Add parallel Print Page Options

Andere voorschriften

‘Dit zijn de voorschriften betreffende het allerheiligste schuldoffer: het dier dat als schuldoffer wordt gebracht, moet worden geslacht op dezelfde plaats waar de brandoffers worden geslacht en het bloed zal over het altaar worden gesprenkeld. De priester zal al het vet, de staart, het vet dat de ingewanden bedekt, de beide nieren en het vet dat aan de lendenen zit en het aanhangsel van de lever offeren. De priester zal dit alles op het altaar verbranden als een schuldoffer aan de Here. Alleen de mannelijke priesters mogen ervan eten op een heilige plaats, want het is allerheiligst.

Voor het zondoffer geldt hetzelfde als voor het schuldoffer. Het overblijfsel van het offerdier is voor de priester die daarmee verzoening heeft gedaan. De priester die voor iemand een brandoffer brengt, krijgt de huid van het offerdier. Elk spijsoffer dat in de oven gebakken, op de bakplaat of in de pan wordt klaargemaakt, is voor de priester die de offerande uitvoert. 10 Alle spijsoffers, hetzij aangemaakt met olie, hetzij droog, zijn voor de zonen van Aäron.’

11 ‘Dit zijn de voorschriften betreffende de offers die aan de Here worden gebracht als vredeoffers: 12 als het offer als dankoffer is bedoeld, moet men er met olie aangemaakte ongezuurde koeken, met olie bestreken ongezuurde koeken en koeken van fijn meel die zijn aangemaakt met olie, aan toevoegen. 13 Dit offer moet samen met de koeken van gezuurd brood naast het vredeoffer als dankoffer worden gebracht. 14 Een deel van dit offer zal de Here worden aangeboden door het omhoog te heffen. Daarna zal het aan de priester worden gegeven, die het bloed van het vredeoffer uitsprenkelt. 15 Nadat het dier aan de Here is geschonken en geofferd als een vredeoffer, waarmee lof en dank aan Hem wordt gebracht, moet het diezelfde dag worden gegeten. Er mag niets blijven liggen tot de volgende dag. 16 Als het gebrachte offer een gelofteoffer of gewoon een vrijwillig offer is, mag het vlees die dag en ook de volgende dag nog worden gegeten. 17 Maar alles wat tot de derde dag blijft liggen, moet worden verbrand. 18 Als op de derde dag toch iets van het offer wordt gegeten, zal het de offeraar kwalijk worden genomen. Wie ervan eet, zal schuldig zijn, want de Here heeft daar een afkeer van. 19 Vlees dat in aanraking komt met iets dat onrein is, mag niet worden gegeten, maar moet worden verbrand. En voor het vlees dat wel mag worden gegeten, geldt: alleen degene die rein is, mag ervan eten. 20 Iedere priester die onrein is, maar toch van het dankoffer eet, zal uit zijn volk worden verstoten. Het offer is van de Here en dus heilig. 21 Ieder die iets aanraakt wat onrein is, hetzij van een mens, hetzij van een dier en daarna van het vredeoffer eet, zal uit zijn volk worden verstoten. Hij heeft iets heiligs dat van de Here is, onteerd.’

22 Verder zei de Here tegen Mozes: 23 ‘Zeg de Israëlieten dat zij nooit vet eten of het nu van runderen, geiten of schapen is. 24 Het vet van een dier dat aan een ziekte sterft of door een wild dier wordt gedood, mag voor andere doeleinden worden gebruikt, maar niet worden gegeten. 25 Ieder die vet eet van een brandoffer aan de Here, zal uit zijn volk worden verstoten. 26 Nergens in uw land mag bloed van vogels of dieren worden gegeten. 27 Ieder die dat toch doet, zal uit het volk worden verstoten.’

28 De Here sprak opnieuw tegen Mozes: 29 ‘Zeg de Israëlieten dat ieder die de Here een dankoffer brengt, het persoonlijk en eigenhandig moet komen brengen. 30 Hij zal het gedeelte van het offer dat bestaat uit het vet en de borst dat voor de Here bestemd is, omhoog heffen en het zo, staande voor het altaar, aan de Here aanbieden. 31 Daarna zal de priester het vet op het altaar verbranden, maar de borst zal voor Aäron en zijn zonen zijn. 32,33 De rechterschenkel zal aan de gewijde priesters worden afgestaan. 34 Ik heb de borst en de rechterschenkel bestemd als giften van het volk Israël aan de zonen van Aäron. Aäron en zijn zonen moeten altijd dit deel van het offer krijgen. 35 Het is hun loon! Het moet apart worden gehouden van de brandoffers en aan hen worden gegeven die de Here als priester dienen: aan Aäron en zijn zonen. 36 Want op de dag dat de Here hen inwijdde, droeg Hij het volk Israël op hun deze delen te geven, het is hun eeuwigdurende recht, van generatie op generatie.’

37 Dit waren de voorschriften betreffende het brandoffer, het spijsoffer, het zondoffer, het schuldoffer, het inwijdingsoffer en het vredeoffer, 38 die de Here Mozes op de berg Sinaï gaf. Hij moest deze aan de Israëlieten doorgeven, zodat zij wisten hoe zij aan de Here dienden te offeren in de woestijn Sinaï.

De inwijdingsceremonie

De Here zei tegen Mozes: ‘Breng Aäron en zijn zonen naar de ingang van de tabernakel, samen met hun kleding, de zalfolie, de stier van het zondoffer, de twee rammen en de mand met ongezuurde broden. Laten alle Israëlieten zich daar verzamelen.’

Daarop werden alle Israëlieten bijeengeroepen bij de ingang van de tabernakel. Mozes zei tegen hen: ‘Wat ik nu ga doen, heeft de Here mij opgedragen.’ Toen liet hij Aäron en zijn zonen naar voren komen en waste hen met water. Hij kleedde Aäron met het onderkleed, de ceintuur en de bovenmantel en hing het priesterkleed met de prachtig geweven gordel om zijn schouders. Daarna deed hij hem de borsttas om en plaatste de orakelstenen, de Urim en de Tummim, in de buidel. Op Aärons hoofd zette hij de heilige tulband met de gouden plaat er voorop, precies zoals de Here het hem had opgedragen. 10 Toen nam Mozes de zalfolie en sprenkelde ervan op de tabernakel en op elk voorwerp dat zich erin bevond, zodat het werd geheiligd. 11 Het altaar besprenkelde hij zevenmaal en ook de onderdelen van het altaar en het wasvat met het voetstuk werden besprenkeld en daardoor geheiligd. 12 Toen goot hij de zalfolie over het hoofd van Aäron om hem te heiligen, dat wil zeggen: af te zonderen en te wijden voor zijn taak. 13 Daarna hing Mozes de zonen van Aäron de mantels om met de gordels en de hoofddoeken, zoals de Here hem had opgedragen.

14 Toen nam hij de stier van het zondoffer en Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van het dier. 15 Mozes slachtte de stier, streek een deel van het bloed met zijn vinger aan de vier horens van het altaar om het te heiligen en goot de rest van het bloed uit aan de voet van het altaar. Zo heiligde hij het altaar en deed verzoening daarover. 16 Hij nam al het vet dat de ingewanden bedekte, het aanhangsel van de lever, de beide nieren en hun vet en verbrandde dat alles op het altaar. 17 Het overblijfsel van de jonge stier, met de huid, het vlees en de mest werd buiten het kamp verbrand, zoals de Here het Mozes had opgedragen. 18,19 Daarna bracht Mozes de ram van het brandoffer en bood die de Here aan. Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van het dier, waarna Mozes het slachtte en het bloed rondom tegen het altaar sprenkelde. 20 Vervolgens deelde hij de ram in vieren en verbrandde de stukken, de huid en het vet. 21 Toen waste hij de ingewanden en de achterpoten met water af en verbrandde deze op het altaar. Zo ging de hele ram in rook op als een aangenaam brandoffer voor de Here, precies volgens de aanwijzingen die de Here Mozes had gegeven. 22 Toen bood Mozes de Here de tweede ram aan, het inwijdingsoffer. Aäron en zijn zonen legden hun handen op zijn kop. 23 Mozes slachtte hem, nam een deel van het bloed en streek het aan Aärons rechter oorlel, aan de duim van zijn rechterhand en aan de grote teen van zijn rechtervoet. 24 Daarna streek hij wat bloed aan dezelfde lichaamsdelen van Aärons zonen. Het overgebleven bloed sprenkelde hij rondom tegen het altaar. 25,26 Toen nam hij het vet, de staart, het vet van de ingewanden, het aanhangsel van de lever, de beide nieren met hun vet en de rechterschenkel en legde daar bovenop een dunne ongezuurde koek, een geoliede broodkoek en een dunne koek, alles uit de mand die daar voor de Here was neergezet. 27 Dit alles werd aan Aäron en zijn zonen gegeven. Ze hieven het op en presenteerden het de Here, staande voor het altaar. 28 Mozes nam het daarna weer van hen over en verbrandde alles op het altaar, samen met het brandoffer als een aangenaam brandoffer voor de Here. 29 Nu nam Mozes de borst en bood hem de Here aan door hem voor het altaar op te heffen, dit was Mozesʼ deel van het inwijdingsoffer, precies zoals de Here hem had opgedragen. 30 Vervolgens nam hij iets van de zalfolie en van het bloed dat hij op het altaar had gesprenkeld en sprenkelde dat over Aäron en zijn kleren en over zijn zonen en hun kleren. Zo heiligde hij hen en hun kleding voor de dienst van de Here.

31 Toen zei Mozes tegen Aäron en zijn zonen: ‘Kook het vlees bij de ingang van de tabernakel en eet het op, samen met het brood dat in de wijdingsmand ligt, zoals ik jullie heb opgedragen. 32 Alles wat overblijft van het vlees of het brood, moet worden verbrand.’ 33 Daarna zei hij tegen hen dat zij het terrein van de tabernakel zeven dagen lang niet mochten verlaten. Na die tijd zou hun wijding zijn voltooid, want deze duurt zeven dagen. 34 Mozes zei nog eens dat alles wat hij die dag had gedaan en gezegd in opdracht van de Here was gebeurd en voortaan steeds zo moest gebeuren met het doel verzoening voor hen te bewerken. 35 En opnieuw waarschuwde hij Aäron en zijn zonen dat zij zeven dagen en nachten het terrein van de tabernakel niet mochten verlaten. ‘Als jullie hier weggaan,’ zei hij, ‘zullen jullie sterven, dat heeft de Here gezegd.’ 36 Aäron en zijn zonen deden alles wat de Here hun door Mozes had opgedragen.

Regels voor het eten van schuld-offers

De Heer zei tegen Mozes: "Dit zijn de wetten voor het schuld-offer. Het is heel erg heilig. Het offerdier voor het schuld-offer moet geslacht worden op de plaats waar ook altijd het brand-offer geslacht wordt. Het bloed moet rondom tegen de zijkanten van het altaar geworpen worden. Het vlees mag opgegeten worden, maar al het vet van het dier is voor Mij: de staart, het vet dat op de darmen zit, de twee nieren met het vet dat daaraan zit en het vet rond de lever. De priester moet dit vet op het altaar verbranden. Het is een schuld-offer. Alle mannen uit de priesterfamilies mogen van het vlees eten, op een heilige plaats. Het is heel erg heilig. Voor de schuld-offers geldt hetzelfde als voor de vergevings-offers: het vlees van het offerdier is voor de priester die het dier voor iemand heeft geslacht en geofferd. Ook de huid mag hij hebben. En ook elk meel-offer dat in de oven, in een pan of op een bakplaat is gebakken, is voor de priester die het offer brengt. 10 Elk meel-offer, met of zonder olijf-olie, is voor de priesters."

Regels voor het eten van dank-offers

11 De Heer zei tegen Mozes: "Dit zijn de wetten voor het dank-offer. 12 Als iemand aan Mij een dier wil offeren als dank-offer, dan moet hij er ongegiste koeken bij doen van deeg dat gemengd is met olijf-olie, of ongegiste dunne koeken die met olijf-olie bestreken zijn, of koeken van geroosterd fijn meel dat gemengd is met olijf-olie. 13 Bij dit offer hoort een offer van brood van gegist deeg. 14 Van elk dank-offer moet een deel aan Mij gegeven worden door het naar Mij omhoog te houden en heen en weer te bewegen. Daarna is het voor de priester die het bloed van het offerdier uitgegoten heeft. 15 Het vlees van het dier moet op dezelfde dag opgegeten worden. Er mag niets van overblijven tot de volgende ochtend."

Regels voor het eten van belofte-offers

16 De Heer zei tegen Mozes: "Als iemand het offer bedoelt als belofte-offer (hij heeft dit offer aan de Heer beloofd) of als vrijwillig offer (gewoon omdat hij dat graag wil geven), dan mag hij op de dag dat hij het dier heeft geofferd, van het vlees eten. De volgende dag mag hij nog opeten wat er de vorige dag van overbleef. 17 Maar als er op de derde dag nog steeds vlees over is, moet dat die dag worden verbrand. 18 Als hij er op de derde dag toch van eet, ben Ik niet blij met het offer dat hij Mij heeft gegeven. Ik vind niet dat die man iets goeds gedaan heeft, maar Ik vind het iets walgelijks. Iemand die er op de derde dag toch nog van eet, is schuldig."

Andere regels over de offers

19 De Heer zei tegen Mozes: "Als een stuk vlees iets onreins heeft aangeraakt, mag het niet meer opgegeten worden. Het moet worden verbrand. Maar de rest van het vlees mag gegeten worden door iedereen die rein is. 20 Maar als iemand onrein is als hij vlees eet van mijn dank-offer, moet hij worden gedood. 21 En als iemand iets onreins heeft aangeraakt, bijvoorbeeld een onrein mens of onrein dier, en daarna eet van het vlees van mijn dank-offer, dan moet hij worden gedood."

22 De Heer zei tegen Mozes: 23 "Zeg tegen de Israëlieten: Jullie mogen helemaal geen vet van koeien, schapen of geiten eten. 24 Vet van een stuk vee dat is doodgegaan of dat door een wild dier is gedood, mag je voor allerlei dingen gebruiken, maar je mag het niet eten. 25 Iedereen die vet eet van het vee waarvan vuur-offers voor de Heer gebracht worden, moet worden gedood. 26 Ook mogen jullie in het hele land geen vlees eten waar het bloed nog in zit. Niet van vogels en niet van vee. 27 Iedereen die vlees eet waar het bloed nog in zit, moet worden gedood."

28 De Heer zei tegen Mozes: 29 "Zeg tegen de Israëlieten: Als iemand Mij een dank-offer komt brengen, moet hij een deel van het offer zelf aan Mij geven. 30 Hij moet zelf zijn vuur-offer offeren. Hij moet zelf het vet en het borststuk brengen. Het borststuk moet hij naar Mij omhoog houden en heen en weer bewegen. Het is een beweeg-offer. 31 Daarna moet de priester het vet op het altaar verbranden. Maar het borststuk is voor de priesters. 32 Ook de rechter schouder is voor de priester. 33 De priester die het bloed van het dank-offer en het vet offert, krijgt de rechter schouder. 34 Van alle dank-offers die de Israëlieten brengen, geef Ik het borststuk en de rechter schouder aan de priesters. Dat is een eeuwige wet voor de Israëlieten. 35 Vanaf de dag dat Ik Aäron en zijn zonen tot priesters heb gezalfd, is dit deel van mijn vuur-offers voor hen. 36 Op de dag dat Ik hen uit de Israëlieten uitkoos, heb Ik het bevel gegeven om dat deel aan hen te geven. Het is een eeuwige wet voor hen en voor al hun families ná hen."

37 Dit zijn de wetten voor het brand-offer, het meel-offer, het vergevings-offer, het schuld-offer, het inwijdings-offer en het dank-offer. De Heer gaf Mozes deze wetten op de berg Sinaï. 38 De Heer beval in de Sinaï-woestijn aan de Israëlieten om zó hun offers aan Hem te brengen.

Aäron en zijn zonen worden tot priester gezalfd

De Heer zei tegen Mozes: "Laat Aäron en zijn zonen komen. Neem de kleren voor de priesters en de hogepriester, de zalf-olie, de stier voor het vergevings-offer, de twee mannetjes-schapen en de mand met de ongegiste broden. Roep dan het hele volk bij elkaar, bij de ingang van de tent van ontmoeting."

Mozes deed wat de Heer hem bevolen had. Het hele volk kwam naar de ingang van de tent van ontmoeting. Toen zei Mozes tegen hen: "Wat we nu gaan doen, is een bevel van de Heer." Hij liet Aäron en zijn zonen dichterbij komen en waste hen met water. Daarna deed hij Aäron het onderkleed aan, maakte de gordel vast, trok hem het blauwe overkleed aan, deed het priesterschort daarover en maakte de gordel van het priesterschort vast. Daarna maakte hij de borsttas vast en legde de Urim en de Tummim daarin.[a] Hij zette hem de tulband op het hoofd. Hij maakte daarop aan de voorkant de gouden plaat vast, de heilige diadeem, zoals de Heer het Mozes bevolen had. 10 Toen nam Mozes de zalf-olie en zalfde de tent en alles wat daarin was. Zo maakte hij die klaar voor het werk voor de Heer. 11 Ook sprenkelde hij zeven keer zalf-olie op het altaar met alles wat erbij hoorde en op de waskom en het voetstuk van de waskom. Zo maakte hij ze klaar voor het werk voor de Heer. 12 Daarna goot hij zalf-olie over het hoofd van Aäron om hem zo klaar te maken om de Heer te dienen. 13 Daarna liet Mozes de zonen van Aäron dichterbij komen, trok hun de linnen kleren aan, deed hun een gordel om en zette de mutsen op hun hoofd – zoals de Heer het Mozes bevolen had.

14 Toen liet hij de stier voor het vergevings-offer brengen. Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van het dier. 15 Daarna slachtte hij de stier en smeerde een deel van het bloed met zijn vinger rondom aan de horens van het altaar. Zo reinigde hij het altaar voor de Heer. De rest van het bloed goot hij uit aan de voet van het altaar. Zo maakte hij het altaar klaar voor het werk voor de Heer. 16 Hij nam al het vet dat rond de darmen zit, het vet rond de lever en de twee nieren met het vet dat daaraan zit. Dat verbrandde hij op het altaar. 17 Maar de rest van de stier, dus de huid, het vlees en de mest, verbrandde hij buiten het tentenkamp – zoals de Heer het Mozes bevolen had.

18 Toen bracht hij het mannetjes-schaap voor het brand-offer. Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van het dier. 19 Mozes slachtte het schaap en wierp het bloed rondom tegen de zijkanten van het altaar. 20 Het dier sneed hij in stukken. Hij verbrandde de kop, de stukken en het vet. 21 Maar de darmen en de poten waste hij eerst met water voordat hij ze samen met de andere stukken op het altaar verbrandde. En de Heer was blij met dit offer, omdat het geofferd werd op de manier die Hij Mozes bevolen had.

22 Toen bracht hij het tweede mannetjes-schaap. Dat dier zou geofferd worden om de priesters klaar te maken om de Heer te dienen. Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van het dier. 23 Mozes slachtte het en smeerde een deel van het bloed aan Aärons rechter oorlel, aan zijn rechter duim en aan zijn rechter grote teen. 24 Daarna liet hij de zonen van Aäron dichterbij komen. Hij smeerde bloed aan hun rechter oorlel, aan hun rechter duim en aan hun rechter grote teen. De rest van het bloed wierp hij rondom tegen de zijkanten van het altaar. 25 Hij haalde het vet, de staart, al het vet rond de darmen, het vet rond de lever, de twee nieren met het vet dat daaraan zit en de rechter schouder weg. 26 Uit de mand met ongegiste broden die bij het altaar stond, nam hij één ongegist brood, één broodkoek met olijf-olie en één dunne koek. Hij legde die op het vet en de rechter schouder. 27 Dat alles legde hij op de handen van Aäron en van zijn zonen. Hij hield het omhoog naar de Heer en bewoog het als een beweeg-offer heen en weer. 28 Daarna legde Mozes het op het altaar en verbrandde het. En de Heer was blij met dit offer dat Aäron en zijn zonen geschikt maakte om Hem te dienen. 29 Mozes nam het borststuk van het dier, hield het omhoog naar de Heer en bewoog het als beweeg-offer heen en weer. Dat deel van het dier was voor Mozes – zoals de Heer het Mozes bevolen had.

30 Verder sprenkelde Mozes een deel van de zalf-olie en van het bloed dat op het altaar was, op Aäron, zijn kleren, zijn zonen en de kleren van zijn zonen. Zo maakte hij Aäron, zijn kleren, zijn zonen en de kleren van zijn zonen klaar om de Heer te dienen.

31 Mozes zei tegen Aäron en zijn zonen: "Kook het vlees bij de ingang van de tent van ontmoeting. Daar moeten jullie het ook opeten, samen met het brood uit de mand, zoals ik jullie bevolen heb. 32 Wat van het vlees en het brood overblijft, moeten jullie verbranden. 33 Jullie mogen zeven dagen lang niet bij de ingang van de tent van ontmoeting weggaan. Jullie moeten daar blijven totdat de dagen van jullie inwijding voorbij zijn. Want jullie inwijding duurt zeven dagen. 34 Alles wat we vandaag gedaan hebben, is zo door de Heer bevolen om jullie voor Hem te reinigen. 35 Jullie moeten zeven dagen lang, dag en nacht, bij de ingang van de tent van ontmoeting blijven. Doe alles precies zoals ik gezegd heb. Anders zullen jullie sterven. Want zo heeft de Heer het mij bevolen." 36 En Aäron en zijn zonen deden alles wat de Heer hun door Mozes bevolen had.

Footnotes

  1. Leviticus 8:8 De kleren worden beschreven in Exodus 28. De Urim en Tummim waren twee stenen. Met behulp van die stenen vroeg de hogepriester God om raad. Lees Exodus 28:30. Het is niet bekend hoe er precies mee werd gewerkt.