Kehillah in Corinth I 10
Orthodox Jewish Bible
10 I do not want you to be without da’as, Achim b’Moshiach, that Avoteinu all were under the anan (cloud, SHEMOT 13:21-22) and passed through the sea [SHEMOT 14:22-25],
2 And all into Moshe Rabbenu were given tevilah in the anan (cloud) and in the sea,
3 And all of the same spiritual okhel (food) ate [SHEMOT 16:4,35; DEVARIM 8:3; TEHILLIM 78:24-29],
4 And all of the same spiritual drink drank, for they were drinking from a spiritual TZUR following them [SHEMOT 17:6; BAMIDBAR 20:11; TEHILLIM 78:15; 105:41], and that TZUR was Moshiach.
5 But Hashem was not pleased with most of them, for they were strewn about in the desert, VAYISHCHATEM BAMIDBAR ("then He slaughtered them in the desert" [BAMIDBAR 14:16, 23,29-30; TEHILLIM 78:31).
6 Now these things occurred as moftim (examples) for us, in order that we would not crave what is ra’ah as they did. [BAMIDBAR 11:4,34; TEHILLIM 106:14]
7 Neither should you become ovdei elilim (idolaters), as some of them did, as it has been written, "And the people sat to eat and to drink and they got up to revel” SHEMOT 32:6.
8 Neither should we commit zenut as some of them committed zenut and fell in one day twenty-three thousand [BAMIDBAR 25:1,9]. [T.N. if Rav Sha’ul is not giving the number that died in one day, a very famous and devastating twenty-four hour period, (with BAMIDBAR 25:4 mentioning other executions and the subsequent total being 24,000 [Bamidbar 24:9]), then Rav Sha’ul is referring to those who died in Shemot 32:35, quoting as he does Shemot 32:6 in 1C 10:7]
9 Neither let us tempt Moshiach, as some of them put Moshiach to the test, and by nechashim (serpents) were being destroyed [Ex 17:2; Num 21:5-6; Ps 78:18; 95:9; 106:4; ].
10 Neither should we murmur and grumble even as some of them VAYILONU ("and they murmured’ SHEMOT 15:24; 16:2; 17:3; BAMIDBAR 14:2,29; 16:41) and they were destroyed by the destroyer (Num 14:2,36; 16:41-49; 17:5,10; Ex 12:23 Ps 106:25-27).
11 Now, these things happened to those ones as moftim (examples), but it was written for our admonition, to whom the Kitzei HaOlamim has come.
12 So then the one that presupposes that he stands, let him take care lest he fall.
13 No nissayon (temptation) has overtaken you, except that which is common to Bnei Adam, but, Hashem is ne’eman (faithful) (DEVARIM 7:9), who will not let you to be brought into nissayon beyond what you are able, but will make with the nissayon also the derech (Tzaddikim TEHILLIM 1:6) as a way out for you to be able to endure.
14 Therefore, my chaverim, flee from avodah zarah.
15 I speak as to thinking men; you judge what I say.
16 The Kos HaBracha (Cup of Blessing) over which we say the Bracha, is it not a [Mizbe’ach] sharing and deveykus participation in the Korban Pesach death and kapporah of Moshiach? The matzoh which we break, is this not a sharing and a deveykus participation in the Guf HaMoshiach?
17 Because the matzoh is echad, we, many as we are, are one body, one new humanity, for we all partake of the matzoh echad.
18 Observe Yisroel according to the basar. Are not the ones eating the korbanot (sacrifices) partakers of the Mizbe’ach (altar VAYIKRA 7:6, 14, 15)?
19 What then am I saying? That a sacrifice to an elil (idol) is anything or that an idol is anything?
20 No, the things which they sacrifice, YIZB’CHU LASHEDIM LO ELOHIM ("They sacrificed to demons which were not G-d" DEVARIM 32:17; TEHILLIM 106:37). Now I do not want you to become sharers with the shedim (demons). [VAYIKRA 17:7; DEVARIM 32:17; TEHILLIM 106:37]
21 You are not able to drink from the Kos of Hashem and also from the Kos HaShedim; you are not able to partake of the shulchan of Hashem and the shulchan of shedim (demons).
22 Or is it that you would move Hashem to kinah (jealousy) [DEVARIM 32:21]? We don’t think we are stronger than He, do we? [DEVARIM 32:16; MELACHIM ALEF 14:22; TEHILLIM 78:58; YIRMEYAH 44:8; KOHELET 6:10; YESHAYAH 45:9]
23 “All things are lawful”? But not all things are beneficial; “All things are lawful”? But not all things edify [6:12].
24 Let no one seek his own benefit but the benefit of the other.
25 Everything being sold in a meat market eat without raising qualms of matzpun (conscience).
26 For LAHASHEM HA’ARETZ UMELOAH ("The earth is the L-rd’s and the fullness thereof" TEHILLIM 24:1; 50:12; 89:11; SHEMOT 9:29; 19:5; IYOV 41:11; TEHILLIM 50:12).
27 If anyone of the Apikorosim invites you and you want to go, eat everything being set before you without raising qualms of matzpun (conscience).
28 But if anyone should say to you, ‘Zeh nizbach l’elil!’ (‘This is sacrificed to an idol!’), do not eat out of consideration for that man who informed you and because of matzpun (conscience).
29 But I speak not about your matzpun but about the matzpun of the other man, for why is my cherut (freedom) brought into mishpat (judgment) by another’s matzpun (conscience)?
30 If I partake with Birkat Hamazon (grace after meals), why am I blamed for what I give todah (thanks) for?
31 Whether, therefore, you eat or you drink or whatever you do, do all things to the kavod (glory) of Hashem. [ZECHARYAH 14:21]
32 Be without michshol both to Yehudim and to Yevanim and to the Kehillah of Hashem,
33 even as I also please Bnei Adam in all things, not seeking my own advantage but that of the many, that they may be brought to Yeshu’at Eloheinu.
1 Corinthiërs 10
Het Boek
Een les uit de geschiedenis
10 Broeders en zusters, in dit verband wil ik u herinneren aan wat onze voorouders hebben meegemaakt. Zij werden allemaal door de wolk van God geleid en liepen dwars door de Rode Zee. 2 Die ervaring was hun doop als het volk van Mozes. 3 God zorgde ervoor dat zij allemaal geestelijk eten 4 en drinken kregen, voorbeelden van geestelijke waarheden. Dat drinken kregen zij uit de geestelijke rots die met hen meeging, en die rots was Christus. 5 Toch was God niet tevreden over de meesten van hen, Hij sloeg hen neer in de woestijn. 6 Die gebeurtenissen zijn een les voor ons, wij moeten niet naar slechte dingen verlangen zoals zij. 7 Loop ook niet achter andere goden aan, zoals sommigen van hen deden. In de Boeken staat: ‘Zij gingen zitten om te eten en te drinken en ze stonden op om losbandig te dansen.’ 8 Pas daarvoor op. Laten wij ook geen ontucht plegen, zoals sommigen van hen, want daarom stierven er op één dag drieëntwintigduizend van hen. 9 Wij moeten het geduld van de Here niet op de proef stellen, zoals sommigen van hen deden, want daarom stierven zij aan slangenbeten. 10 En mopper niet tegen God, zoals sommigen van hen, want daarom trof hun de dood. 11 Dat is allemaal met hen gebeurd om een voorbeeld te stellen. En het is opgeschreven als een waarschuwing voor ons, die in het einde van de tijd leven. 12 Als u denkt dat u nooit zover zult gaan, moet u oppassen om niet te zondigen. 13 De beproevingen die u hebt ondergaan, zijn niet ongewoon. God is trouw, Hij zal ervoor zorgen dat de beproevingen u niet teveel worden. Hij zal ook een uitweg uit de beproevingen geven, zodat u er tegen opgewassen bent.
14 Houd u daarom, lieve vrienden, ver van de verering van afgoden. 15 U bent verstandige mensen, beoordeel zelf of ik gelijk heb. 16 Als wij aan de tafel van de Here drinken uit de beker, Hem danken en zijn zegen vragen, hebben wij toch samen deel aan het bloed van Christus? En als wij het brood breken, hebben wij toch samen deel aan zijn lichaam? 17 Want al zijn wij met velen, wij zijn één lichaam omdat we allemaal van dat ene brood eten. 18 Denk maar eens aan het natuurlijke volk van Israël: door van de offers te eten, is het betrokken bij het altaar waarop de offers gebracht worden. 19 Wil ik hiermee zeggen dat een offer voor een afgod toch een echt offer is? Of dat zoʼn afgod echt is? 20 Verre van dat! Wat ik wil zeggen, is dat de mensen die zoʼn afgod een offer brengen, in feite een offer aan boze geesten brengen en niet aan God. En ik wil niet dat u iets met de boze geesten te maken hebt. 21 U kunt niet uit de beker van de Here drinken én uit de beker van de boze geesten. U kunt niet bij de Here aan tafel gaan én bij de boze geesten. 22 Of willen wij de Here jaloers maken? Denken wij sterker te zijn dan Hij?
23 Alles mag, zegt u. Maar niet alles is zinvol. Zeker, alles mag, maar niet alles is opbouwend. 24 U moet niet uw eigen belang zoeken, maar dat van de ander. 25 Wat op de vleesmarkt verkocht wordt, mag u zonder gewetensbezwaar eten. Het doet er niet toe of het aan afgoden is gewijd. 26 Er staat immers geschreven: ‘De aarde en al haar rijkdom zijn van de Here.’ 27 Als een ongelovige u uitnodigt bij hem te komen eten en u wilt dat, neem de uitnodiging dan aan. Eet alles wat u wordt voorgezet zonder u af te vragen of het soms aan een afgod gewijd is. 28 Als echter een andere gelovige zegt: ‘Dat vlees is aan een afgod gewijd,’ moet u het laten staan ter wille van hem die u erop wijst. Anders zou hij last van zijn geweten kunnen krijgen. 29 Het gaat dus niet om uw geweten, maar om het zijne. Maar waarom zou mijn vrijheid moeten worden beperkt door andermans geweten? 30 Als ik God dank voor wat ik eet, hoe durft die ander er dan iets van te zeggen? Ik dank God toch! 31 Wat u ook doet, doe het tot eer van God, ook het eten en drinken. 32 Wees geen struikelblok voor Joden, heidenen of gelovigen. 33 Ikzelf maak het iedereen in alles naar de zin. Het gaat mij niet om mijn eigen belang, maar om het belang van heel veel mensen, want ik hoop dat zij allemaal gered zullen worden.
Copyright © 2002, 2003, 2008, 2010, 2011 by Artists for Israel International
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.