Add parallel Print Page Options

Zo was er een Farizeeër, een lid van de Hoge Raad, die Nikodemus heette en die op een nacht met Jezus kwam praten. ‘Meester,’ zei hij, ‘wij weten dat God U gezonden heeft om ons te leren. Want niemand kan de wondertekenen doen die U doet, als God niet met hem is.’ Jezus antwoordde: ‘Luister goed, wie niet opnieuw geboren wordt, kan het Koninkrijk van God niet ontdekken.’ ‘Opnieuw geboren?’ vroeg Nikodemus. ‘Hoe kan dat? Iemand kan toch niet voor de tweede keer uit zijn moeders lichaam geboren worden?’ Jezus antwoordde: ‘Toch is het zoals Ik zeg. Niemand kan het Koninkrijk van God binnengaan, als hij niet geboren wordt uit water en Geest. Uit mensen komt menselijk leven voort, maar uit de Geest van God komt geestelijk leven voort. Het is dus helemaal niet zo vreemd dat Ik zei dat u opnieuw geboren moet worden. De wind waait waarheen hij wil. Je hoort hem wel, maar je weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat. Zo is het ook als iemand door de Geest van God nieuw leven krijgt.’ Nikodemus vroeg: ‘Hoe gebeurt dat dan?’ 10 Jezus antwoordde: ‘U leert de Joden hoe zij met God en hun medemensen moeten leven. Begrijpt u niet wat Ik zeg? 11 Ik weet waarover Ik spreek en vertel wat Ik gezien heb, en toch gelooft u Mij niet. 12 Als u niet eens gelooft wat Ik over gewone, aardse dingen zeg, hoe zult u dan geloven wat Ik over de hemelse dingen zeg? 13 Er is nog nooit iemand bij God geweest behalve Ik, de Mensenzoon, die bij Hem vandaan komt.

14 Zoals Mozes in de woestijn een koperen slang omhoog hield, zo moet ook Ik, de Mensenzoon, omhoog geheven worden, 15 opdat ieder die in Mij gelooft, eeuwig leven zal hebben. 16 Want God heeft zoveel liefde voor de wereld dat Hij zijn enige Zoon heeft gegeven, zodat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft.

17 God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gestuurd om de wereld te veroordelen, maar om haar door Hem van de ondergang te redden. 18 Wie zijn vertrouwen op Jezus stelt, wordt niet veroordeeld. Maar wie niet gelooft, is al veroordeeld omdat hij geen vertrouwen heeft gehad in de naam van Gods enige Zoon. 19 Het oordeel komt tot stand doordat het licht in de wereld is gekomen, maar de mensen hebben de voorkeur gegeven aan de duisternis. Dat komt omdat zij slechte dingen hebben gedaan. 20 Want wie zondigt, heeft een hekel aan het licht. Hij ontwijkt het uit angst dat al die slechte dingen aan het licht zullen komen. 21 Maar wie Gods wil doet, komt tot het licht, zodat van alles wat hij doet, gezien kan worden dat God het is die daarin werkzaam is.’

Het getuigenis van Johannes de Doper

22 Later ging Jezus met zijn leerlingen naar Judea. Hij trok daar een tijd rond en doopte. 23 Johannes de Doper doopte ook, in Enon bij Salim, daar was veel water. Er kwamen daar veel mensen om zich te laten dopen. 24 Johannes was toen nog niet gevangengenomen.

25 Op een dag hadden de leerlingen van Johannes een meningsverschil met een Jood over de manier waarop men zich ritueel moet reinigen. 26 Zij kwamen naar Johannes toe en zeiden tegen hem: ‘Meester, er is nog iemand die doopt en iedereen gaat naar hem toe. Het is de man die u aan de overkant van de Jordaan hebt ontmoet en van wie U zei dat Hij de Christus is.’ 27 Johannes antwoordde: ‘Een mens kan zich helemaal niets toe-eigenen, als God het hem niet heeft gegeven. 28 Jullie hebben mij steeds horen zeggen dat ik niet de Christus ben, maar dat God mij voor Hem uit gestuurd heeft. 29 Wie de bruid krijgt, is de bruidegom. De vriend van de bruidegom hoort hem en is blij als hij de stem van de bruidegom hoort. Daarom ben ik blij als de mensen naar Hem toegaan. 30 Hij moet groter worden en ik steeds kleiner. 31 Ik ben van de aarde en spreek de taal van de aarde. Hij komt uit de hemel en is belangrijker dan enig ander. Hij staat boven alle andere mensen. 32 Hij vertelt wat Hij gezien en gehoord heeft, maar niemand gelooft Hem. 33 Wie Hem wel gelooft, bevestigt daarmee dat God een en al waarheid is. 34 Hij is door God gestuurd en geeft de woorden van God door. God geeft Hem zijn Geest zonder beperking. 35 De Vader houdt van zijn Zoon en heeft Hem alle macht gegeven. 36 Wie zich aan de Zoon toevertrouwt, heeft eeuwig leven. Wie de Zoon ongehoorzaam is, zal dat leven niet ontvangen. Integendeel, de straf van God blijft op hem rusten.’

There was a man of the Pharisees, named Nicodemus, a ruler of the Jews:

The same came to Jesus by night, and said unto him, Rabbi, we know that thou art a teacher come from God: for no man can do these miracles that thou doest, except God be with him.

Jesus answered and said unto him, Verily, verily, I say unto thee, Except a man be born again, he cannot see the kingdom of God.

Nicodemus saith unto him, How can a man be born when he is old? can he enter the second time into his mother's womb, and be born?

Jesus answered, Verily, verily, I say unto thee, Except a man be born of water and of the Spirit, he cannot enter into the kingdom of God.

That which is born of the flesh is flesh; and that which is born of the Spirit is spirit.

Marvel not that I said unto thee, Ye must be born again.

The wind bloweth where it listeth, and thou hearest the sound thereof, but canst not tell whence it cometh, and whither it goeth: so is every one that is born of the Spirit.

Nicodemus answered and said unto him, How can these things be?

10 Jesus answered and said unto him, Art thou a master of Israel, and knowest not these things?

11 Verily, verily, I say unto thee, We speak that we do know, and testify that we have seen; and ye receive not our witness.

12 If I have told you earthly things, and ye believe not, how shall ye believe, if I tell you of heavenly things?

13 And no man hath ascended up to heaven, but he that came down from heaven, even the Son of man which is in heaven.

14 And as Moses lifted up the serpent in the wilderness, even so must the Son of man be lifted up:

15 That whosoever believeth in him should not perish, but have eternal life.

16 For God so loved the world, that he gave his only begotten Son, that whosoever believeth in him should not perish, but have everlasting life.

17 For God sent not his Son into the world to condemn the world; but that the world through him might be saved.

18 He that believeth on him is not condemned: but he that believeth not is condemned already, because he hath not believed in the name of the only begotten Son of God.

19 And this is the condemnation, that light is come into the world, and men loved darkness rather than light, because their deeds were evil.

20 For every one that doeth evil hateth the light, neither cometh to the light, lest his deeds should be reproved.

21 But he that doeth truth cometh to the light, that his deeds may be made manifest, that they are wrought in God.

22 After these things came Jesus and his disciples into the land of Judaea; and there he tarried with them, and baptized.

23 And John also was baptizing in Aenon near to Salim, because there was much water there: and they came, and were baptized.

24 For John was not yet cast into prison.

25 Then there arose a question between some of John's disciples and the Jews about purifying.

26 And they came unto John, and said unto him, Rabbi, he that was with thee beyond Jordan, to whom thou barest witness, behold, the same baptizeth, and all men come to him.

27 John answered and said, A man can receive nothing, except it be given him from heaven.

28 Ye yourselves bear me witness, that I said, I am not the Christ, but that I am sent before him.

29 He that hath the bride is the bridegroom: but the friend of the bridegroom, which standeth and heareth him, rejoiceth greatly because of the bridegroom's voice: this my joy therefore is fulfilled.

30 He must increase, but I must decrease.

31 He that cometh from above is above all: he that is of the earth is earthly, and speaketh of the earth: he that cometh from heaven is above all.

32 And what he hath seen and heard, that he testifieth; and no man receiveth his testimony.

33 He that hath received his testimony hath set to his seal that God is true.

34 For he whom God hath sent speaketh the words of God: for God giveth not the Spirit by measure unto him.

35 The Father loveth the Son, and hath given all things into his hand.

36 He that believeth on the Son hath everlasting life: and he that believeth not the Son shall not see life; but the wrath of God abideth on him.