Restore Us to Yourself, O Lord

(A)Remember, O Lord, what has befallen us;
    look, and see (B)our disgrace!
(C)Our inheritance has been turned over to strangers,
    our homes to foreigners.
We have become orphans, fatherless;
    our mothers are like widows.
We must pay for the water we drink;
    the wood we get must be bought.
(D)Our pursuers are at our necks;
    we are weary; we are given no rest.
We have given the hand to (E)Egypt, and to (F)Assyria,
    to get bread enough.
Our fathers sinned, and are no more;
    (G)and we bear their iniquities.
(H)Slaves rule over us;
    there is none to deliver us from their hand.
(I)We get our bread at the peril of our lives,
    because of the sword in the wilderness.
10 (J)Our skin is hot as an oven
    with (K)the burning heat of famine.
11 Women are raped in Zion,
    young women in the towns of Judah.
12 (L)Princes are hung up by their hands;
    (M)no respect is shown to the elders.
13 Young men are compelled to (N)grind at the mill,
    and boys stagger (O)under loads of wood.
14 (P)The old men have left the city gate,
    the young men (Q)their music.
15 (R)The joy of our hearts has ceased;
    (S)our dancing has been turned to mourning.
16 (T)The crown has fallen from our head;
    woe to us, for we have sinned!
17 For this (U)our heart has become sick,
    for these things (V)our eyes have grown dim,
18 for Mount Zion which lies desolate;
    (W)jackals prowl over it.
19 (X)But you, O Lord, reign forever;
    your throne endures to all generations.
20 (Y)Why do you forget us forever,
    why do you forsake us for so many days?
21 (Z)Restore us to yourself, O Lord, that we may be restored!
    Renew our days as of old—
22 (AA)unless you have utterly rejected us,
    and you remain exceedingly angry with us.

Vijfde klaaglied - Jeremia smeekt de Heer om een einde te maken aan de ellende in Juda

Heer, zie alstublieft wat ons is overkomen.
Kijk toch eens hoe we zijn vernederd.
Ons land is veroverd door vijanden.
Onze huizen worden bewoond door buitenlanders.
We zijn als weeskinderen zonder vader: niemand zorgt nog voor ons.
Onze moeders zijn als weduwen.
We moeten betalen voor ons water.
Hout moeten we kopen.
Wij worden aldoor opgejaagd door onze vijanden.
We moeten voor hen zwoegen en krijgen nooit rust.
We hebben Egypte en Assur om hulp gevraagd.
Dat is de enige manier om nog eten te krijgen.

Onze ouders zijn ongehoorzaam geweest aan de Heer.
Zij zijn er niet meer, en ook wij dragen nu de gevolgen.
Knechten[a] heersen over ons,
en niemand komt ons redden.
Met gevaar voor eigen leven proberen we eten te vinden.
Elk moment kunnen Arabieren uit de woestijn ons overvallen.
10 Onze huid is dor van de honger.
De honger raast door ons heen.
11 Vrouwen en meisjes worden door de vijanden verkracht
in Juda en in Jeruzalem.
12 De leiders van het land zijn opgehangen.
Er is geen enkel respect voor oude mensen.
13 Jongens moeten als slaven graan malen en hout dragen.
Ze vallen neer onder het gewicht.

14 De oude mensen zitten niet meer in de poort.
De jonge mensen maken geen muziek meer.
15 Alle blijdschap is uit ons hart verdwenen.
In plaats van dat we dansen, zitten we te treuren.
16 We hebben niets meer om trots op te zijn.
Wat verschrikkelijk dat we de Heer ongehoorzaam zijn geweest!
17 We zijn er ziek van.
We kunnen niet meer uit onze ogen kijken
18 omdat Jeruzalem verwoest is.
Nu zwerven er vossen rond.

19 Heer, U bent voor eeuwig Koning.
U zal door alle eeuwen heen blijven regeren.
20 Zou U ons voor altijd vergeten?
Zult U ons voor eeuwig in de steek laten?
21 Heer, help ons om weer bij U terug te komen.
Dan zúllen we ook weer bij U terugkomen.
Zorg er alstublieft voor dat het weer net zo goed met ons gaat als vroeger!
22 Zou U ons voor altijd in de steek laten?
Zou U zó boos op ons zijn?

Footnotes

  1. Klaagliederen 5:8 Het land was een soort provincie van Babel geworden. Ambtenaren van de koning van Babel bestuurden Juda. Lees Nehemia 5:15.