Add parallel Print Page Options

Las langostas arruinan las cosechas

Éste es el mensaje que el Señor dirigió a Joel, hijo de Petuel.

Oigan bien esto, ancianos,
y todos ustedes, habitantes del país.
¿Han visto ustedes nunca cosa semejante?
¿Se vio nunca cosa igual en tiempos de sus padres?
Cuéntenlo a sus hijos,
y que ellos lo cuenten a los suyos,
y éstos a los que nazcan después.
Todo se lo comieron las langostas:
lo que unas dejaron, otras vinieron y lo devoraron.

¡Ustedes, borrachos, despierten!
¡Échense a llorar, bebedores de vino,
porque aun el jugo de la uva les van a quitar!
Pues la langosta, como un ejército fuerte y numeroso,
de dientes de león y colmillos de leona,
ha invadido mi país.
Ha destruido nuestros viñedos,
ha destrozado nuestras higueras;
las ha pelado por completo,
hasta dejar blancas sus ramas.
Como novia que llora y se viste de luto
por la muerte de su prometido,
así lloran los sacerdotes
porque en el templo ya no hay cereales ni vino
para las ofrendas del Señor.
10 Los campos están desolados;
las tierras están de luto.
El trigo se ha perdido,
los viñedos se han secado
y los olivos están marchitos.
11 Ustedes, los que trabajan en campos y viñedos,
lloren entristecidos,
pues se echaron a perder las siembras
y las cosechas de trigo y de cebada.
12 Se han secado los viñedos
y se han perdido las higueras.
Secos quedaron también
los granados, las palmeras, los manzanos
y todos los árboles del campo.
¡Así se ha perdido la alegría de toda la gente!
13 Ustedes, sacerdotes, ministros del altar,
vístanse de ropas ásperas y lloren de dolor,
porque en el templo de su Dios
ya no hay cereales ni vino para las ofrendas.

14 Convoquen al pueblo y proclamen ayuno;
junten en el templo del Señor su Dios
a los ancianos y a todos los habitantes del país,
e invoquen al Señor.
15 ¡Ay, se acerca el día del Señor!
¡Día terrible, que nos trae destrucción
de parte del Todopoderoso!
16 Ante nuestros ojos nos quitaron la comida,
y se acabó la alegría en el templo de nuestro Dios.
17 La semilla murió en el surco,
el trigo se ha perdido
y los graneros están en ruinas.
18 ¡Cómo muge el ganado!
En vano buscan pasto las vacas;
los rebaños de ovejas se están muriendo.

19 ¡A ti clamo, Señor,
pues el fuego ha quemado
la hierba del desierto y los árboles del campo!
20 ¡Aun los animales salvajes claman a ti,
porque se han secado los arroyos
y el fuego quema los pastizales!

The word of the Lord that came to Joel the son of Pethuel.

Hear this, ye old men, and give ear, all ye inhabitants of the land. Hath this been in your days, or even in the days of your fathers?

Tell ye your children of it, and let your children tell their children, and their children another generation.

That which the palmerworm hath left hath the locust eaten; and that which the locust hath left hath the cankerworm eaten; and that which the cankerworm hath left hath the caterpiller eaten.

Awake, ye drunkards, and weep; and howl, all ye drinkers of wine, because of the new wine; for it is cut off from your mouth.

For a nation is come up upon my land, strong, and without number, whose teeth are the teeth of a lion, and he hath the cheek teeth of a great lion.

He hath laid my vine waste, and barked my fig tree: he hath made it clean bare, and cast it away; the branches thereof are made white.

Lament like a virgin girded with sackcloth for the husband of her youth.

The meat offering and the drink offering is cut off from the house of the Lord; the priests, the Lord's ministers, mourn.

10 The field is wasted, the land mourneth; for the corn is wasted: the new wine is dried up, the oil languisheth.

11 Be ye ashamed, O ye husbandmen; howl, O ye vinedressers, for the wheat and for the barley; because the harvest of the field is perished.

12 The vine is dried up, and the fig tree languisheth; the pomegranate tree, the palm tree also, and the apple tree, even all the trees of the field, are withered: because joy is withered away from the sons of men.

13 Gird yourselves, and lament, ye priests: howl, ye ministers of the altar: come, lie all night in sackcloth, ye ministers of my God: for the meat offering and the drink offering is withholden from the house of your God.

14 Sanctify ye a fast, call a solemn assembly, gather the elders and all the inhabitants of the land into the house of the Lord your God, and cry unto the Lord,

15 Alas for the day! for the day of the Lord is at hand, and as a destruction from the Almighty shall it come.

16 Is not the meat cut off before our eyes, yea, joy and gladness from the house of our God?

17 The seed is rotten under their clods, the garners are laid desolate, the barns are broken down; for the corn is withered.

18 How do the beasts groan! the herds of cattle are perplexed, because they have no pasture; yea, the flocks of sheep are made desolate.

19 O Lord, to thee will I cry: for the fire hath devoured the pastures of the wilderness, and the flame hath burned all the trees of the field.

20 The beasts of the field cry also unto thee: for the rivers of waters are dried up, and the fire hath devoured the pastures of the wilderness.

Inleiding

Dit is wat de Heer zei tegen de profeet Joël, de zoon van Petuël.

Een sprinkhanenplaag en grote droogte als straf van God

Luister, leiders van het volk! Luister goed, bewoners van het land! Luister naar wat Ik nu ga zeggen. Is dit ooit eerder gebeurd in de geschiedenis van dit land? Vertel het aan je kinderen. En laten zij het weer aan hún kinderen vertellen, en ook zij weer aan hún kinderen. De sprinkhanen eten alles op: wat de knager overlaat, eet de sprinkhaan op. Wat de sprinkhaan overlaat, wordt opgevreten door de verslinder. En wat de verslinder overlaat, eet de kaalvreter op.[a]

Dronkenlappen, word wakker! Huil en klaag, zuipers, want jullie zullen geen nieuwe wijn hebben! Want een groot volk valt dit land aan. Een machtig, ontelbaar leger. Als een leeuw verslindt het alles met zijn tanden. Israël, mijn wijnstruik, wordt helemaal verwoest. Mijn vijgenboom Israël ziet wit als schuim. Het leger schilt mijn vijgenboom helemaal kaal en werpt hem weg. De takken zijn kaal en wit geworden. Huil, zoals een meisje huilt omdat de man met wie ze zou trouwen is gedood. Er kunnen geen meel-offers en wijn-offers meer worden gebracht in de tempel van de Heer. De priesters, de dienaren van de Heer, zijn diepbedroefd. 10 De akkers zijn kaal, het land treurt. Want het graan is vernietigd, de druiven zijn verdroogd, de olijven hebben geen olie. 11 De boeren en wijnboeren zijn wanhopig. Ze jammeren over het graan en de druiven. Want de hele oogst is vernield. 12 De wijnstruiken zijn verdroogd en de vijgenbomen hangen slap van droogte. De granaatappelbomen, de palmen, de appelbomen, alle bomen zijn verdroogd. Alle vreugde is verdwenen.

13 Priesters, doe rouwkleren aan en huil. Jammer het uit, jullie die bij het altaar dienen. Slaap in rouwkleren, dienaren van mijn God, want er kunnen geen meel-offers en wijn-offers meer worden gebracht in de tempel van jullie God. 14 Roep het volk op om niet meer te eten, om God te laten zien dat ze spijt hebben van hun ongehoorzaamheid aan Hem. Roep een vergadering bij elkaar, leiders van het volk! Kom allemaal naar de tempel van jullie Heer God. Roep het uit tot de Heer!

15 Wat een verschrikkelijke dag komt eraan! Het is de dag van Gods straf. Op die dag verwoest de Almachtige God alles. 16 Alles wat eetbaar is, verdween voor onze ogen. De vreugde is uit de tempel van onze God verdwenen. 17 Het zaad ligt verdroogd in de aarde. De voorraadschuren zijn leeg. De bakken voor het graan zijn kapot, want er is geen graan. 18 Hoor hoe het vee kreunt van de honger! De koeien zijn verzwakt doordat er geen gras is. Ook de schapen sterven van de honger.

19 Ik roep het uit tot U, Heer. Want vuur heeft de graslanden verbrand en de bomen verschroeid. 20 Zelfs de wilde dieren smeken tot U, want de beken zijn opgedroogd en de steppen zijn door het vuur verbrand.

Footnotes

  1. Joël 1:4 Dit zijn allemaal verschillende woorden voor sprinkhanen. Een zwerm sprinkhanen kan wel een gebied van 700 vierkante kilometer totaal bedekken. Als ze komen aanvliegen, verduisteren ze de zon. Ze vreten werkelijk alles op, zelfs de schors van de bomen. Na een sprinkhanenplaag is een land verwoest.