22 And it was at Jerusalem the feast of the dedication, and it was winter.

23 And Jesus walked in the temple in Solomon's porch.

24 Then came the Jews round about him, and said unto him, How long dost thou make us to doubt? If thou be the Christ, tell us plainly.

25 Jesus answered them, I told you, and ye believed not: the works that I do in my Father's name, they bear witness of me.

26 But ye believe not, because ye are not of my sheep, as I said unto you.

27 My sheep hear my voice, and I know them, and they follow me:

28 And I give unto them eternal life; and they shall never perish, neither shall any man pluck them out of my hand.

29 My Father, which gave them me, is greater than all; and no man is able to pluck them out of my Father's hand.

30 I and my Father are one.

31 Then the Jews took up stones again to stone him.

32 Jesus answered them, Many good works have I shewed you from my Father; for which of those works do ye stone me?

33 The Jews answered him, saying, For a good work we stone thee not; but for blasphemy; and because that thou, being a man, makest thyself God.

34 Jesus answered them, Is it not written in your law, I said, Ye are gods?

35 If he called them gods, unto whom the word of God came, and the scripture cannot be broken;

36 Say ye of him, whom the Father hath sanctified, and sent into the world, Thou blasphemest; because I said, I am the Son of God?

37 If I do not the works of my Father, believe me not.

38 But if I do, though ye believe not me, believe the works: that ye may know, and believe, that the Father is in me, and I in him.

39 Therefore they sought again to take him: but he escaped out of their hand,

40 And went away again beyond Jordan into the place where John at first baptized; and there he abode.

41 And many resorted unto him, and said, John did no miracle: but all things that John spake of this man were true.

42 And many believed on him there.

Read full chapter

Further Conflict Over Jesus’ Claims

22 Then came the Festival of Dedication[a] at Jerusalem. It was winter, 23 and Jesus was in the temple courts walking in Solomon’s Colonnade.(A) 24 The Jews(B) who were there gathered around him, saying, “How long will you keep us in suspense? If you are the Messiah, tell us plainly.”(C)

25 Jesus answered, “I did tell you,(D) but you do not believe. The works I do in my Father’s name testify about me,(E) 26 but you do not believe because you are not my sheep.(F) 27 My sheep listen to my voice; I know them,(G) and they follow me.(H) 28 I give them eternal life,(I) and they shall never perish;(J) no one will snatch them out of my hand.(K) 29 My Father, who has given them to me,(L) is greater than all[b];(M) no one can snatch them out of my Father’s hand. 30 I and the Father are one.”(N)

31 Again his Jewish opponents picked up stones to stone him,(O) 32 but Jesus said to them, “I have shown you many good works from the Father. For which of these do you stone me?”

33 “We are not stoning you for any good work,” they replied, “but for blasphemy, because you, a mere man, claim to be God.”(P)

34 Jesus answered them, “Is it not written in your Law,(Q) ‘I have said you are “gods”’[c]?(R) 35 If he called them ‘gods,’ to whom the word of God(S) came—and Scripture cannot be set aside(T) 36 what about the one whom the Father set apart(U) as his very own(V) and sent into the world?(W) Why then do you accuse me of blasphemy because I said, ‘I am God’s Son’?(X) 37 Do not believe me unless I do the works of my Father.(Y) 38 But if I do them, even though you do not believe me, believe the works, that you may know and understand that the Father is in me, and I in the Father.”(Z) 39 Again they tried to seize him,(AA) but he escaped their grasp.(AB)

40 Then Jesus went back across the Jordan(AC) to the place where John had been baptizing in the early days. There he stayed, 41 and many people came to him. They said, “Though John never performed a sign,(AD) all that John said about this man was true.”(AE) 42 And in that place many believed in Jesus.(AF)

Read full chapter

Footnotes

  1. John 10:22 That is, Hanukkah
  2. John 10:29 Many early manuscripts What my Father has given me is greater than all
  3. John 10:34 Psalm 82:6

Jezus op het feest van de herbouw van de tempel

22 Het was winter en het jaarlijkse feest begon waarop wordt gevierd dat de tempel in Jeruzalem herbouwd was. 23 Jezus wandelde in de tempel, in de 'Zuilengang van Salomo'. 24 De Joden gingen om Hem heen staan en zeiden tegen Hem: "Hoelang gaat U ons nog in spanning houden? Als U echt de Messias bent, zeg het ons dan eerlijk." 25 Jezus antwoordde: "Dat heb Ik jullie al gezegd, maar jullie geloven Mij niet. De dingen die Ik namens mijn Vader doe, laten duidelijk zien wie Ik ben. 26 Maar jullie geloven Mij niet, omdat jullie niet bij mijn schapen horen. Dat heb Ik jullie al gezegd. 27 Mijn schapen luisteren naar mijn stem, en Ik ken ze, en ze volgen Mij. 28 En Ik geef hun het eeuwige leven. Ze zullen tot in eeuwigheid niet verloren gaan. Ze zijn van Mij en niemand zal ze uit mijn handen kunnen roven. 29 Mijn Vader heeft hen aan Mij gegeven. Hij is machtiger dan wie dan ook. Niemand kan iets uit de handen van mijn Vader roven. 30 Ik en de Vader zijn helemaal één."

31 De Joden begonnen weer stenen aan te slepen om Hem daarmee dood te gooien. 32 Maar Jezus zei: "Ik heb laten zien wat voor geweldige dingen mijn Vader doet. Om welke van die dingen willen jullie Mij nu doden?" 33 De Joden antwoordden Hem: "We willen U niet doden vanwege de goede dingen die U doet, maar omdat U God beledigt. Want U, een mens, zegt van Uzelf dat U God bent." 34 Jezus antwoordde hun: "Er staat toch in de Boeken: 'Ik heb gezegd: jullie zijn goden'?[a] 35 God noemt de mensen dus goden als Hij tegen hen spreekt, en we moeten ons houden aan wat er in de Boeken staat. 36 Ik ben speciaal door de Vader geroepen om naar de wereld te gaan. Waarom zeggen jullie dan dat Ik God beledig, als Ik zeg dat Ik Gods Zoon ben? 37 Als Ik níet doe wat mijn Vader zegt, geloof Mij dan maar niet. 38 Maar als Ik dat wél doe en jullie Mij toch niet geloven, geloof dan de dingen die Ik doe. Dan zullen jullie moeten toegeven dat de Vader één met Mij is en Ik één ben met de Vader." 39 Toen probeerden ze opnieuw Hem te grijpen, maar Hij wist te ontkomen.

40 Hij vertrok weer naar de overkant van de Jordaan. Hij ging naar de plaats waar Johannes de eerste keer doopte. Daar bleef Hij. 41 En er kwamen veel mensen naar Hem toe. Ze zeiden: "Johannes deed wel geen wonderen, maar alles wat hij over deze Man heeft gezegd, is waar." 42 En veel mensen daar geloofden in Hem.

Read full chapter

Footnotes

  1. Johannes 10:34 Lees Psalmen 82:6.

22 In Jeruzalem werd het jaarlijkse feest van de Tempelwijding gevierd. 23 Het was winter, Jezus wandelde in de galerij van Salomo. 24 De Joden kwamen om Hem heen staan en vroegen: ‘Hoe lang houdt U ons nog in spanning? Als U de Christus bent, zeg het dan!’ 25 ‘Dat heb Ik al gezegd,’ antwoordde Jezus, ‘maar u gelooft Mij niet. De wonderen die Ik in de naam van mijn Vader doe, zijn het overtuigende bewijs dat Ik de Christus ben. 26 U gelooft Mij niet, omdat u niet bij mijn kudde hoort. 27 Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze. Zij volgen Mij 28 en Ik geef hun eeuwig leven. Zij zullen nooit verloren gaan. Niemand kan hen van Mij afnemen. 29 Mijn Vader die hen aan Mij gegeven heeft, is groter dan wie ook. Niemand kan hen uit de hand van mijn Vader wegroven. 30 De Vader en Ik zijn één.’

31 Weer pakten zij stenen om Hem te stenigen. 32 Jezus zei tegen hen: ‘U hebt met eigen ogen gezien wat Ik door de kracht van de Vader heb gedaan. Waarom wilt u Mij nu stenigen?’ 33 ‘Wij willen U niet straffen om al het goede wat U gedaan hebt,’ antwoordden zij, ‘maar omdat U God beledigt. U bent een mens als wij en U maakt Uzelf tot God!’ 34 Jezus zei: ‘Staat er niet geschreven: “Ik heb gezegd: u bent goden”? 35 En wat in de Boeken staat, blijft geldig. De mensen tegen wie God dit zei, werden dus goden genoemd. 36 Hoe kunt u dan beweren dat Ik God beledig wanneer Ik zeg dat Ik zijn Zoon ben? Ik ben nog wel door de Vader uitgekozen en naar de wereld gestuurd. 37 Als Ik niet dezelfde wonderen doe als mijn Vader, hoeft u Mij niet te geloven. 38 Maar als Ik dat wél doe en u gelooft Mij nog niet, geloof dan in de dingen die Ik doe! Dan zult u weten en ook moeten erkennen dat de Vader in Mij is en dat Ik in de Vader ben.’ 39 Zij stonden weer op het punt Hem gevangen te nemen, maar Hij ontkwam.

40 Jezus ging terug naar de andere kant van de Jordaan, naar de plaats waar Johannes voor het eerst doopte. Daar bleef Hij een tijd. 41 Velen kwamen naar Hem toe en zeiden tegen elkaar: ‘Johannes heeft geen wonderen gedaan. Maar alles wat hij over deze Jezus zei, is waar gebleken.’ 42 En velen kwamen tot geloof in Jezus.

Read full chapter

26 Jesus saith unto her, I that speak unto thee am he.

Read full chapter

26 Then Jesus declared, “I, the one speaking to you—I am he.”(A)

Read full chapter

26 Jezus antwoordde: "IK BEN dat,[a] Ik die nu met jou praat."

Read full chapter

Footnotes

  1. Johannes 4:26 Jezus gebruikt hier de woorden IK BEN. In het Grieks staat daar 'ego eimi,' wat veel nadrukkelijker is dan de gewone manier om 'ik ben...' te zeggen. In het Oude Testament maakt God Zich met de naam IK BEN aan Mozes bekend. Lees Exodus 3:14. Door deze naam te gebruiken geeft Jezus dus aan dat Hijzelf God is. Vergelijk met Matteüs 14:27.

26 Jezus antwoordde haar: ‘Ik ben de Christus.’

Read full chapter

23 And he said unto them, Ye are from beneath; I am from above: ye are of this world; I am not of this world.

Read full chapter

23 But he continued, “You are from below; I am from above. You are of this world; I am not of this world.(A)

Read full chapter

23 Hij zei tegen hen: "Jullie zijn van beneden, Ik ben van boven. Jullie zijn van deze wereld, maar Ik ben niet van deze wereld.

Read full chapter

23 Jezus zei: ‘U bent van hier beneden, Ik ben van boven. U bent van deze wereld, maar Ik niet.

Read full chapter

58 Jesus said unto them, Verily, verily, I say unto you, Before Abraham was, I am.

Read full chapter

58 “Very truly I tell you,” Jesus answered, “before Abraham was born,(A) I am!”(B)

Read full chapter

58 Jezus zei tegen hen: "Luister goed! Vóór Abraham er was, BEN IK."[a]

Read full chapter

Footnotes

  1. Johannes 8:58 Jezus gebruikt hier de woorden IK BEN. In het Grieks staat daar 'ego eimi,' wat veel nadrukkelijker is dan de gewone manier om 'ik ben...' te zeggen. In het Oude Testament maakt God Zich met de naam IK BEN aan Mozes bekend. Lees Exodus 3:14. Door deze naam te gebruiken geeft Jezus dus aan dat Hijzelf God is. Dat is de reden dat ze Hem willen doden. Vergelijk met Matteüs 14:27.

58 ‘Het is zoals Ik zeg,’ antwoordde Jezus. ‘Ik ben, al van voordat Abraham werd geboren.’

Read full chapter

20 Then charged he his disciples that they should tell no man that he was Jesus the Christ.

Read full chapter

20 Then he ordered his disciples not to tell anyone(A) that he was the Messiah.

Read full chapter

20 En Hij verbood zijn leerlingen om ook maar tegen íemand te zeggen dat Hij de Messias was.

Read full chapter

20 Hij verbood zijn leerlingen ten strengste iemand te vertellen dat Hij de Christus was.

Read full chapter