Add parallel Print Page Options

Het wonder van de vijf broden en de twee vissen

Hierna vertrok Jezus naar de overkant van het Meer van Galilea (dat is het Meer van Tiberias). Een grote groep mensen volgde Hem, omdat ze zagen dat Hij de zieke mensen door wonderen genas. Jezus klom de berg op en ging daar met zijn leerlingen zitten. Het was een paar dagen voor het Paasfeest. Toen Jezus opkeek, zag Hij dat er een grote groep mensen naar Hem toe kwam. Hij zei tegen Filippus: "Waar kunnen we brood kopen om al deze mensen te eten te geven?" Dat zei Hij om te zien wat Filippus zou zeggen. Want Hij wist Zelf al wat Hij zou gaan doen. Filippus antwoordde Hem: "Zelfs als we voor 200 zilverstukken brood zouden kopen, zou dat nog niet genoeg zijn voor al die mensen. Zelfs niet als iedereen een heel klein beetje kreeg." Eén van zijn leerlingen, Andreas (de broer van Simon Petrus), zei tegen Hem: "Hier is een jongetje dat vijf broden en twee vissen bij zich heeft. Maar dat is natuurlijk lang niet genoeg voor zoveel mensen." 10 Jezus zei: "Zorg dat de mensen gaan zitten." Er was op die plek veel gras. De mannen, ongeveer 5000, gingen dus zitten. 11 Toen nam Jezus de broden, dankte God ervoor en verdeelde ze onder de leerlingen. En de leerlingen verdeelden het brood onder de mensen die daar zaten. Hetzelfde deed Hij met de vissen. En Hij gaf alle mensen zoveel als ze wilden. 12 Toen iedereen genoeg had gegeten, zei Hij tegen zijn leerlingen: "Verzamel de stukken brood die zijn overgebleven, zodat er niets wordt weggegooid." 13 Dat deden ze. Toen iedereen klaar was met eten, vulden ze twaalf manden met de stukken die waren overgebleven van de vijf broden. 14 De mensen zagen wat voor wonder Jezus had gedaan. En ze zeiden tegen elkaar: "Dit moet wel de profeet zijn die naar de aarde zou komen."

15 Jezus wist dat de mensen zouden komen om Hem met geweld koning te maken. Daarom ging Hij weg en klom helemaal alleen de berg op.

De storm op het meer

16 Toen het avond was geworden, gingen zijn leerlingen naar het meer. 17 Ze stapten in een boot en begonnen naar de overkant te roeien, naar Kapernaüm. Het was al donker geworden, maar Jezus was nog niet bij hen teruggekomen. 18 Intussen was het gaan stormen en de golven werden steeds hoger. 19 Toen ze ongeveer 25 of 30 stadiën (ongeveer 7 km) hadden geroeid, zagen ze Jezus over het meer lopen en naar de boot komen. Ze werden vreselijk bang. 20 Maar Jezus zei: "IK BEN het.[a] Wees maar niet bang." 21 Ze wilden Hem bij zich in de boot nemen. Op dat moment waren ze plotseling aan de overkant.

Het Brood dat levend maakt

22 De volgende dag was de grote groep mensen nog steeds aan de andere kant van het meer. Ze zagen dat er geen andere boot had gelegen dan die van de leerlingen. Ze wisten dat Jezus niet met zijn leerlingen in die boot was weggevaren. De leerlingen waren zonder Hem vertrokken. 23 Er kwamen wel andere bootjes uit Tiberias bij de plek waar ze het brood hadden gegeten nadat de Heer Jezus ervoor had gedankt. 24 De mensen zagen dat Jezus daar niet bij was en de leerlingen ook niet. Toen voeren ook zij naar de overkant, om Jezus in Kapernaüm te zoeken.

25 Toen ze Hem aan de overkant van het meer vonden, vroegen ze Hem: "Meester, wanneer bent U hier aangekomen?" 26 Jezus antwoordde: "Luister goed! Jullie zoeken Mij niet omdat jullie Mij wonderen hebben zien doen. Maar jullie zoeken Mij omdat jullie brood van Mij hebben gekregen en genoeg hebben kunnen eten. 27 Maar jullie moeten je niet zo druk maken over gewoon eten. Gewoon eten is ook weer gauw verdwenen. Zoek liever naar het eten dat eeuwig leven geeft. De Mensenzoon kan dat aan jullie geven. Want God de Vader heeft Mij daarvoor de macht en het recht gegeven." 28 Toen vroegen ze Hem: "Wat wil God dan dat we doen?" 29 Jezus antwoordde: "God wil dat jullie geloven in de Man die Hij heeft gestuurd." 30 Ze antwoordden Hem: "Welk bewijs geeft U ons dat we in U moeten geloven? Waaraan kunnen we dat zien? Wat voor teken geeft U ons? 31 Onze voorouders hebben in de woestijn manna gegeten. Dat staat in de Boeken: 'Hij gaf hen brood uit de hemel te eten.' Kunt U iets doen wat bijzonderder is dan dat?"

32 Jezus antwoordde: "Luister goed! Ik zeg jullie dat Mozes jullie niet het echte brood uit de hemel heeft gegeven. Mijn hemelse Vader geeft jullie het echte brood uit de hemel. 33 Want alleen het brood dat uit de hemel komt en leven geeft aan de mensen, is het echte brood van God." 34 Toen zeiden ze tegen Hem: "Heer, wilt U ons dan altijd van dat brood geven?" 35 Jezus antwoordde: "IK BEN[b] dat echte brood dat levend maakt. Iedereen die bij Mij komt, zal nooit meer honger hebben. En iedereen die in Mij gelooft, zal nooit meer dorst hebben. 36 Maar jullie geloven Mij niet, ook al hebben jullie Mij gezien. Dat heb Ik jullie al eerder gezegd. 37 Maar iedereen die de Vader aan Mij geeft, zal naar Mij toe komen. En Ik zal niemand die naar Mij toe komt, wegsturen. 38 Want Ik ben niet uit de hemel gekomen om te doen wat Ik Zelf wil, maar om te doen wat God wil. Want Hij heeft Mij gestuurd. 39 En Hij wil dat er niemand verloren gaat van de mensen die Hij Mij heeft gegeven. Hij wil dat Ik hen allemaal op de laatste dag uit de dood terugroep en weer levend maak. 40 Want mijn Vader wil dat iedereen die Mij ziet en in Mij gelooft, het eeuwige leven zal hebben. En Ik zal hem op de laatste dag uit de dood terugroepen en weer levend maken."

41 De Joden mopperden erover dat Hij had gezegd dat Hij het echte brood uit de hemel was. 42 Ze zeiden tegen elkaar: "Dit is toch Jezus, de zoon van Jozef? We kennen zijn vader en moeder toch? Hoe kan Hij dan zeggen dat Hij uit de hemel is gekomen?" 43 Jezus zei tegen hen: "Mopper maar niet tegen elkaar. 44 Iemand kan alleen naar Mij toe komen als de Vader hem helpt. En dan zal Ik hem op de laatste dag weer levend maken. 45 In de Boeken van de profeten staat: 'En ze zullen allemaal God leren kennen.' Iedereen die naar de Vader heeft geluisterd en Hem heeft leren kennen, zal naar Mij toe komen. 46 Ik bedoel niet dat iemand de Vader gezien heeft. Alleen de Man die bij God vandaan komt, heeft de Vader gezien. 47 Luister goed! Ik zeg jullie: als jullie in Mij geloven, hebben jullie het eeuwige leven.

48 IK BEN het brood dat leven geeft. 49 Jullie voorouders hebben in de woestijn manna gegeten en ze zijn uiteindelijk gestorven. 50 Maar het brood dat uit de hemel is gekomen, is anders. Als je daarvan eet, zul je niet meer sterven. 51 IK BEN dat levende brood dat uit de hemel gekomen is. Als je van dit brood eet, zul je eeuwig leven. Dat brood is mijn lichaam. Ik geef mijn lichaam om aan alle mensen leven te geven."

52 De Joden begonnen ruzie met elkaar te maken en zeiden: "Hoe kan Hij nou zijn lichaam aan ons te eten geven?" 53 Jezus zei: "Luister goed! Als jullie niet van het lichaam van de Mensenzoon eten, en niet van zijn bloed drinken, is er geen leven in jullie. 54 Maar als jullie van mijn lichaam eten en van mijn bloed drinken, hebben jullie het eeuwige leven. En dan zal Ik jullie op de laatste dag uit de dood terugroepen en weer levend maken. 55 Want mijn lichaam is het enige echte eten en mijn bloed is het enige echte drinken. 56 Als jullie van mijn lichaam eten en van mijn bloed drinken, zijn jullie één met Mij en ben Ik één met jullie. 57 De levende Vader heeft Mij gestuurd en Ik leef door de Vader. Zo zal ook iedereen die van Mij eet, door Mij leven. 58 Dit is het echte brood dat uit de hemel gekomen is. Het is niet hetzelfde brood als het manna dat jullie voorouders hebben gegeten, want zij zijn gestorven. Maar iedereen die van dít brood eet, zal eeuwig leven."

59 Dit vertelde Hij de mensen in de synagoge van Kapernaüm.

Petrus begrijpt wie Jezus is

60 Ook zijn leerlingen hoorden dit. En een groot aantal van hen zei: "Dit gaat echt te ver! Wie kan dat nou begrijpen?" 61 Jezus wist wel dat zijn leerlingen hierover mopperden. Daarom zei Hij tegen hen: 62 "Vinden jullie dít al te ver gaan? Wat zullen jullie dan zeggen, als jullie de Mensenzoon omhoog zien gaan naar de plaats waar Hij vroeger ook was? 63 Het is de geest die iemand levend maakt. Aan alleen een lichaam heb je niets. Mijn woorden zijn Geest en leven. 64 Maar een aantal van jullie gelooft Mij niet." Want Jezus wist van het begin af aan wie Hem niet geloofden. Hij wist ook al wie Hem later zou verraden. 65 En Hij zei: "Daarom heb Ik jullie gezegd dat niemand in Mij kan geloven als de hemelse Vader hem er niet bij helpt." 66 Vanaf dat moment ging een groot aantal van zijn leerlingen niet langer met Hem mee. Ze gingen naar huis terug.

67 Toen zei Jezus tegen de twaalf leerlingen die Hij Zelf uitgekozen had: "Willen jullie niet óók weggaan?" 68 Simon Petrus antwoordde Hem: "Heer, naar wie moeten we dan gaan? Uw woorden geven eeuwig leven. 69 Wij geloven werkelijk dat U de Messias bent, de Zoon van de levende God." 70 Jezus antwoordde: "Ik heb jullie twaalf niet voor niets uitgekozen. Toch is één van jullie een duivel." 71 Hij bedoelde Judas Iskariot, de zoon van Simon. Want Judas zou Hem later verraden. Hij was één van de twaalf leerlingen.

Footnotes

  1. Johannes 6:20 Jezus gebruikt hier de woorden IK BEN. In het Grieks staat daar 'ego eimi,' wat veel nadrukkelijker is dan de gewone manier om 'ik ben...' te zeggen. In het Oude Testament maakt God Zich met de naam IK BEN aan Mozes bekend. Lees Exodus 3:14. Door deze naam te gebruiken geeft Jezus dus aan dat Hijzelf God is. Vergelijk met Matteüs 14:27.
  2. Johannes 6:35 Jezus gebruikt hier de woorden IK BEN. In het Grieks staat daar 'ego eimi,' wat veel nadrukkelijker is dan de gewone manier om 'ik ben...' te zeggen. In het Oude Testament maakt God Zich met de naam IK BEN aan Mozes bekend. Lees Exodus 3:14. Door deze naam te gebruiken geeft Jezus dus aan dat Hijzelf God is. Vergelijk met Matteüs 14:27.

Vijf broden en twee vissen

Daarna ging Jezus naar de andere kant van het Meer van Galilea. Een menigte mensen volgde Hem, omdat zij zagen dat Hij de zieken genas. Jezus liep de heuvel op en ging daar met zijn leerlingen zitten. Het was vlak voor Pesach, het Joodse Paasfeest. Toen Jezus al die mensen zag aankomen, vroeg Hij aan Filippus: ‘Waar kunnen wij brood vandaan halen om die mensen te eten te geven?’ Niet dat Jezus eten wilde kopen. Hij was iets anders van plan, maar was alleen benieuwd wat Filippus zou antwoorden. Filippus zei: ‘Al kopen wij voor tweehonderd zilverstukken brood, dan hebben wij nog niet genoeg om iedereen te eten te geven.’ Andreas, de broer van Simon Petrus, mengde zich in het gesprek. ‘Hier is een jongen die vijf gerstebroden en twee gedroogde vissen heeft. Maar wat hebben wij daaraan voor zoveel mensen?’ 10 Jezus zei tegen zijn leerlingen: ‘Laat alle mensen in het gras gaan zitten.’ Toen bleek dat er alleen al zoʼn vijfduizend mannen waren. 11 Toen iedereen zat, nam Jezus de broden, dankte God ervoor en begon het brood uit te delen. Met de vissen deed Hij net zo. En iedereen kon naar behoefte eten. 12 Toen de mensen verzadigd waren, zei Jezus tegen zijn leerlingen: ‘Er is nog heel wat over. Haal het op, want er mag niets blijven liggen.’ 13 De leerlingen hadden twaalf manden nodig om het overschot op te halen. 14 Het drong tot de mensen door dat Hij iets geweldigs had gedaan. ‘Ja,’ zeiden zij, ‘Hij moet de Profeet zijn die in de wereld zou komen!’ 15 Omdat Jezus merkte dat de mensen Hem wilden dwingen hun koning te worden, ging Hij alleen de bergen in.

16 Bij het vallen van de avond daalden zijn leerlingen de berg af en kwamen bij het meer. 17 Toen het al donker was en Jezus nog steeds wegbleef, gingen zij in een boot en staken over naar Kafarnaüm. 18 Plotseling begon het vreselijk te waaien en kwamen er hoge golven op het meer. 19 Nadat zij ongeveer vijf kilometer geroeid hadden, zagen zij Jezus over het water lopen. Hij kwam naar hun boot toe. Zij werden bang, 20 maar Hij zei: ‘Ik ben het! Jullie hoeven niet bang te zijn.’ 21 ‘Kom aan boord,’ zeiden ze. Even later legden zij in Kafarnaüm aan.

22 De volgende morgen kwamen er weer veel mensen naar de plaats waar Jezus het brood had uitgedeeld. Zij dachten dat Hij daar nog zou zijn, omdat zijn leerlingen de vorige dag alleen waren weggevaren. 23 Maar toen zij zagen dat Jezus er niet was, stapten zij in een paar boten die uit Tiberias waren gekomen 24 en staken over naar Kafarnaüm om Jezus te zoeken.

Jezus, het brood dat leven geeft

25 Toen zij Hem daar vonden, vroegen zij: ‘Meester, wanneer bent U hier aangekomen?’ 26 ‘Ik weet wel waarom u Mij zoekt,’ antwoordde Hij. ‘U komt niet om de wonderen die u hebt gezien, maar omdat Ik u volop te eten heb gegeven. 27 Werk niet voor gewoon voedsel, dat vergaat, maar werk voor het voedsel dat blijft en waardoor u eeuwig leven krijgt. Ik, de Mensenzoon, zal u dat geven. Dat heeft God Mij opgedragen.’ 28 Zij vroegen: ‘Hoe kunnen wij doen wat God wil?’ 29 Jezus antwoordde: ‘U moet in Mij geloven. Dat is de wil van God, want Ik ben door Hem gestuurd.’ 30 ‘Bewijs dat dan eens,’ zeiden zij. ‘Geef ons een teken van uw macht. Wat kunt U doen? 31 Onze voorouders hadden in de woestijn steeds te eten. Er staat in de Boeken dat zij van Mozes brood uit de hemel kregen.’ 32 Jezus zei: ‘Dat brood uit de hemel hebben zij niet van Mozes gekregen, maar van mijn Vader. 33 Want het brood van God is Hij die uit de hemel is gekomen. Hij geeft het leven aan deze wereld.’ 34 ‘Here,’ zeiden zij. ‘Dat brood willen wij altijd wel hebben.’ 35 Jezus antwoordde: ‘Ik ben het brood dat leven geeft. Wie bij Mij komt, zal nooit meer honger krijgen. Wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst krijgen. 36 U hebt Mij gezien en toch gelooft u Mij niet. Dat heb Ik u trouwens al eens eerder gezegd.

37 Alle mensen die de Vader Mij geeft, zullen naar Mij toekomen. En als iemand bij Mij komt, zal Ik hem nooit wegsturen. 38 Ik ben niet uit de hemel gekomen om mijn eigen wil te doen, maar de wil van Hem die Mij gestuurd heeft. 39 God wil niet dat Ik één van deze mensen die Hij aan Mij gegeven heeft, verlies, maar dat Ik ze op de laatste dag uit de dood laat opstaan. 40 Mijn Vader wil dat ieder die inziet wie zijn Zoon is en op Hem vertrouwt, eeuwig leven heeft en Ik zal hen op de laatste dag uit de dood opwekken.’

41 De Joden begonnen onrust te stoken, omdat Hij had gezegd: ‘Ik ben het brood dat uit de hemel is gekomen.’ 42 Zij zeiden tegen elkaar. ‘Die man is niemand anders dan Jezus, de zoon van Jozef. Wij kennen zijn vader en moeder! Hoe durft Hij dan te zeggen dat Hij uit de hemel is gekomen?’ 43 ‘Houd op met dat gemopper,’ zei Jezus. 44 ‘Niemand kan bij Mij komen als de Vader hem niet zover brengt. En op de laatste dag zal Ik hem uit de dood opwekken. 45 De profeet Jesaja heeft geschreven: “Zij zullen allemaal door God onderwezen worden.” Ieder die de stem van God hoort en naar Hem luistert, komt bij Mij. 46 Niet dat ooit iemand de Vader heeft gezien. Alleen Hij die van God vandaan komt, heeft Hem gezien.

47 Luister goed: wie in Mij gelooft, heeft eeuwig leven. 48 Ik ben het brood dat leven geeft. 49 Uw voorouders hebben in de woestijn manna gegeten en zijn toch gestorven. 50 Maar met het brood uit de hemel waar Ik over spreek is het anders. Wie hiervan eet, zal niet sterven. 51 Ik ben het levende brood dat uit de hemel is gekomen. Wie van dit brood eet, zal altijd blijven leven. Het brood dat Ik voor het leven van de wereld zal geven, is mijn lichaam.’

52 De Joden kregen hierover ruzie onder elkaar. ‘Hoe kan Hij ons zijn lichaam te eten geven?’ zeiden zij. 53 ‘Ik zeg het nog eens,’ zei Jezus. ‘Als u het vlees van Mij, de Mensenzoon, niet eet en mijn bloed niet drinkt, is er geen leven in u. 54 Maar wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven. Zo iemand zal Ik op de laatste dag uit de dood doen opstaan. 55 Want mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed is echte drank. 56 Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik blijf in hem. 57 Ik leef door de kracht van de levende Vader die Mij gestuurd heeft. Als iemand Mij eet, zal hij leven door mijn kracht. 58 Ik ben het brood dat uit de hemel is gekomen. Wie het eet, zal altijd blijven leven. Het is heel ander brood dan uw voorouders vroeger hebben gekregen, want die zijn tenslotte toch gestorven.’

59 Hij zei deze dingen terwijl Hij in een synagoge van Kafarnaüm aan het woord was. 60 Veel van zijn leerlingen hadden moeite met deze woorden en zeiden: ‘Zijn woorden zijn moeilijk te verteren, wie kan dit aanhoren?’ 61 Jezus wist wel dat zij hierover bezig waren en vroeg hun: ‘Erger Ik u met mijn woorden? 62 En als u Mij, de Mensenzoon, naar de hemel ziet teruggaan, wat dan? 63 Het is de Geest die leven geeft, het lichamelijke op zichzelf heeft geen nut. Alles wat Ik u gezegd heb, is Geest en leven. 64 Maar sommigen van u geloven Mij niet.’ Want Jezus wist allang wie Hem niet vertrouwden en wie Hem zou verraden. 65 Hij zei: ‘Daarom heb Ik u gezegd dat niemand bij Mij kan komen als de Vader hem niet zover brengt.’ 66 Vanaf dat moment gingen veel van zijn leerlingen niet meer met Jezus mee. Zij wilden niets meer met Hem te maken hebben.

67 ‘Willen jullie soms ook weggaan?’ vroeg Jezus aan de groep van twaalf. 68 Simon Petrus antwoordde: ‘Naar wie moeten wij toegaan, Here? U spreekt woorden die eeuwig leven geven. 69 Wij geloven en weten dat U de Zoon van God bent.’ 70 Jezus zei: ‘Ik heb jullie alle twaalf uitgekozen, maar een van jullie is een duivel.’ 71 Daarmee bedoelde Hij Judas, de zoon van Simon Iskariot, want die zou Hem later uitleveren.

耶穌使五千人吃飽

事後,耶穌渡過加利利湖,就是提比哩亞海。 許多人因為見過耶穌治病的神蹟,就跟隨了祂。 耶穌到了山上,與門徒一起坐下來。 那時,猶太人的逾越節快到了。 耶穌舉目看見一大群人向祂走來,就對腓力說:「我們到哪裡去買餅給他們吃呢?」 祂這樣說是想試試腓力,其實祂知道應該怎麼做。

腓力回答說:「就算買二百個銀幣[a]的餅,也不夠他們每人一口啊!」

另外一個門徒——西門·彼得的弟弟安得烈對耶穌說: 「這裡有個小孩子帶了五個大麥餅和兩條魚。不過,這麼多人,這一點東西實在無濟於事。」

10 耶穌說:「你們叫大家坐下。」那地方草很多,眾人便坐下來,當時在場的男人大約有五千。 11 耶穌拿起餅來祝謝後,分給坐著的眾人,然後又照樣分魚,眾人可以隨意吃。 12 他們吃飽後,耶穌對門徒說:「把剩下的零碎收拾起來,免得浪費。」

13 他們便把大家吃剩的那五個大麥餅的零碎收拾起來,裝滿了十二個籃子。 14 大家看見耶穌行的這個神蹟,都說:「這人真是那位要來到世上的先知!」 15 耶穌知道他們想強行立祂作王,便獨自退到山上。

耶穌在湖面上行走

16 傍晚的時候,門徒來到湖邊, 17 上了船,去湖對岸的迦百農。天色已暗,耶穌還沒到他們那裡。 18 忽然,湖面上狂風大作,波濤洶湧。 19 門徒搖櫓,大約行了五六公里,突然看見耶穌在水面上朝他們的船走來,他們很害怕。 20 耶穌對他們說:「是我,不要怕。」 21 於是門徒欣然接祂上船,船立刻到了目的地。

生命之糧

22 第二天,留在對岸的眾人看見那裡只有一條船,耶穌沒有和門徒一起坐船離開。 23 後來有幾條從提比哩亞來的小船停泊在岸邊,靠近主祝謝後讓眾人吃餅的地方。 24 他們發現耶穌和門徒都不在那裡,就乘船到迦百農去找祂。

25 他們在湖對岸找到了耶穌,對祂說:「老師,你什麼時候到這裡來的?」

26 耶穌回答說:「我實實在在地告訴你們,你們找我,並不是因為看見了神蹟,而是因為你們有餅吃,並且吃飽了。 27 不要為那必壞的食物勞苦,要為那存到永生的食物,就是人子要賜給你們的食物勞苦,因為父上帝把這權柄交給了人子。」

28 眾人問祂:「我們要怎樣做,才算是做上帝的工作呢?」

29 耶穌說:「信上帝所差來的那位,就是做上帝的工作。」

30 他們又問:「那麼,你行什麼神蹟讓我們看了可以信你呢?你要做什麼呢? 31 我們的祖先在曠野有嗎哪吃,正如聖經上說,『祂賜下天糧給他們吃。』」

32 耶穌卻說:「我實實在在地告訴你們,不是摩西從天上賜給了你們糧食,而是我父將天上的真糧食賜給你們。 33 因為上帝賜的糧就是從天降下、賜生命給世人的那位。」

34 他們說:「先生,求你把這種糧食天天賜給我們吧。」

35 耶穌說:「我就是生命的糧,到我這裡來的人必定不餓,信我的人必永遠不渴。 36 但我對你們說過,你們雖然親眼看見我,仍然不信。 37 凡父賜給我的人,必到我這裡來。到我這裡來的,我總不丟棄他。 38 因為我從天上下來,不是要成就自己的旨意,而是要成就差我來者的旨意。 39 差我來者的旨意是,祂所賜給我的,我一個也不失掉,在末日我要叫他們復活。 40 因為我父的旨意是要叫一切看見兒子並相信的人得到永生,在末日,我要叫他們復活。」

41 猶太人聽見耶穌說自己是從天上降下來的糧,就小聲議論, 42 說:「這不是約瑟的兒子耶穌嗎?祂的父母,我們都認識,祂現在怎麼能說自己是從天上降下來的呢?」

43 耶穌回答他們說:「你們不用議論紛紛。 44 如果不是差我來的父吸引人到我這裡來,沒有人能來。到我這裡來的,在末日,我要叫他復活。 45 先知書上這樣說,『他們都要受上帝的訓誨』,這裡是指凡聽從父的教導又去效法的人,都會到我這裡來。 46 這並不是說有人見過父,唯獨從上帝而來的那位見過父。 47 我實實在在地告訴你們,信我的人有永生, 48 因為我是生命的糧。 49 你們的祖先在曠野吃過嗎哪,還是死了。 50 但這是從天上降下來的糧,人吃了就不死。 51 我就是天上降下來的生命之糧,人吃了這糧,必永遠活著。我將要賜下的糧就是我的肉,是為了讓世人得到生命。」

52 猶太人開始彼此爭論,說:「這個人怎麼能把自己的肉給我們吃呢?」

53 耶穌說:「我實實在在地告訴你們,如果你們不吃人子的肉,不喝人子的血,就沒有生命。 54 吃我肉、喝我血的人有永生,在末日,我要叫他復活。 55 因為我的肉是真糧食,我的血是真飲品, 56 吃我肉、喝我血的人常在我裡面,我也常在他裡面。 57 永活的父差我來,我是靠祂而活。同樣,吃我肉的人也靠我而活。 58 我是從天上降下來的真糧,吃這糧的人必永遠活著,不像你們的祖先,雖然吃過嗎哪,最後還是死了。」

59 這番話是耶穌在迦百農會堂裡教導人的時候講的。

永生之道

60 祂的許多門徒聽了,就議論說:「這話實在難懂,誰能接受呢?」

61 耶穌知道門徒在議論,就說:「這話叫你們失去信心嗎? 62 如果你們看見人子升到祂原來所在的地方,會怎麼樣呢? 63 叫人活著的是靈,肉體毫無作用。我對你們說的話就是靈,就是生命。 64 然而,你們中間有些人不信。」因為耶穌一開始就知道誰不信祂、誰會出賣祂。

65 祂繼續說:「所以我曾對你們說,如果不是我父賜恩,沒有人能到我這裡來。」

66 從此,很多門徒離開了,不再跟從耶穌。

67 於是耶穌問那十二個門徒:「你們也要離開我嗎?」

68 西門·彼得答道:「主啊!你有永生之道,我們還跟從誰呢? 69 我們已經相信並且知道你是上帝的聖者。」

70 耶穌說:「我不是揀選了你們十二個人嗎?但其中有一個是魔鬼。」 71 耶穌這話是指著加略人西門的兒子猶大說的,因為他是十二個門徒之一,後來出賣了耶穌。

Footnotes

  1. 6·7 一個銀幣相當於當時一天的工錢。