Add parallel Print Page Options

19 Therefore, then, Pilate took Rebbe, Melech HaMoshiach and had him scourged. [DEVARIM 25:3; YESHAYAH 50:6; 53:5]

And the [Roman] chaiyalim (soldiers), having woven a wreath out of thorns, put it on his rosh and a purple [royal] robe they threw around Rebbe, Melech HaMoshiach.

And they were coming up to Rebbe, Melech HaMoshiach, and they were saying, Hail! You Melech HaYehudim! And they were repeatedly striking him in the face.

And Pilate went outside again and says to them, Hinei, I bring him outside to you, in order that you may have da’as that I find no avon (offense), no cause for punishment, in him.

Therefore, Rebbe, Melech HaMoshiach came forth outside, wearing the wreath of thorns and the purple robe. And Pilate says to them, Hinei HaIsh! (ZECHARYAH 6:12)

Therefore, when the Rashei Hakohanim and the mesharetim saw Rebbe, Melech HaMoshiach, they cried out, saying, Hang him on HaEtz! Hang him on HaEtz! Pilate says to them, You take him and you hang him on HaEtz! I find no avon in him. [DEVARIM 21:22]

In reply, those of Yehudah said, We have a Torah and, according to the Torah, he must die [VAYIKRA 24:16], because he made himself to be the Ben HaElohim.

Therefore, when Pilate heard this dvar he was afraid even more.

And Pilate entered into the Praetorium again and says to Rebbe, Melech HaMoshiach, From where are you? But Rebbe, Melech HaMoshiach did not give an answer (YESHAYAH 53:7).

10 Therefore, Pilate says to Rebbe, Melech HaMoshiach, To me you do not speak? Do you not have da’as that I have samchut (authority) to free you and I have samchut (authority) to hang you on HaEtz?

11 In reply, Rebbe, Melech HaMoshiach answered him, You do not have samchut (authority) against me at all, except it had been given to you from above; therefore, the avon is gadol, is even greater, the avon of the one having handed me over to you.

12 From this point, Pilate began seeking to free Rebbe, Melech HaMoshiach; but those of Yehudah cried out, saying, If this man you free, you are no friend of Caesar’s; everyone making himself a Melech speaks against Caesar.

13 Therefore, Pilate, having heard these dvarim, led Rebbe, Melech HaMoshiach out, and Pilate sat down upon a tribunal (seat of judgment) in a place being called The Pavement ([Aramaic] Gabta).

14 Now Erev Pesach was fast approaching, the sha’ah (hour, time) being about the shishit (sixth, the sixth hour, about noon, i.e.,with Erev Pesach coming at sundown), and Pilate says to those of Yehudah, Hinei your Melech!

15 Therefore, these cried out, Away, away, hang him on HaEtz! Pilate says to them, Shall I hang on HaEtz your Melech? In reply, the Kohen Gadol said, We do not have a Melech except Caesar.

16 Then, therefore, Pilate delivered Rebbe, Melech HaMoshiach to them that he should be hanged on HaEtz. [DEVARIM 21:22] Therefore, they took Rebbe, Melech HaMoshiach.

Read full chapter

19 Pilate then took Yeshua and had him flogged. The soldiers twisted thorn-branches into a crown and placed it on his head, put a purple robe on him, and went up to him, saying over and over, “Hail, ‘king of the Jews’!” and hitting him in the face.

Pilate went outside once more and said to the crowd, “Look, I’m bringing him out to you to get you to understand that I find no case against him.” So Yeshua came out, wearing the thorn-branch crown and the purple robe. Pilate said to them, “Look at the man!” When the head cohanim and the Temple guards saw him they shouted, “Put him to death on the stake! Put him to death on the stake!” Pilate said to them, “You take him out yourselves and put him to death on the stake, because I don’t find any case against him.” The Judeans answered him, “We have a law; according to that law, he ought to be put to death, because he made himself out to be the Son of God.” On hearing this, Pilate became even more frightened.

He went back into the headquarters and asked Yeshua, “Where are you from?” But Yeshua didn’t answer. 10 So Pilate said to him, “You refuse to speak to me? Don’t you understand that it is in my power either to set you free or to have you executed on the stake?” 11 Yeshua answered, “You would have no power over me if it hadn’t been given to you from above; this is why the one who handed me over to you is guilty of a greater sin.” 12 On hearing this, Pilate tried to find a way to set him free; but the Judeans shouted, “If you set this man free, it means you’re not a ‘Friend of the Emperor’! Everyone who claims to be a king is opposing the Emperor!” 13 When Pilate heard what they were saying, he brought Yeshua outside and sat down on the judge’s seat in the place called The Pavement (in Aramaic, Gabta); 14 it was about noon on Preparation Day for Pesach. He said to the Judeans, “Here’s your king!” 15 They shouted, “Take him away! Take him away! Put him to death on the stake!” Pilate said to them, “You want me to execute your king on a stake?” The head cohanim answered, “We have no king but the Emperor.” 16 Then Pilate handed Yeshua over to them to have him put to death on the stake.

So they took charge of Yeshua.

Read full chapter

Pilatus wil Jezus eigenlijk vrijlaten

19 Toen nam Pilatus Jezus mee en liet Hem zweepslagen geven. En de soldaten vlochten een kroon van doorntakken en zetten die op zijn hoofd. Ook deden ze Hem een paarse mantel om. Ze liepen naar Hem toe en zeiden: "Wij groeten U, koning van de Joden!" En ze sloegen Hem in zijn gezicht.

Pilatus kwam weer naar buiten en zei tegen de mensen: "Jullie mogen Hem weer hebben, want volgens mij heeft Hij helemaal geen kwaad gedaan." Toen werd Jezus naar buiten gebracht met de doornenkroon op en de paarse mantel om. Pilatus zei: "Zie die mens eens!" Toen de leiders van de priesters en hun dienaren Hem zagen, begonnen ze te schreeuwen: "Kruisig Hem! Kruisig Hem!" Pilatus zei tegen hen: "Neem Hem dan mee en kruisig Hem zelf. Want ik vind dat Hij onschuldig is." De Joden antwoordden hem: "Volgens onze wetten moet Hij worden gedood, want Hij beweert dat Hij Gods Zoon is."

Toen Pilatus dat hoorde, werd hij nog banger. Hij ging het gerechtsgebouw weer binnen en zei tegen Jezus: "Waar kom Je vandaan?" Maar Jezus gaf geen antwoord. 10 Pilatus zei tegen Hem: "Zeg Je niets tegen mij? Weet Je dan niet dat ik de macht heb om Je te laten kruisigen, maar ook de macht heb om Je vrij te laten?" 11 Jezus antwoordde: "U heeft die macht alleen omdat u die van boven heeft gekregen. Daarom heeft de man die Mij heeft verraden, een grotere schuld dan u." 12 Vanaf dat moment probeerde Pilatus Hem vrij te laten. Maar de Joden schreeuwden: "Als u deze Man vrijlaat, bent u geen vriend van de keizer in Rome. Iemand die beweert dat hij koning is, is een vijand van de keizer en moet gedood worden."

13 Toen Pilatus dit hoorde, liet hij Jezus naar buiten brengen. Hij ging op de stoel voor de rechtspraak zitten, op de stenen verhoging die 'Litostrotos' (= ‘stenen hoogte') wordt genoemd (in het Hebreeuws is dat 'Gabbata'). 14 Het was de dag van de voorbereiding op het Paasfeest, ongeveer twaalf uur 's middags. Hij zei tegen de Joden: "Kijk, hier is jullie koning!" 15 Maar ze schreeuwden: "Weg met Hem! Weg met Hem! Kruisig Hem!" Pilatus zei tegen hen: "Moet ik jullie koning dan kruisigen?" De leiders van de priesters antwoordden: "We hebben geen koning! We hebben alleen de keizer!" 16 Toen gaf hij Hem aan de soldaten om Hem te kruisigen. Zij namen Jezus mee.

Read full chapter

De kruisiging van Jezus

19 Pilatus nam Jezus mee en liet Hem geselen. De soldaten maakten een krans van doornige takken en zetten die op zijn hoofd. Daarna deden zij Hem een rode mantel om en zeiden spottend: ‘Gegroet, koning van de Joden!’ Daarbij sloegen zij Hem in het gezicht. Pilatus ging weer naar de Joden toe en zei tegen hen: ‘Hier is Hij weer. Begrijp mij goed: volgens mij heeft Hij niets strafbaars gedaan.’

Jezus kwam achter hem aan naar buiten, met de doornenkroon op zijn hoofd en de rode mantel om. ‘Hier is Hij, de Mens,’ zei Pilatus. Zodra de leidende priesters en de bewakers Jezus zagen, begonnen zij te schreeuwen: ‘Kruisigen! Kruisigen!’ ‘Neemt u hem dan mee en kruisig hem zelf,’ antwoordde Pilatus. ‘Ik zeg dat Hij onschuldig is.’ De Joden antwoordden: ‘Volgens onze wetten moet Hij sterven, want Hij heeft Zichzelf de Zoon van God genoemd!’

Toen Pilatus dat hoorde, werd hij echt bang. Hij nam Jezus weer mee naar binnen en vroeg: ‘Waar komt U vandaan?’ Jezus gaf hem echter geen antwoord. 10 ‘Waarom geeft U mij geen antwoord?’ vroeg Pilatus. ‘Weet u niet dat ik de macht heb om U vrij te laten of te kruisigen?’ 11 ‘U zou geen macht over Mij hebben als God u die niet gegeven had,’ antwoordde Jezus. ‘De grootste schuld ligt bij hem die Mij aan u heeft overgeleverd.’ 12 Pilatus werd door die woorden diep getroffen en probeerde een manier te vinden om Jezus vrij te laten. Maar de Joden bleven schreeuwen: ‘Als u die man vrijlaat, bent u geen vriend van de keizer! Wie zichzelf tot koning uitroept, is een vijand van de keizer!’

13 Toen Pilatus dat hoorde, bracht hij Jezus opnieuw naar buiten en ging op de rechterstoel zitten. Die stoel stond op een stenen verhoging die in het Hebreeuws Gabbata heette. 14 Het was twaalf uur ʼs middags. Die avond zou de sabbat van de Paasweek beginnen. ‘Hier is jullie koning,’ zei Pilatus tegen de Joden. 15 ‘Weg met die man! Weg met Hem!’ schreeuwden zij. ‘Kruisig Hem!’ ‘Moet ik uw koning kruisigen?’ vroeg Pilatus. ‘Hij is onze koning niet!’ schreeuwden de priesters. ‘We hebben maar één koning en dat is de keizer!’ 16 Daarop gaf Pilatus Jezus aan hen over om gekruisigd te worden. Zij namen Jezus mee

Read full chapter