel von Gott in eine Stadt Galiläas namens Nazareth gesandt,

27 zu einer Jungfrau, die verlobt war mit einem Mann namens Joseph[f], aus dem Haus Davids; und der Name der Jungfrau war Maria[g].

28 Und der Engel kam zu ihr herein und sprach: Sei gegrüßt, du Begnadigte! Der Herr ist mit dir, du Gesegnete unter den Frauen!

29 Als sie ihn aber sah, erschrak sie über sein Wort und dachte darüber nach, was das für ein Gruß sei.

30 Und der Engel sprach zu ihr: Fürchte dich nicht, Maria! Denn du hast Gnade bei Gott gefunden.

31 Und siehe, du wirst schwanger werden und einen Sohn gebären; und du sollst ihm den Namen Jesus[h] geben.

32 Dieser wird groß sein und Sohn des Höchsten genannt werden; und Gott der Herr wird ihm den Thron seines Vaters David geben;

33 und er wird regieren über das Haus Jakobs in Ewigkeit, und sein Reich[i] wird kein Ende haben.

34 Maria aber sprach zu dem Engel: Wie kann das sein, da ich von keinem Mann weiß?

35 Und der Engel antwortete und sprach zu ihr: Der Heilige Geist wird über dich kommen, und die Kraft des Höchsten wird dich überschatten. Darum wird auch das Heilige, das geboren[j] wird, Gottes Sohn genannt werden.

36 Und siehe, Elisabeth, deine Verwandte, hat auch einen Sohn empfangen in ihrem Alter und ist jetzt im sechsten Monat, sie, die vorher unfruchtbar genannt wurde.

37 Denn bei Gott ist kein Ding unmöglich.

38 Maria aber sprach: Siehe, ich bin die Magd des Herrn; mir geschehe nach deinem Wort! Und der Engel schied von ihr.

Der Besuch Marias bei Elisabeth

39 Maria aber machte sich auf in diesen Tagen und reiste rasch in das Bergland, in eine Stadt in Juda,

40 und sie kam in das Haus des Zacharias und begrüßte Elisabeth.

41 Und es geschah, als Elisabeth den Gruß der Maria hörte, da hüpfte das Kind in ihrem Leib; und Elisabeth wurde mit Heiligem Geist erfüllt

42 und rief mit lauter Stimme und sprach: Gesegnet bist du unter den Frauen, und gesegnet ist die Frucht deines Leibes!

43 Und woher wird mir das zuteil, dass die Mutter meines Herrn zu mir kommt?

44 Denn siehe, sowie der Klang deines Grußes in mein Ohr drang, hüpfte das Kind vor Freude in meinem Leib.

45 Und glückselig ist, die geglaubt hat; denn es wird erfüllt werden, was ihr vom Herrn gesagt worden ist!

Der Lobpreis Marias

46 Und Maria sprach:
Meine Seele erhebt den Herrn,

47 und mein Geist freut sich über Gott, meinen Retter,

48 Dass er angesehen hat die Niedrigkeit seiner Magd;
denn siehe, von nun an werden mich glückselig preisen alle Geschlechter!

49 Denn große Dinge hat der Mächtige an mir getan,
und heilig ist sein Name;

50 und seine Barmherzigkeit währt von Geschlecht zu Geschlecht
Über die, welche ihn fürchten.

51 Er tut Mächtiges mit seinem Arm;
er zerstreut, die hochmütig sind in der Gesinnung ihres Herzens.

52 Er stößt die Mächtigen von ihren Thronen
und erhöht die Niedrigen.

53 Hungrige sättigt er mit Gütern,
und Reiche schickt er leer fort.

54 Er nimmt sich seines Knechtes Israel an,
um an [seine] Barmherzigkeit zu gedenken,

55 wie er es unseren Vätern verheißen hat,
Abraham und seinem Samen, auf ewig!

56 Und Maria blieb bei ihr etwa drei Monate und kehrte wieder in ihr Haus zurück.

Die Geburt Johannes des Täufers

57 Für Elisabeth aber erfüllte sich die Zeit, da sie gebären sollte, und sie gebar einen Sohn.

58 Und ihre Nachbarn und Verwandten hörten, dass der Herr seine Barmherzigkeit an ihr groß gemacht hatte, und sie freuten sich mit ihr.

59 Und es geschah am achten Tag, dass sie kamen, um das Kind zu beschneiden; und sie nannten es nach dem Namen seines Vaters Zacharias.

60 Seine Mutter aber erwiderte und sprach: Nein, sondern er soll Johannes heißen!

61 Und sie sagten zu ihr: Es ist doch niemand in deiner Verwandtschaft, der diesen Namen trägt!

62 Sie winkten aber seinem Vater, wie er ihn genannt haben wolle.

63 Und er forderte ein Täfelchen[k] und schrieb die Worte: Johannes ist sein Name! Und sie verwunderten sich alle.

64 Sofort aber wurde sein Mund geöffnet, und seine Zunge [wurde gelöst], und er redete und lobte Gott.

65 Und es kam Furcht über alle ihre Nachbarn, und im ganzen Bergland von Judäa wurden alle diese Dinge besprochen.

66 Und alle, die es hörten, nahmen es sich zu Herzen und sprachen: Was wird wohl aus diesem Kind werden? Und die Hand des Herrn war mit ihm.

Der Lobpreis des Zacharias

67 Und sein Vater Zacharias wurde mit Heiligem Geist erfüllt, weissagte und sprach:

68 Gepriesen sei der Herr, der Gott Israels!
Denn er hat sein Volk besucht und ihm Erlösung bereitet,

69 und hat uns aufgerichtet ein Horn des Heils[l]
in dem Haus seines Knechtes David,

70 wie er es verheißen hat durch den Mund seiner heiligen Propheten,
die von alters her waren:

71 Errettung von unseren Feinden
und aus der Hand aller, die uns hassen;

72 um Barmherzigkeit zu erweisen an unseren Vätern
und zu gedenken an seinen heiligen Bund,

73 an den Eid, den er unserem Vater Abraham geschworen hat,
uns zu geben,

74 Dass wir, erlöst aus der Hand unserer Feinde,
ihm dienten ohne Furcht

75 in Heiligkeit und Gerechtigkeit vor ihm
alle Tage unseres Lebens.

76 Und du, Kindlein, wirst ein Prophet des Höchsten genannt werden,
denn du wirst vor dem Angesicht des Herrn hergehen, um seine Wege zu bereiten,

77 um seinem Volk Erkenntnis des Heils zu geben,
[das ihnen zuteil wird] durch die Vergebung ihrer Sünden,

78 um der herzlichen Barmherzigkeit unseres Gottes willen,
durch die uns besucht hat der Aufgang aus der Höhe[m],

79 um denen zu scheinen, die in Finsternis und Todesschatten sitzen,
um unsere Füße auf den Weg des Friedens zu richten!

80 Das Kind aber wuchs und wurde stark im Geist; und er war in der Wüste bis zum Tag seines Auftretens vor Israel.

Footnotes

  1. (1,4) Andere Übersetzung: die Zuverlässigkeit der Lehren.
  2. (1,5) hebr. Sacharja = »Der Herr gedenkt« (vgl. 1,54.72).
  3. (1,5) hebr. Elischeba = »Mein Gott ist Eidschwur« (vgl. 1,73).
  4. (1,9) d.h. das im Gesetz vorgeschriebene Räucherwerk darbringen sollte (vgl. 2Mo 30,1-10).
  5. (1,13) hebr. Jochanan = »Der Herr ist gnädig«.
  6. (1,27) bed. »Er [Gott] füge hinzu!«.
  7. (1,27) hebr. Mirjam = »Bitterkeit / Betrübnis«.
  8. (1,31) Jesus ist die gr. Schreibweise des hebr. Jehoschua; dieser Name bedeutet »Der Herr ist Rettung«.
  9. (1,33) d.h. seine Königsherrschaft.
  10. (1,35) Andere Übersetzung: gezeugt.
  11. (1,63) d.h. eine wachsbedeckte Tafel, auf der die Schrift eingekratzt wurde.
  12. (1,69) Eine bildhafte Bezeichnung für den Messias-König, der Rettung bringen wird.
  13. (1,78) d.h. der Sonnenaufgang od. Aufgang des Morgensterns; ein Bild auf das Kommen des Messias (vgl. Jes 9,2; 60,1-3; Mal 3,20; 2Pt 1,19; Offb 22,16).

Naissance et jeunesse de Jésus 1.1–4.13

Objectif de l’auteur

Plusieurs ont entrepris de composer un récit des événements qui se sont accomplis parmi nous, d’après ce que nous ont transmis ceux qui ont été des témoins oculaires dès le commencement et qui sont devenus des serviteurs de la parole. Il m'a donc paru bon à moi aussi, qui me suis soigneusement informé sur toutes ces choses dès l'origine, de te les exposer par écrit d'une manière suivie, excellent Théophile, afin que tu reconnaisses la certitude des enseignements que tu as reçus.

Annonce de la naissance de Jean-Baptiste

Durant le règne d'Hérode sur la Judée, il y avait un prêtre du nom de Zacharie, de la classe d'Abia; sa femme était une descendante d'Aaron et s'appelait Elisabeth. Tous deux étaient justes devant Dieu, ils suivaient d'une manière irréprochable tous les commandements et toutes les lois du Seigneur. Ils n'avaient pas d'enfant, parce qu'Elisabeth était stérile, et ils étaient l'un et l'autre d'un âge avancé.

Or, pendant que Zacharie remplissait sa fonction de prêtre devant Dieu – c'était le tour de sa classe – il fut désigné par le sort, d'après la règle en vigueur pour les prêtres, pour entrer dans le temple du Seigneur et y brûler le parfum. 10 Toute la multitude du peuple était dehors en prière, à l'heure de l'offrande du parfum. 11 Alors un ange du Seigneur apparut à Zacharie et se tint debout à droite de l'autel des parfums. 12 Zacharie fut troublé en le voyant et la peur s'empara de lui. 13 Mais l'ange lui dit: «N’aie pas peur, Zacharie, car ta prière a été exaucée. Ta femme Elisabeth te donnera un fils et tu l'appelleras Jean. 14 Il sera pour toi un sujet de joie et d'allégresse et beaucoup se réjouiront de sa naissance, 15 car il sera grand devant le Seigneur. Il ne boira ni vin ni boisson alcoolisée et il sera rempli de l'Esprit saint dès le ventre de sa mère. 16 Il ramènera beaucoup d'Israélites au Seigneur, leur Dieu. 17 Il marchera devant Dieu avec l'esprit et la puissance d'Elie pour ramener le cœur des pères vers leurs enfants[a] et les rebelles à la sagesse des justes, afin de préparer pour le Seigneur un peuple bien disposé.» 18 Zacharie dit à l'ange: «A quoi reconnaîtrai-je cela? En effet, je suis vieux et ma femme est d'un âge avancé.» 19 L'ange lui répondit: «Je suis Gabriel, je me tiens devant Dieu; j'ai été envoyé pour te parler et pour t'annoncer cette bonne nouvelle. 20 Voici, tu seras muet et tu ne pourras plus parler jusqu'au jour où cela arrivera, parce que tu n'as pas cru à mes paroles qui s'accompliront au moment voulu.»

21 Cependant, le peuple attendait Zacharie et s'étonnait qu'il s’attarde si longtemps dans le temple. 22 Quand il sortit, il ne pouvait pas leur parler, et ils comprirent qu'il avait eu une vision dans le temple; il s'exprimait par signes et il resta muet. 23 Lorsque ses jours de service furent terminés, il rentra chez lui. 24 Quelque temps après, sa femme Elisabeth fut enceinte. Elle se cacha pendant cinq mois, disant: 25 «C’est l’œuvre que le Seigneur a faite quand il a porté le regard sur moi pour enlever ce qui faisait ma honte parmi les hommes.»

Annonce de la naissance de Jésus

26 Le sixième mois, l'ange Gabriel fut envoyé par Dieu dans une ville de Galilée, appelée Nazareth, 27 chez une vierge fiancée à un homme de la famille de David[b], appelé Joseph. Le nom de la vierge était Marie. 28 L'ange entra chez elle et dit: «Je te salue, toi à qui une grâce a été faite, le Seigneur est avec toi. [Tu es bénie parmi les femmes.]» 29 Troublée par cette parole, Marie se demandait ce que pouvait signifier une telle salutation. 30 L'ange lui dit: «N’aie pas peur, Marie, car tu as trouvé grâce auprès de Dieu. 31 Voici que tu seras enceinte. Tu mettras au monde un fils et tu lui donneras le nom de Jésus. 32 Il sera grand et sera appelé Fils du Très-Haut, et le Seigneur Dieu lui donnera le trône de David, son ancêtre. 33 Il régnera sur la famille de Jacob éternellement, son règne n'aura pas de fin.» 34 Marie dit à l'ange: «Comment cela se fera-t-il, puisque je n'ai pas de relations avec un homme?» 35 L'ange lui répondit: «Le Saint-Esprit viendra sur toi et la puissance du Très-Haut te couvrira de son ombre. C'est pourquoi le saint enfant qui naîtra sera appelé Fils de Dieu. 36 Voici qu'Elisabeth, ta parente, est elle aussi devenue enceinte d'un fils dans sa vieillesse. Celle que l'on appelait ‘la stérile’ est dans son sixième mois. 37 En effet, rien n'est impossible à Dieu.» 38 Marie dit: «Je suis la servante du Seigneur. Que ta parole s’accomplisse pour moi!» Et l'ange la quitta.

39 A la même époque, Marie s'empressa de se rendre dans une ville de la région montagneuse de Juda. 40 Elle entra dans la maison de Zacharie et salua Elisabeth. 41 Dès qu'Elisabeth entendit la salutation de Marie, son enfant remua brusquement en elle et elle fut remplie du Saint-Esprit. 42 Elle s'écria d'une voix forte: «Tu es bénie parmi les femmes et l'enfant que tu portes est béni. 43 Comment m'est-il accordé que la mère de mon Seigneur vienne vers moi? 44 En effet, dès que j'ai entendu ta salutation, l'enfant a tressailli de joie en moi. 45 Heureuse celle qui a cru, parce que ce qui lui a été dit de la part du Seigneur s'accomplira.»

46 Marie dit:

«Mon âme célèbre la grandeur du Seigneur

47 et mon esprit se réjouit en Dieu, mon Sauveur,

48 parce qu'il a porté le regard sur son humble servante.

En effet, voici, désormais toutes les générations me diront heureuse,

49 parce que le Tout-Puissant a fait de grandes choses pour moi.

Son nom est saint,

50 et sa bonté s'étend de génération en génération

sur ceux qui le craignent[c].

51 Il a agi avec la force de son bras,

il a dispersé ceux qui avaient dans le cœur des pensées orgueilleuses.

52 Il a renversé les puissants de leurs trônes

et il a élevé les humbles.

53 Il a rassasié de biens les affamés

et il a renvoyé les riches les mains vides.

54 Il a secouru Israël, son serviteur,

et il s'est souvenu de sa bonté[d]

55 – comme il l'avait dit à nos ancêtres –

en faveur d'Abraham et de sa descendance pour toujours.»

56 Marie resta environ trois mois avec Elisabeth, puis elle retourna chez elle.

Naissance de Jean-Baptiste

57 Le moment où Elisabeth devait accoucher arriva et elle mit au monde un fils. 58 Ses voisins et ses parents apprirent que le Seigneur avait fait preuve d’une grande bonté envers elle, et ils se réjouirent avec elle. 59 Le huitième jour, ils vinrent pour circoncire l'enfant. Ils voulaient l’appeler Zacharie, d’après le nom de son père, 60 mais sa mère prit la parole et dit: «Non, il sera appelé Jean.» 61 Ils lui dirent: «Il n'y a dans ta parenté personne qui porte ce nom» 62 et ils firent des signes à son père pour savoir comment il voulait qu'on l'appelle. 63 Zacharie demanda une tablette et il écrivit: «Son nom est Jean.» Tous furent dans l'étonnement. 64 Immédiatement sa bouche s'ouvrit, sa langue se délia, et il parlait et bénissait Dieu. 65 La crainte s'empara de tous les habitants des environs, et dans toute la région montagneuse de Judée on s'entretenait de tous ces événements. 66 Tous ceux qui les apprirent les gardèrent dans leur cœur, et ils disaient: «Que sera donc cet enfant?» Et [en effet] la main du Seigneur était avec lui.

67 Son père Zacharie fut rempli du Saint-Esprit et prophétisa en ces termes:

68 «Béni soit le Seigneur, le Dieu d'Israël,

parce qu'il a visité et racheté son peuple.

69 Il nous a donné un puissant Sauveur

dans la famille de son serviteur David.

70 C’est ce qu’il avait annoncé par la bouche de ses saints prophètes des temps anciens:

71 un Sauveur qui nous délivre de nos ennemis et de la domination de tous ceux qui nous détestent!

72 Ainsi, il manifeste sa bonté envers nos ancêtres

et se souvient de sa sainte alliance,

73 conformément au serment qu'il avait fait à Abraham, notre ancêtre:

74 il avait juré qu'après nous avoir délivrés de nos ennemis il nous accorderait

de le servir sans crainte,

75 en marchant devant lui dans la sainteté et dans la justice tous les jours de notre vie.

76 »Et toi, petit enfant, tu seras appelé prophète du Très-Haut,

car tu marcheras sous le regard du Seigneur pour préparer ses chemins

77 et pour donner à son peuple la connaissance du salut

par le pardon de ses péchés,

78 à cause de la profonde bonté de notre Dieu.

Grâce à elle, le soleil levant nous a visités d'en haut

79 pour éclairer ceux qui sont assis dans les ténèbres et dans l'ombre de la mort[e],

pour diriger nos pas sur le chemin de la paix.»

80 L'enfant grandissait et se fortifiait en esprit. Il resta dans les déserts jusqu'au jour où il se présenta devant Israël.

Footnotes

  1. Luc 1:17 Pour… enfants: citation de Malachie 3.24.
  2. Luc 1:27 David: premier grand roi d’Israël; il avait reçu la promesse que le libérateur envoyé par Dieu (le Messie) serait issu de sa dynastie.
  3. Luc 1:50 Et sa bonté… craignent: citation du Psaume 103.17.
  4. Luc 1:54 Il s’est souvenu de sa bonté: citation du Psaume 98.3.
  5. Luc 1:79 Eclairer… mort: citation d’Esaïe 9.1.

Forasmuch as many have taken in hand to set forth in order a declaration of those things which are most surely believed among us,

Even as they delivered them unto us, which from the beginning were eyewitnesses, and ministers of the word;

It seemed good to me also, having had perfect understanding of all things from the very first, to write unto thee in order, most excellent Theophilus,

That thou mightest know the certainty of those things, wherein thou hast been instructed.

There was in the days of Herod, the king of Judaea, a certain priest named Zacharias, of the course of Abia: and his wife was of the daughters of Aaron, and her name was Elisabeth.

And they were both righteous before God, walking in all the commandments and ordinances of the Lord blameless.

And they had no child, because that Elisabeth was barren, and they both were now well stricken in years.

And it came to pass, that while he executed the priest's office before God in the order of his course,

According to the custom of the priest's office, his lot was to burn incense when he went into the temple of the Lord.

10 And the whole multitude of the people were praying without at the time of incense.

11 And there appeared unto him an angel of the Lord standing on the right side of the altar of incense.

12 And when Zacharias saw him, he was troubled, and fear fell upon him.

13 But the angel said unto him, Fear not, Zacharias: for thy prayer is heard; and thy wife Elisabeth shall bear thee a son, and thou shalt call his name John.

14 And thou shalt have joy and gladness; and many shall rejoice at his birth.

15 For he shall be great in the sight of the Lord, and shall drink neither wine nor strong drink; and he shall be filled with the Holy Ghost, even from his mother's womb.

16 And many of the children of Israel shall he turn to the Lord their God.

17 And he shall go before him in the spirit and power of Elias, to turn the hearts of the fathers to the children, and the disobedient to the wisdom of the just; to make ready a people prepared for the Lord.

18 And Zacharias said unto the angel, Whereby shall I know this? for I am an old man, and my wife well stricken in years.

19 And the angel answering said unto him, I am Gabriel, that stand in the presence of God; and am sent to speak unto thee, and to shew thee these glad tidings.

20 And, behold, thou shalt be dumb, and not able to speak, until the day that these things shall be performed, because thou believest not my words, which shall be fulfilled in their season.

21 And the people waited for Zacharias, and marvelled that he tarried so long in the temple.

22 And when he came out, he could not speak unto them: and they perceived that he had seen a vision in the temple: for he beckoned unto them, and remained speechless.

23 And it came to pass, that, as soon as the days of his ministration were accomplished, he departed to his own house.

24 And after those days his wife Elisabeth conceived, and hid herself five months, saying,

25 Thus hath the Lord dealt with me in the days wherein he looked on me, to take away my reproach among men.

26 And in the sixth month the angel Gabriel was sent from God unto a city of Galilee, named Nazareth,

27 To a virgin espoused to a man whose name was Joseph, of the house of David; and the virgin's name was Mary.

28 And the angel came in unto her, and said, Hail, thou that art highly favoured, the Lord is with thee: blessed art thou among women.

29 And when she saw him, she was troubled at his saying, and cast in her mind what manner of salutation this should be.

30 And the angel said unto her, Fear not, Mary: for thou hast found favour with God.

31 And, behold, thou shalt conceive in thy womb, and bring forth a son, and shalt call his name Jesus.

32 He shall be great, and shall be called the Son of the Highest: and the Lord God shall give unto him the throne of his father David:

33 And he shall reign over the house of Jacob for ever; and of his kingdom there shall be no end.

34 Then said Mary unto the angel, How shall this be, seeing I know not a man?

35 And the angel answered and said unto her, The Holy Ghost shall come upon thee, and the power of the Highest shall overshadow thee: therefore also that holy thing which shall be born of thee shall be called the Son of God.

36 And, behold, thy cousin Elisabeth, she hath also conceived a son in her old age: and this is the sixth month with her, who was called barren.

37 For with God nothing shall be impossible.

38 And Mary said, Behold the handmaid of the Lord; be it unto me according to thy word. And the angel departed from her.

39 And Mary arose in those days, and went into the hill country with haste, into a city of Juda;

40 And entered into the house of Zacharias, and saluted Elisabeth.

41 And it came to pass, that, when Elisabeth heard the salutation of Mary, the babe leaped in her womb; and Elisabeth was filled with the Holy Ghost:

42 And she spake out with a loud voice, and said, Blessed art thou among women, and blessed is the fruit of thy womb.

43 And whence is this to me, that the mother of my Lord should come to me?

44 For, lo, as soon as the voice of thy salutation sounded in mine ears, the babe leaped in my womb for joy.

45 And blessed is she that believed: for there shall be a performance of those things which were told her from the Lord.

46 And Mary said, My soul doth magnify the Lord,

47 And my spirit hath rejoiced in God my Saviour.

48 For he hath regarded the low estate of his handmaiden: for, behold, from henceforth all generations shall call me blessed.

49 For he that is mighty hath done to me great things; and holy is his name.

50 And his mercy is on them that fear him from generation to generation.

51 He hath shewed strength with his arm; he hath scattered the proud in the imagination of their hearts.

52 He hath put down the mighty from their seats, and exalted them of low degree.

53 He hath filled the hungry with good things; and the rich he hath sent empty away.

54 He hath helped his servant Israel, in remembrance of his mercy;

55 As he spake to our fathers, to Abraham, and to his seed for ever.

56 And Mary abode with her about three months, and returned to her own house.

57 Now Elisabeth's full time came that she should be delivered; and she brought forth a son.

58 And her neighbours and her cousins heard how the Lord had shewed great mercy upon her; and they rejoiced with her.

59 And it came to pass, that on the eighth day they came to circumcise the child; and they called him Zacharias, after the name of his father.

60 And his mother answered and said, Not so; but he shall be called John.

61 And they said unto her, There is none of thy kindred that is called by this name.

62 And they made signs to his father, how he would have him called.

63 And he asked for a writing table, and wrote, saying, His name is John. And they marvelled all.

64 And his mouth was opened immediately, and his tongue loosed, and he spake, and praised God.

65 And fear came on all that dwelt round about them: and all these sayings were noised abroad throughout all the hill country of Judaea.

66 And all they that heard them laid them up in their hearts, saying, What manner of child shall this be! And the hand of the Lord was with him.

67 And his father Zacharias was filled with the Holy Ghost, and prophesied, saying,

68 Blessed be the Lord God of Israel; for he hath visited and redeemed his people,

69 And hath raised up an horn of salvation for us in the house of his servant David;

70 As he spake by the mouth of his holy prophets, which have been since the world began:

71 That we should be saved from our enemies, and from the hand of all that hate us;

72 To perform the mercy promised to our fathers, and to remember his holy covenant;

73 The oath which he sware to our father Abraham,

74 That he would grant unto us, that we being delivered out of the hand of our enemies might serve him without fear,

75 In holiness and righteousness before him, all the days of our life.

76 And thou, child, shalt be called the prophet of the Highest: for thou shalt go before the face of the Lord to prepare his ways;

77 To give knowledge of salvation unto his people by the remission of their sins,

78 Through the tender mercy of our God; whereby the dayspring from on high hath visited us,

79 To give light to them that sit in darkness and in the shadow of death, to guide our feet into the way of peace.

80 And the child grew, and waxed strong in spirit, and was in the deserts till the day of his shewing unto Israel.