Jozua 16
Het Boek
Het land van de stammen van Jozef
16 1-4 De zuidgrens van de stammen van Jozef (dat zijn Efraïm en de halve stam van Manasse) liep van de Jordaan bij Jericho door de woestijn en het heuvelgebied naar Betel. Van Betel liep hij naar Atarot, in het gebied van de Arkieten, en in westelijke richting naar de grens van de Jaflethieten tot aan Laag-Bet-Horon. Vanaf die plaats ging hij verder naar Gezer en eindigde bij de Middellandse Zee. 5,6 De oostelijke grens van de stam van Efraïm begon bij Athroth-Addar. Vanaf dat punt liep hij naar Hoog-Bet-Horon en verder naar de Middellandse Zee. De noordgrens begon aan zee, liep in oostelijke richting langs Michmetath en verder langs Taänath-Silo en Janoah. 7 Vanaf Janoah liep hij in zuidelijke richting naar Atarot en Naharath, langs Jericho om bij de Jordaan uit te komen. 8 De westelijke helft van de noordgrens begon bij Tappuah en volgde daarna de beek Kana tot aan de Middellandse Zee. 9 Efraïm kreeg tevens enkele steden in het gebied van Manasse. 10 De Kanaänieten die in Gezer woonden, werden nooit verdreven en wonen daarom nog steeds als slaven onder het volk van Efraïm.
Joshua 16
Amplified Bible
Territory of Ephraim
16 Then the lot (allotment) for the sons of Joseph went from the Jordan Valley at Jericho to the waters of Jericho on the east into the wilderness, going up from Jericho through the hill country to Bethel. 2 Then it went from Bethel to Luz, and continued to Ataroth, the border of the Archites. 3 It went down westward to the territory of the Japhletites, as far as the outskirts of lower Beth-horon, then to Gezer, and it ended at the sea.
4 The sons of Joseph, Manasseh and Ephraim, received their inheritance. 5 Now this was the territory of the sons of Ephraim according to their families: on the east side the border of their inheritance was Ataroth-addar, as far as upper Beth-horon. 6 Then the border went westward at Michmethath on the north, and turned eastward to Taanath-shiloh and continued beyond it to the east of Janoah. 7 It went down from Janoah to Ataroth and to Naarah, touched Jericho and ended at the Jordan. 8 The border continued from Tappuah westward to the Brook Kanah, and it ended at the [Mediterranean] sea. This is the inheritance of the tribe of the sons of Ephraim according to their families (clans), 9 with the cities which were set apart for the sons of Ephraim within the inheritance of the sons of Manasseh, all the cities with their villages. 10 But they did not drive out the Canaanites who lived in Gezer, so the Canaanites live among Ephraim to this day, and they became forced laborers.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.
Copyright © 2015 by The Lockman Foundation, La Habra, CA 90631. All rights reserved.
