Add parallel Print Page Options

Het gedenkteken

Nadat het hele volk aan de overkant van de Jordaan was aangekomen, zei de Here tegen Jozua: 2,3 ‘Laten de twaalf mannen die werden gekozen voor een speciale opdracht—uit elke stam één—ieder een steen opnemen van de plaats waar de priesters in het midden van de Jordaan staan. Zij moeten die stenen op de oever brengen en opstapelen als een gedenkteken op de plaats waar u vannacht uw kamp opslaat.’ Jozua riep de twaalf mannen bij zich en zei: ‘Ga naar het midden van de Jordaan waar de ark van de Here is. Ieder van u moet daar een steen op zijn schouder nemen en op de oever brengen, twaalf stenen in totaal, één voor elk van de twaalf stammen. Wij zullen die gebruiken om een gedenkteken op te richten. En als onze kinderen later vragen: “Waarvoor dient dat gedenkteken?” kunt u hun vertellen: “Dat is om ons eraan te herinneren dat de Jordaan ophield met stromen toen de ark van het verbond de rivier overstak!” Het gedenkteken zal een voortdurende herinnering zijn aan dit verbazingwekkende wonder.’ De mannen deden wat Jozua hun had opgedragen. Zij haalden twaalf stenen uit het midden van de Jordaan, voor elke stam één, zoals de Here Jozua had bevolen. Zij brachten de stenen naar de plaats waar het kamp voor die nacht was opgeslagen en maakten er een gedenkteken van. Jozua bouwde nóg een gedenkteken van twaalf stenen midden in de rivier, op de plaats waar de priesters stonden. En dat staat er vandaag nog.

10 De priesters die de ark droegen, bleven in het midden van de Jordaan staan tot al deze aanwijzingen die de Here aan Jozua had gegeven, waren uitgevoerd. Ondertussen waren de andere Israëlieten snel door de rivierbedding getrokken. 11 Toen iedereen de overkant had bereikt, keken de mensen toe hoe de priesters de ark van de Here de oever opdroegen. 12,13 Daarop trokken de troepen van Ruben, Gad en Manasse, in totaal veertigduizend gewapende mannen, aan het hoofd van het leger van de Here de rivier over en leidden het volk naar de vlakte van Jericho. 14 Voor Jozua was het een geweldige dag, want de Here had hem voor de ogen van het hele volk als leider bevestigd en zij kregen voor de rest van zijn leven net zoveel ontzag voor hem als zij voor Mozes hadden.

15-17 Jozua had immers op bevel van de Here de priesters die de ark van het getuigenis droegen, de opdracht gegeven: ‘Kom uit de Jordaanbedding naar boven.’ 18 Zodra de priesters die de ark van het verbond droegen, op het droge waren aangekomen, kwam het water weer opzetten en stroomde het langs de oevers van de rivier als voorheen! 19 Dit wonder gebeurde op de tiende dag van de eerste maand. Die dag stak het hele volk de Jordaan over en sloeg het kamp op bij Gilgal, aan de oostgrens van de stad Jericho.

20 Daar werden de twaalf stenen uit de Jordaan opgestapeld als een gedenkteken. 21 Jozua legde opnieuw de betekenis van de stenen uit: ‘Later,’ zei hij, ‘als uw kinderen u vragen waarom deze stenen hier liggen en wat zij te betekenen hebben, 22 moet u hun vertellen dat deze stenen een herinnering zijn aan dit verbazingwekkende wonder, hoe het volk Israël over de drooggevallen grond de Jordaan overstak! 23 Vertel hun hoe de Here, onze God, de rivier voor onze ogen liet opdrogen en deze droog hield tot wij allemaal waren overgestoken! Het is hetzelfde wonder dat de Here veertig jaar geleden bij de Rietzee deed. 24 Hij deed dit opdat alle volken op aarde zullen beseffen, dat de Here de Almachtige God is en zij allen Hem zullen vereren.’

When the last one had crossed the Jordan, the Eternal One spoke to Joshua.

Eternal One: Summon the twelve men you chose from the people, one representing each tribe, and tell them to take twelve stones from the middle of the Jordan riverbed where the priests stand with the covenant chest. Tell them to carry these stones this day, and when the people make camp tonight, to lay them down.

Joshua did just as He instructed and summoned the twelve men, who had been chosen from the Israelites to represent the twelve tribes, to give them instructions.

Joshua: Go back into the Jordan riverbed to the covenant chest of the Eternal your God, and each carry a stone upon your shoulder, (twelve stones for the twelve tribes of the Israelites) so that we may build a memorial of this day. Someday when your children ask you, “Why are these stones piled up here?” you will tell them how the waters of the Jordan parted as the covenant chest of the Eternal One crossed the river, and these stones will fix that memory for the Israelites forever.

Memory is important in the Book of Joshua and in the stories that follow. When the people of Israel remember God’s promises—and His goodness—good things happen. But when they forget, they turn to other things for meaning; they put their trust in other gods—money, power, position, and possessions. It’s been a problem for the people of God up to the present day, so these attempts to remember can remind us about God’s great works. It has always been true that when God’s people take their eyes off Him, they forget the lessons of the past. We honor God through our worship, and we are reminded of significant lessons learned when we praise Him.

The Israelites did as the Eternal commanded through Joshua. They carried twelve stones from the riverbed that day, one for each Israelite tribe, and laid them down that night when they made their camp. Joshua also set up twelve stones in the middle of the Jordan where the priests who had carried the covenant chest stood, and the stones remain there to this day.

10 The priests who carried the chest stood in the Jordan until all the people had hurried across, until all had been accomplished that the Eternal and Moses had commanded Joshua to tell the people.

11 Only then, when all of the people had passed, did the priests bearing the chest of the Eternal cross over into the presence of the people.

12-13 On the western side of the Jordan stood about 40,000 men ready for battle, including fighters from the people of Reuben and Gad and the half-tribe of Manasseh who had crossed onto the plains of Jericho in the presence of the Eternal, as they had been commanded by Moses. 14 That day the Eternal exalted Joshua in the eyes of the people, and they looked up to him (as they had looked up to Moses before him) for the rest of his life.

15 Then the Eternal One told Joshua,

Eternal One: 16 Command the priests who are carrying the covenant chest to come out of the Jordan.

17 Joshua gave the order.

18 As the people watched, the priests carried the chest of the Eternal up out of the Jordan; and as soon as they had stepped out of the riverbed, the river was filled and overflowing, just as it had been before.

19 The Israelites crossed the Jordan on the tenth day of the first month and camped at Gilgal on the eastern edge of Jericho. 20 This was where Joshua set up the twelve stones from the Jordan riverbed. 21 He summoned the people of Israel.

Joshua: Someday your children will ask you, “What do these stones mean?” 22 And you will tell them, “Israel crossed the Jordan here on dry ground.” 23 For the Eternal One, your God, dried up the waters of the Jordan until you crossed over (just as He held back the Red Sea for our parents until they crossed) 24 so that everyone on earth would know how powerful the Eternal is and so that you would reverence your God, the Eternal, forever.