Add parallel Print Page Options

Jona in de buik van de vis

Toen Jona daar in de buik van de vis zat, bad hij tot zijn Heer God. Hij zei: "Heer, toen ik in nood was, riep ik U om hulp. En U antwoordde mij. Toen ik dacht dat ik zou sterven, schreeuwde ik het uit. En U luisterde naar mij. U had mij in de zee gegooid, in de waterdiepte. De golven sloten zich boven mij. Ik dacht: 'U wil mij nooit meer zien. Zal ik ooit weer in uw heilige tempel komen?' Overal om mij heen was water. Ik zou verdrinken. Ik zonk naar de diepte. Er zat zeewier rond mijn hoofd. Ik zonk helemaal naar de bodem van de zee, tot het diepst van de aarde. Ik zou nooit meer boven komen. Toen redde U mij van de dood, mijn Heer God! Toen ik doodsbang was, bad ik tot U. Heer, U hoorde mijn gebed in uw heilige tempel. De mensen die afgoden aanbidden, verlaten de God die goed voor hen is. Maar ik zal U prijzen. Wat ik U beloofd heb, zal ik ook doen. Want U redt mijn leven."

10 Toen gaf de Heer de vis het bevel om Jona uit te spugen op het strand.

Prière de Jonas au fond des mers

L’Eternel fit venir un grand poisson pour avaler Jonas. Durant trois jours et trois nuits, Jonas resta dans le ventre du poisson[a]. Dans le ventre du poisson, il adressa cette prière[b] à l’Eternel son Dieu :

Dans ma détresse, ╵moi, j’ai crié à l’Eternel
et il m’a répondu[c].
Oui, du cœur du séjour des morts
j’ai crié au secours
et tu m’as entendu[d].
Tu m’avais jeté dans l’abîme ╵au fond des mers
et les courants m’ont encerclé,
tous tes flots et tes vagues ╵ont déferlé sur moi[e].
Je me disais :
Je suis chassé de devant toi[f].
Pourtant, je reverrai ╵ton temple saint.
Les eaux m’environnaient ╵et menaçaient ma vie,
l’abîme m’enserrait[g] ;
tout autour de ma tête, ╵les algues s’enlaçaient.
Et je suis descendu ╵jusqu’au tréfonds des mers ╵où naissent les montagnes.
La terre avait déjà ╵tiré derrière moi ╵ses verrous pour toujours.
Mais du fond de la fosse ╵tu m’as fait remonter vivant,
ô Eternel, mon Dieu[h] !
Quand je désespérais ╵de conserver la vie[i],
je me suis souvenu ╵de toi, ô Eternel[j],
et ma prière ╵est montée jusqu’à toi,
jusqu’à ton temple saint[k].

Ceux qui s’attachent ╵à de vaines idoles
se privent de la grâce[l].
10 Mais moi je t’offrirai ╵un sacrifice ╵en disant ma reconnaissance[m],
et je m’acquitterai ╵des vœux que j’ai formés,
car c’est de l’Eternel ╵que vient la délivrance[n].

11 L’Eternel parla au poisson qui rejeta Jonas sur la terre ferme.

Footnotes

  1. 2.1 Mentionné en Mt 12.40.
  2. 2.2 Prière de reconnaissance de Jonas, dans le ventre du poisson, pour la délivrance de la noyade (voir v. 4, 6-7).
  3. 2.3 Voir Ps 18.7 ; 30.3 ; 118.5 ; 120.1.
  4. 2.3 Voir Ps 130.1-2.
  5. 2.4 Voir Ps 42.8.
  6. 2.5 Voir Ps 31.23.
  7. 2.6 Voir Ps 18.5 ; 69.2-3.
  8. 2.7 Voir Ps 30.4 ; 71.20.
  9. 2.8 Autre traduction : alors que la vie me quittait.
  10. 2.8 Voir Ps 142.4 ; 143.4.
  11. 2.8 Voir Ps 18.7 ; 88.3.
  12. 2.9 Voir Ps 31.7. se privent de la grâce: traduction incertaine. Autre traduction : abandonnent l’amour pour l’Eternel.
  13. 2.10 Voir Ps 42.5 ; 50.14, 23 ; 66.13 ; 116.17-18.
  14. 2.10 Voir Ps 3.9.

Jona bidt tot God

Vanuit de vis bad Jona toen tot de Here en zei: ‘In mijn grote moeilijkheden riep ik de Here en Hij antwoordde mij, ik riep vanuit de diepten van de dood en U hoorde mij, Here! U wierp mij in de diepe zee, ik ging onder in het kolkende water en werd bedekt door uw wilde en woeste golven. Toen zei ik: “Och Here, U hebt mij de rug toegekeerd en mij weggejaagd. Zal ik uw heilige tempel ooit nog terugzien?” Ik verdween onder de golven en zag de dood in de ogen. Het water sloot zich boven mij, het zeewier wond zich om mijn hoofd. Ik zakte naar beneden, naar de voeten van de bergen die oprijzen uit de zeebodem. Ik was voor altijd van het leven afgesloten en zat als een gevangene in het land van de dood. Maar, Here mijn God, U hebt mij tussen de kaken van de dood weggerukt! Toen ik alle hoop had laten varen, dacht ik nog eenmaal aan de Here. En mijn oprechte gebed ging uit naar U in uw heilige tempel. Wie afgoden vereren, keren de genade van de Here de rug toe! Maar ik zal nooit iemand anders aanbidden dan U! Want hoe kan ik U genoeg danken voor alles wat U voor mij hebt gedaan? Mijn besluit staat vast. Ik zal met een loflied op de lippen mijn beloften nakomen. Want verlossing komt van de Here alleen.’

10 Toen gaf de Here de vis bevel Jona op het strand uit te spugen en het dier deed dat.