Johannes 11
Het Boek
Jezus en Lazarus
11 Lazarus uit Bethanië, de broer van Maria en Martha, was ziek. 2 Maria was de vrouw die kostbare parfumolie over de voeten van Jezus uitgegoten en met haar haren afgedroogd had. 3 De twee zusters stuurden iemand naar Jezus met de boodschap: ‘Here, uw vriend Lazarus is ziek.’ 4 Toen Jezus dit hoorde, zei Hij: ‘Hij zal niet sterven. Deze ziekte is tot eer van God. Hierdoor zal de Zoon zijn grootheid en macht bewijzen.’
5 Jezus hield veel van Martha, Maria en Lazarus. 6 Toch maakte Hij geen aanstalten naar hen toe te gaan. 7 Pas twee dagen later zei Hij tegen zijn leerlingen: ‘Kom, wij gaan terug naar Judea.’ 8 De leerlingen protesteerden: ‘Kort geleden probeerden de Joden daar U te stenigen, Meester. En nu wilt U er weer naar toe?’ 9 Jezus antwoordde: ‘Een dag heeft toch twaalf uur. Als u overdag loopt, struikelt u niet, omdat het overal licht is. 10 Maar wie ʼs nachts loopt, struikelt omdat het donker is.’ 11 Even later zei Hij: ‘Onze vriend Lazarus is ingeslapen, maar Ik ga hem wakker maken.’ 12 ‘De slaap zal hem goed doen, dan wordt hij vlug beter,’ zeiden de leerlingen. 13 Zij dachten dat Jezus had gezegd dat Lazarus lag te slapen. Maar Jezus bedoelde dat hij gestorven was. 14 Daarom zei Hij ronduit: ‘Lazarus is gestorven. 15 Ik ben blij voor jullie dat Ik er niet bij was, want nu zal jullie vertrouwen in Mij sterker worden. Kom, we gaan naar hem toe.’ 16 Thomas, die ook wel Didymus werd genoemd, zei tegen de andere leerlingen: ‘Laten we meegaan om samen met Hem te sterven.’
17 Toen Jezus in Bethanië aankwam, bleek Lazarus al vier dagen daarvoor begraven te zijn. 18 Bethanië ligt op nog geen drie kilometer van Jeruzalem. 19 Er waren verscheidene Joden gekomen om Martha en Maria te troosten over het verlies van hun broer. 20 Zodra Martha hoorde dat Jezus er aankwam, ging zij Hem tegemoet. Maar Maria bleef thuis. 21 ‘Here,’ zei Martha tegen Jezus, ‘als U hier geweest was, zou mijn broer niet gestorven zijn. 22 Maar ik ben er zeker van dat God U ook nu zal geven wat U Hem vraagt.’ 23 ‘Je broer wordt weer levend, Martha,’ zei Jezus. 24 ‘Ja, dat weet ik,’ antwoordde zij. ‘Hij zal weer levend worden als hij op de laatste dag uit de dood terugkomt.’ 25 ‘Ik geef de doden het leven terug,’ zei Jezus tegen haar. ‘Ik ben Zelf het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, zelfs als hij gestorven is. 26 Wie leeft en in Mij gelooft, zal nooit sterven. Geloof je dat?’ 27 ‘Ja, Here,’ antwoordde zij. ‘Ik geloof dat U de Christus bent, de Zoon van God, die in de wereld komen zou.’
28 Hierna ging zij weg om haar zuster te halen. ‘Maria,’ zei zij zacht, ‘de Meester is er en Hij wil je spreken.’ 29 Maria stond onmiddellijk op en ging naar Jezus toe. 30 Jezus was nog niet in het dorp aangekomen. Hij was op de plaats gebleven waar Martha Hem had ontmoet. 31 De Joden die bij Maria waren om haar te troosten, zagen hoe zij vlug opstond en naar buiten liep. Zij volgden haar omdat zij dachten dat zij naar het graf ging om er te huilen. 32 Toen Maria bij Jezus kwam, viel zij voor Hem op de knieën en zei: ‘Here, als U hier geweest was, zou mijn broer niet gestorven zijn!’
33 Toen Jezus haar en de Joden die met haar waren meegekomen, zag huilen, greep het verdriet Hem aan. 34 ‘Waar hebben jullie hem neergelegd?’ vroeg Hij ontroerd. ‘Wij zullen het U wijzen, Here,’ antwoordden zij. 35 Jezus huilde. 36 De Joden zeiden tegen elkaar: ‘Je kunt wel zien dat Hij veel van Lazarus hield.’ 37 Maar enkelen van hen merkten op: ‘Hij had er toch wel voor kunnen zorgen dat Lazarus niet gestorven was! Hij heeft toch ook iemand van blindheid genezen?’ 38 Dit ergerde Jezus en Hij ging naar het graf, een grot met een zware steen voor de opening. 39 ‘Haal die steen weg,’ zei Hij. ‘Maar, Here,’ protesteerde Martha, ‘er hangt al een lijklucht. Hij ligt er al vier dagen!’ 40 ‘Ik heb toch gezegd dat je, als je op Mij vertrouwt, de macht en grootheid van God zult zien?’ antwoordde Jezus.
41 Zij haalden de steen weg. Jezus keek omhoog en zei: ‘Vader, dank U wel dat U mijn gebed verhoort. 42 Ik weet dat U Mij altijd hoort, maar Ik wil graag dat de mensen hier zullen geloven dat U Mij gestuurd hebt. Daarom zeg Ik dit.’ 43 Nadat Hij dit tegen zijn Vader gezegd had, riep Hij met krachtige stem: ‘Lazarus! Kom naar buiten!’ 44 De dode kwam uit het graf. Zijn handen en voeten waren met linnen windsels omwikkeld en er was een doek over zijn gezicht gebonden. ‘Haal die doek en die windsels eraf,’ zei Jezus, ‘en laat hem naar huis gaan.’
45 Nu zij dit hadden gezien, geloofden veel Joden dat Jezus de Christus was. 46 Maar sommigen gingen naar de Farizeeën om te vertellen wat Jezus had gedaan. 47 Daarop belegden de leidende priesters en de Farizeeën een spoedvergadering. ‘Wat kunnen wij doen?’ vroegen zij. ‘Die man doet het ene wonder na het andere. 48 Als wij Hem zijn gang laten gaan, gaat iedereen in Hem geloven. Als de Romeinen moeten ingrijpen, zal het met onze invloed gedaan zijn. Dan hebben we niets meer over de heilige stad en dit volk te zeggen.’ 49 Kajafas, die dat jaar hogepriester was, zei: ‘U hebt geen flauw idee wat hier aan de hand is. 50 Begrijpt u niet dat het in uw voordeel is als één mens sterft voor het hele volk? Anders gaat het hele volk verloren.’ 51 Dat zei hij niet uit zichzelf. Als hogepriester van dat jaar werd dit hem door God ingegeven. Hij voorspelde daarmee dat Jezus voor het Joodse volk zou sterven, 52 en niet alleen voor dat volk, maar ook voor de kinderen van God die over de wereld verspreid zijn. Jezus zou hen allemaal bijeenbrengen.
53 Vanaf die dag zochten de Joodse leiders naar een gelegenheid om Hem te doden. 54 Daarom bewoog Jezus Zich niet langer vrij onder de mensen, maar ging naar Efraïm, een rustig plaatsje aan de rand van de woestijn. Daar bleef Hij enige tijd met zijn leerlingen.
55 Het was vlak voor het Joodse Paasfeest. Jeruzalem stroomde vol met mensen uit het hele land die zich volgens de voorschriften eerst wilden reinigen. 56 Zij keken rond of Jezus er ook was. ‘Wat denk je?’ vroegen ze, terwijl zij met elkaar in de tempel stonden te praten. ‘Zou Hij ook komen?’ 57 De leidende priesters en de Farizeeën hadden laten bekendmaken dat ieder die wist waar Jezus Zich ophield, dat onmiddellijk moest melden. Dan zou Hij gevangengenomen worden.
约翰福音 11
Chinese New Version (Simplified)
拉撒路死了
11 有一个患病的人,名叫拉撒路,住在伯大尼,就是马利亚和她姊姊马大的村庄。 2 这马利亚就是后来用香膏抹主,并且用头发把主的脚擦干的那人;患病的拉撒路是她的兄弟。 3 姊妹二人派人到耶稣那里去,说:“主啊,你所爱的人病了。” 4 耶稣听见,就说:“这病不至于死,而是为了 神的荣耀,使 神的儿子因此得到荣耀。” 5 耶稣向来爱马大和她的妹妹马利亚,以及拉撒路。 6 他听说拉撒路病了,仍然在原来的地方住了两天, 7 然后对门徒说:“我们再到犹太去吧。” 8 门徒对他说:“拉比,近来犹太人要拿石头打你,你还到那里去吗?” 9 耶稣说:“白昼不是有十二小时吗?人若在白昼行走,就不会跌倒,因为他看见这世上的光; 10 人若在夜间行走,就会跌倒,因为他没有光。” 11 耶稣说完了这些话,跟着又对他们说:“我们的朋友拉撒路睡了,我要去唤醒他。” 12 门徒说:“主啊,如果他睡了,就会好过来的。” 13 其实耶稣是指着拉撒路的死说的,门徒却以为他是指正常的睡眠说的。 14 于是,耶稣公开地告诉他们:“拉撒路死了。 15 我为你们欢喜,因为我不在那里,是要使你们相信。现在我们到他那里去吧。” 16 那称为“双生子”(“双生子”原文作“低土马”)的多马,对其他的门徒说:“我们也去跟他一同死吧!”
耶稣是复活是生命
17 耶稣到了,知道拉撒路在坟墓里已经四天了。 18 伯大尼靠近耶路撒冷,相距约有三公里。 19 有许多犹太人来到马大和马利亚那里,为了拉撒路的死来安慰她们。 20 马大听见耶稣来了,就去迎接他,马利亚却仍然坐在家里。 21 马大对耶稣说:“主啊,如果你早在这里,我的兄弟就不会死了! 22 就是现在,我也知道无论你向 神求甚么, 神必赐给你。” 23 耶稣对她说:“你的兄弟必会复活。” 24 马大说:“我知道在末日复活的时候,他必会复活。” 25 耶稣说:“我就是复活和生命;信我的人,虽然死了,也要活着。 26 所有活着又信我的人,必定永远不死,你信这话吗?” 27 她说:“主啊,我信;我已经信了,你是基督,是 神的儿子,是那要到世上来的。”
耶稣使拉撒路复活
28 马大说了这些话,就回去叫她妹妹马利亚,暗暗地说:“老师来了,他叫你。” 29 马利亚一听见,就急忙起来,到耶稣那里去。 30 那时,耶稣还没有进入村子,仍然在马大迎接他的地方。 31 那些在房子里和马利亚在一起安慰她的犹太人,见她匆忙地起来出去,就跟着她,以为她要到坟墓那里去哭。 32 马利亚来到耶稣那里,一看见他,就俯伏在他脚前,说:“主啊,如果你早在这里,我的兄弟就不会死了!” 33 耶稣看见她在哭,和她一同来的犹太人也在哭,就心里激动,难过起来, 34 说:“你们把他安放在哪里?”他们说:“主啊,请来看。” 35 耶稣哭了。 36 于是犹太人说:“你看,他多么爱这个人!” 37 他们中间有人说:“他既然开了瞎子的眼睛,难道不能使这个人不死吗?”
38 耶稣又再心里激动,来到坟墓前面。那坟墓是一个洞穴,洞口有块石头堵住。 39 耶稣说:“把这块石头挪开!”死者的姊姊马大对他说:“主啊,已经四天了,他必定臭了。” 40 耶稣说:“我不是对你说过‘如果你信,就必定看见 神的荣耀’吗?” 41 于是他们把石头挪开。耶稣举目向天,说:“父啊,我感谢你,因为你垂听了我, 42 我知道你常常听我,但我说这话,是为了周围站着的群众,叫他们信是你差了我来。” 43 说了这话,就大声呼喊:“拉撒路,出来!” 44 那死了的人就出来,他的手脚都缠着布,脸上裹着巾。耶稣说:“解开他,让他走!”
祭司长等想杀害耶稣
45 有许多到马利亚那里去的犹太人,看见了耶稣所作的事,就信了他。 46 但他们中间有些人到法利赛人那里去,把耶稣所作的事都告诉他们。 47 于是祭司长和法利赛人召开公议会,说:“这个人行了许多神迹,我们怎么办呢? 48 我们若让他这样,所有的人都会信他,罗马人就会来,夺取我们的圣地,除灭我们的民族。” 49 他们当中有一位该亚法,是那年作大祭司的,对他们说:“你们甚么都不知道, 50 也不去想想,一个人代替人民死,免得整个民族灭亡,这对你们是有益的。” 51 他说这话不是由于自己,而是因为他是那年的大祭司,所以预言耶稣要替犹太民族死; 52 不但替犹太民族死,也要把散居各地的 神的儿女招聚成为一体。 53 从那天起,他们就想杀害耶稣。
54 因此,耶稣不再在犹太人中间公开活动,却离开那里,到旷野附近的地方去;到了一座名叫以法莲的城,就和门徒住在那里。
55 犹太人的逾越节快到了,有许多人在过节前从各乡上耶路撒冷去,要在那里洁净自己。 56 他们到处寻找耶稣,站在圣殿里的时候,彼此说:“你们认为怎样?他不会来过节吧?” 57 祭司长和法利赛人早已下了命令:如果有人知道耶稣在哪里,就要前来报告,好去逮捕他。
Johannes 11
BasisBijbel
Lazarus wordt ziek en sterft
11 In Betanië woonde een man die Lazarus heette. Hij woonde daar met zijn zussen Maria en Marta. Lazarus was ziek. 2 (Maria was de vrouw die later Jezus' voeten met parfum zalfde en met haar haren afdroogde.) 3 De zussen lieten Jezus waarschuwen: "Heer, uw vriend Lazarus is ziek." 4 Toen Jezus dat hoorde, zei Hij: "Deze ziekte zal niet dodelijk aflopen. Maar door deze ziekte zal straks te zien zijn hoe goed en machtig God is. De Zoon van God zal hierdoor laten zien hoe machtig Hij is."
5 Jezus hield veel van Marta, Maria en Lazarus. 6 Toen Hij gehoord had dat Lazarus ziek was, bleef Hij eerst nog twee dagen in de plaats waar Hij op dat moment was. 7 Daarna zei Hij tegen zijn leerlingen: "We gaan weer naar Judea." 8 De leerlingen zeiden tegen Hem: "Meester, laatst probeerden de Joodse leiders U daar te doden. En nu wilt U daar weer heen gaan?" 9 Jezus antwoordde: "Een dag duurt toch twaalf uur? Als je overdag loopt, kun je zien waar je loopt. Je struikelt niet, doordat je in het daglicht loopt. 10 Maar als je 's nachts loopt, struikel je, omdat je zelf geen licht in je hebt." 11 Daarna zei Hij: "Onze vriend Lazarus slaapt. Maar Ik ga naar hem toe om hem weer wakker te maken." 12 De leerlingen antwoordden Hem: "Heer, als hij slaapt, wordt hij weer beter." 13 Maar Jezus bedoelde dat hij gestorven was. Maar zijn leerlingen dachten dat Jezus bedoelde dat Lazarus gewoon sliep. 14 Toen zei Jezus het duidelijk tegen hen: "Lazarus is gestorven. 15 En Ik ben blij voor jullie dat Ik daar niet was. Want nu zullen jullie werkelijk in Mij geloven. Kom, we gaan naar hem toe." 16 Tomas, die ook wel Didymus (= 'tweeling') werd genoemd, zei tegen de andere leerlingen: "Kom, we gaan met Hem mee om samen met Hem te worden gedood."
Jezus maakt Lazarus weer levend
17 Toen Jezus aankwam, hoorde Hij dat Lazarus al vier dagen in het graf lag. 18 Betanië lag vlak bij Jeruzalem, ongeveer 15 stadiën (ongeveer 4 km) daar vandaan. 19 Er waren veel Joden gekomen om Maria en Marta te troosten over de dood van hun broer. 20 Toen Marta hoorde dat Jezus eraan kwam, ging ze naar Hem toe. Maar Maria bleef thuis zitten. 21 Marta zei tegen Jezus: "Heer, als U hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn! 22 Maar ik weet zeker dat God U ook nu alles zal geven wat U van Hem vraagt." 23 Jezus zei tegen haar: "Je broer zal opstaan uit de dood." 24 Marta antwoordde: "Ik weet dat hij zal opstaan uit de dood, op de laatste dag, als alle doden weer opstaan." 25 Jezus zei tegen haar: "IK BEN[a] de opstanding en het leven. Iedereen die in Mij gelooft, zal leven, zelfs als hij al gestorven is. 26 En iedereen die leeft en in Mij gelooft, zal nooit meer sterven. Geloof je dat?" 27 Ze zei tegen Hem: "Ja Heer, ik geloof dat U de Messias bent, de Zoon van God die op aarde zou komen."
28 Hierna ging Marta weer naar huis. Ze nam haar zus Maria even apart en zei: "De Meester is er en Hij wil je spreken." 29 Toen ze dat hoorde, stond ze snel op en ging naar Hem toe. 30 Jezus was nog niet in het dorp aangekomen. Hij was nog op de plek waar Hij met Marta had gesproken. 31 De Joden die bij Maria in huis zaten om haar te troosten, zagen dat Maria snel opstond en naar buiten ging. Ze liepen haar achterna, omdat ze dachten dat ze naar het graf ging om daar te huilen. 32 Toen Maria bij Jezus kwam, knielde ze bij zijn voeten neer. En ze zei tegen Hem: "Heer, als U hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn!"
33 Toen Jezus haar en de Joden die bij haar waren zo zag huilen, werd Hij in zijn geest boos en verdrietig. 34 Hij vroeg: "Waar hebben jullie hem begraven?" Ze zeiden tegen Hem: "Heer, komt U maar kijken." 35 Jezus huilde. 36 De Joden zeiden: "Kijk eens hoeveel Hij van hem hield!" 37 Maar sommige mensen zeiden: "De ogen van een blinde kon Hij wél genezen. Had Hij er dan óók niet voor kunnen zorgen dat Lazarus in leven bleef?" 38 Jezus werd opnieuw boos en verdrietig in zijn geest en ging naar het graf. Het graf was een grot in de rotsen met een grote steen voor de ingang. 39 Jezus zei: "Haal de steen weg!" Marta, de zus van de dode, zei tegen Hem: "Heer, het stinkt er al, want hij is al vier dagen dood!" 40 Jezus zei tegen haar: "Ik heb je toch gezegd dat je, als je Mij gelooft, zal zien hoe goed en machtig God is?" 41 Toen haalden ze de steen weg. Jezus keek omhoog naar de hemel en zei: "Vader, dank U wel dat U naar Mij heeft geluisterd. 42 Ik weet Zelf wel dat U altijd naar Mij luistert. Maar Ik zeg dit zodat de mensen die om Mij heen staan, zullen geloven dat U Mij heeft gestuurd." 43 Nadat Hij dit had gezegd, riep Hij luid: "Lazarus, kom naar buiten!" 44 En de dode kwam naar buiten. Zijn armen en benen waren nog omwikkeld met grafdoeken en er zat een doek om zijn gezicht. Jezus zei tegen hen: "Maak de doeken los en laat Lazarus naar huis gaan."
De Joodse leiders besluiten Jezus te doden
45 De Joden die daar waren, zagen wat Jezus had gedaan. Veel van hen geloofden toen in Hem. 46 Maar anderen gingen naar de Farizeeërs en vertelden hun wat Jezus had gedaan. 47 De leiders van de priesters en de Farizeeërs gingen haastig vergaderen. Ze zeiden: "Wat moeten we doen? Want die Man doet heel veel wonderen. 48 Als we Hem zijn gang laten gaan, zullen alle mensen in Hem gaan geloven. Dan zullen de Romeinen komen[b] en ons onze macht en ons volk afnemen." 49 Kajafas, die dat jaar de hogepriester was, zei: "Jullie begrijpen helemaal niet wat er aan de hand is. 50 Begrijp dan toch dat het voor ons het beste is om één man te doden, zodat het niet met het hele volk slecht afloopt." 51 Hij zei dit niet uit zichzelf. Maar omdat hij dat jaar de hogepriester was, liet God hem profeteren dat Jezus voor het volk zou sterven. 52 En niet alleen voor dát volk, maar ook om de kinderen van God die over de wereld verspreid zijn, bij elkaar te brengen.
53 Vanaf die dag overlegden ze met elkaar hoe ze Jezus konden doden. 54 Daarom ging Jezus niet meer zomaar overal met de mensen om. Hij vertrok naar het gebied dat vlak bij de woestijn ligt. Hij ging naar de stad Efraïm en bleef daar met zijn leerlingen.
55 Het was bijna de tijd van het Paasfeest. Uit het hele land reisden de mensen naar Jeruzalem, nog vóór het Paasfeest. Want eerst moesten ze zich nog volgens de regels van hun wet voorbereiden op het feest. 56 Ze zochten naar Jezus en praatten in de tempel met elkaar over Hem: "Wat denken jullie? Zou Hij wel op het feest komen?" 57 De leiders van de priesters en de Farizeeërs hadden bevolen dat mensen die wisten waar Jezus was, het moesten komen zeggen. Dan zouden ze Hem gevangen nemen.
Footnotes
- Johannes 11:25 Jezus gebruikt hier de woorden IK BEN. In het Grieks staat daar 'ego eimi,' wat veel nadrukkelijker is dan de gewone manier om 'ik ben...' te zeggen. In het Oude Testament maakt God Zich met de naam IK BEN aan Mozes bekend. Lees Exodus 3:14. Door deze naam te gebruiken geeft Jezus dus aan dat Hijzelf God is. Vergelijk met Matteüs 14:27.
- Johannes 11:48 Israël was in die tijd door de Romeinen veroverd en een soort provincie van het Romeinse Rijk geworden. Waarschijnlijk waren ze bang dat het volk Jezus tot koning zou kronen. De Romeinse keizer zou die opstand met geweld de kop indrukken. De Farizeeërs hadden in die tijd veel macht. Maar daar zou de keizer een eind aan maken als er een opstand kwam.
John 11
New International Version
The Death of Lazarus
11 Now a man named Lazarus was sick. He was from Bethany,(A) the village of Mary and her sister Martha.(B) 2 (This Mary, whose brother Lazarus now lay sick, was the same one who poured perfume on the Lord and wiped his feet with her hair.)(C) 3 So the sisters sent word to Jesus, “Lord, the one you love(D) is sick.”
4 When he heard this, Jesus said, “This sickness will not end in death. No, it is for God’s glory(E) so that God’s Son may be glorified through it.” 5 Now Jesus loved Martha and her sister and Lazarus. 6 So when he heard that Lazarus was sick, he stayed where he was two more days, 7 and then he said to his disciples, “Let us go back to Judea.”(F)
8 “But Rabbi,”(G) they said, “a short while ago the Jews there tried to stone you,(H) and yet you are going back?”
9 Jesus answered, “Are there not twelve hours of daylight? Anyone who walks in the daytime will not stumble, for they see by this world’s light.(I) 10 It is when a person walks at night that they stumble, for they have no light.”
11 After he had said this, he went on to tell them, “Our friend(J) Lazarus has fallen asleep;(K) but I am going there to wake him up.”
12 His disciples replied, “Lord, if he sleeps, he will get better.” 13 Jesus had been speaking of his death, but his disciples thought he meant natural sleep.(L)
14 So then he told them plainly, “Lazarus is dead, 15 and for your sake I am glad I was not there, so that you may believe. But let us go to him.”
16 Then Thomas(M) (also known as Didymus[a]) said to the rest of the disciples, “Let us also go, that we may die with him.”
Jesus Comforts the Sisters of Lazarus
17 On his arrival, Jesus found that Lazarus had already been in the tomb for four days.(N) 18 Now Bethany(O) was less than two miles[b] from Jerusalem, 19 and many Jews had come to Martha and Mary to comfort them in the loss of their brother.(P) 20 When Martha heard that Jesus was coming, she went out to meet him, but Mary stayed at home.(Q)
21 “Lord,” Martha said to Jesus, “if you had been here, my brother would not have died.(R) 22 But I know that even now God will give you whatever you ask.”(S)
23 Jesus said to her, “Your brother will rise again.”
24 Martha answered, “I know he will rise again in the resurrection(T) at the last day.”(U)
25 Jesus said to her, “I am(V) the resurrection and the life.(W) The one who believes(X) in me will live, even though they die; 26 and whoever lives by believing(Y) in me will never die.(Z) Do you believe this?”
27 “Yes, Lord,” she replied, “I believe that you are the Messiah,(AA) the Son of God,(AB) who is to come into the world.”(AC)
28 After she had said this, she went back and called her sister Mary aside. “The Teacher(AD) is here,” she said, “and is asking for you.” 29 When Mary heard this, she got up quickly and went to him. 30 Now Jesus had not yet entered the village, but was still at the place where Martha had met him.(AE) 31 When the Jews who had been with Mary in the house, comforting her,(AF) noticed how quickly she got up and went out, they followed her, supposing she was going to the tomb to mourn there.
32 When Mary reached the place where Jesus was and saw him, she fell at his feet and said, “Lord, if you had been here, my brother would not have died.”(AG)
33 When Jesus saw her weeping, and the Jews who had come along with her also weeping, he was deeply moved(AH) in spirit and troubled.(AI) 34 “Where have you laid him?” he asked.
“Come and see, Lord,” they replied.
35 Jesus wept.(AJ)
36 Then the Jews said, “See how he loved him!”(AK)
37 But some of them said, “Could not he who opened the eyes of the blind man(AL) have kept this man from dying?”(AM)
Jesus Raises Lazarus From the Dead
38 Jesus, once more deeply moved,(AN) came to the tomb. It was a cave with a stone laid across the entrance.(AO) 39 “Take away the stone,” he said.
“But, Lord,” said Martha, the sister of the dead man, “by this time there is a bad odor, for he has been there four days.”(AP)
40 Then Jesus said, “Did I not tell you that if you believe,(AQ) you will see the glory of God?”(AR)
41 So they took away the stone. Then Jesus looked up(AS) and said, “Father,(AT) I thank you that you have heard me. 42 I knew that you always hear me, but I said this for the benefit of the people standing here,(AU) that they may believe that you sent me.”(AV)
43 When he had said this, Jesus called in a loud voice, “Lazarus, come out!”(AW) 44 The dead man came out, his hands and feet wrapped with strips of linen,(AX) and a cloth around his face.(AY)
Jesus said to them, “Take off the grave clothes and let him go.”
The Plot to Kill Jesus
45 Therefore many of the Jews who had come to visit Mary,(AZ) and had seen what Jesus did,(BA) believed in him.(BB) 46 But some of them went to the Pharisees and told them what Jesus had done. 47 Then the chief priests and the Pharisees(BC) called a meeting(BD) of the Sanhedrin.(BE)
“What are we accomplishing?” they asked. “Here is this man performing many signs.(BF) 48 If we let him go on like this, everyone will believe in him, and then the Romans will come and take away both our temple and our nation.”
49 Then one of them, named Caiaphas,(BG) who was high priest that year,(BH) spoke up, “You know nothing at all! 50 You do not realize that it is better for you that one man die for the people than that the whole nation perish.”(BI)
51 He did not say this on his own, but as high priest that year he prophesied that Jesus would die for the Jewish nation, 52 and not only for that nation but also for the scattered children of God, to bring them together and make them one.(BJ) 53 So from that day on they plotted to take his life.(BK)
54 Therefore Jesus no longer moved about publicly among the people of Judea.(BL) Instead he withdrew to a region near the wilderness, to a village called Ephraim, where he stayed with his disciples.
55 When it was almost time for the Jewish Passover,(BM) many went up from the country to Jerusalem for their ceremonial cleansing(BN) before the Passover. 56 They kept looking for Jesus,(BO) and as they stood in the temple courts they asked one another, “What do you think? Isn’t he coming to the festival at all?” 57 But the chief priests and the Pharisees had given orders that anyone who found out where Jesus was should report it so that they might arrest him.
Footnotes
- John 11:16 Thomas (Aramaic) and Didymus (Greek) both mean twin.
- John 11:18 Or about 3 kilometers
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.
Chinese New Version (CNV). Copyright © 1976, 1992, 1999, 2001, 2005 by Worldwide Bible Society.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016
Holy Bible, New International Version®, NIV® Copyright ©1973, 1978, 1984, 2011 by Biblica, Inc.® Used by permission. All rights reserved worldwide.
NIV Reverse Interlinear Bible: English to Hebrew and English to Greek. Copyright © 2019 by Zondervan.
