Add parallel Print Page Options

19 Dan moet het offerdier een gezond mannetjes-dier zijn. Hij moet het van harte aan Mij offeren. Het mag een stier, een mannetjes-schaap of een mannetjes-geit zijn. 20 Hij mag nooit een dier offeren dat niet helemaal gezond is. Want dan ben Ik niet blij met het offer. 21 Elk offerdier moet helemaal gezond zijn, of het nu een stier, een schaap of een geit is. Alleen dan ben Ik er blij mee.

Read full chapter