Add parallel Print Page Options

Job antwoordt Elifaz (vervolg)

Een mens heeft een zwaar leven op aarde.
Hij moet zo lang en zo hard werken als een knecht.
Hij moet net zo hard zwoegen als een slaaf die snakt naar schaduw,
als een knecht die uitkijkt naar het moment dat hij betaald wordt, aan het eind van de dag.
Net zo zwaar zijn voor mij de afgelopen maanden geweest.
Mijn leven is zinloos, de nachten zijn vreselijk.
Als ik ga slapen, denk ik: "Was de nacht maar voorbij!"
Het wordt later en later en ik lig maar te woelen tot het ochtend wordt.
Mijn lichaam zit vol met wormen en vuil.
Mijn huid zweert en is overal kapot.
Mijn leven gaat sneller voorbij
dan een spoel door het weefgetouw van de wever.
Mijn dagen gaan voorbij zonder enige hoop.
Vóórdat ik het weet, is mijn leven over,
zo snel als één enkele zucht.
Ik zal geen gelukkige dagen meer meemaken.
Nu zien jullie mij nog, maar al heel gauw zal ik er niet meer zijn.
Als jullie mij zoeken, zal ik opeens verdwenen zijn.
Zoals een wolk wegdrijft en verdwijnt,
zo verdwijnen ook de mensen in het graf en komen niet meer terug.
10 Ze komen nooit meer terug naar huis.
Hun gezin ziet hen nooit meer.

11 Ik kan niet zwijgen.
Ik móet spreken over mijn ellende.
Ik móet klagen over mijn verdriet.
12 God, ben ik soms zo gevaarlijk als de zee of als een zeemonster,
dat U mij dag en nacht bewaakt?
13 Als ik denk dat ik mij in bed beter zal voelen,
dat ik minder pijn en verdriet zal hebben als ik lig,
14 maakt U mij bang met nare dromen.
Verschrikkelijke nachtmerries heb ik.
15 Ik stik nog liever, ik ben liever dood,
dan dat ik dit allemaal moet meemaken.
16 Ik heb er genoeg van, ik zou toch al niet voor altijd blijven leven!
Laat me met rust, God, want mijn leven is zinloos.

17 Wat is een mens nu eigenlijk,
dat U hem zoveel aandacht geeft?
18 Moet U nu echt elke morgen komen
en mij elke dag op de proef stellen?
19 Wanneer zult U me eindelijk met rust laten?
Ik krijg de kans niet eens om mijn speeksel in te slikken!
20 Zelfs als ik U ongehoorzaam ben geweest,
wat heeft dat Ú voor kwaad gedaan, Bewaker van de mensen?
Waarom heeft U het op mij gemunt?
Waarom maakt U het mij zo moeilijk?
21 En waarom vergeeft U mij dan niet wat ik verkeerd heb gedaan?
Waarom doet U het niet gewoon weg?
Want al heel snel zal ik in het graf komen te liggen.
Dan zult U mij zoeken, maar ik zal er niet meer zijn.

Ipinahayag ni Job ang Kanyang Pagdaramdam

“Ang buhay ng tao'y punung-puno ng pagod,
    tulad ng kawal at manggagawang pilit na pinaglingkod.
    Siya'y tulad ng alipin, na naghahanap ng lilim,
    tulad ng manggagawa, sahod ang ninanasa.
Buhay ko'y wala nang kahulugan sa paglipas ng mga buwan,
    at tuwing sasapit ang gabi ako ay nagdadalamhati.
Ang gabi ay matagal, parang wala nang umaga,
    di mapanatag sa higaan, hanggang umaga'y balisa.
Itong buo kong katawan ay tadtad ng mga sugat,
    inuuod, kumikirot,
    ang nana ay lumalabas.
Mga araw ko'y lumilipas nang walang pag-asa,
    kay bilis umikot parang sa makina.

“Alalahanin ninyong ang buhay ko'y isang hininga lamang,
    hindi na ako muling makakakita nang kabutihan.
Kaunting panahon na lang at ako ay papanaw,
    di na ninyo ako makikita, at di na matatagpuan.
Tulad(A) ng ulap na napapadpad at naglalaho,
    kapag namatay ang tao, di na siya makakabalik sa mundo.
10 Hindi na siya makakauwi kailanman,
    mga kakilala niya, siya'y malilimutan.
11 Kaya ako'y hindi mapipigil na magbuka nitong bibig,
    upang ibulalas ang pait sa loob ng aking dibdib.
12 Bakit ako'y inyong binabantayan?
    Ako ba'y dambuhalang mula sa karagatan?
13 Ako ay nahihiga upang ako'y magpahinga,
    upang kahit sandali sakit ko ay mapawi.
14 Ngunit maging sa pagtulog ako'y iyong tinatakot,
    masasamang panaginip, pangitain at mga bangungot.
15     Kaya, nais ko pang ako ay mabigti,
    kaysa mabuhay sa katawang may pighati.
16 Ako'y hirap na hirap na, ayaw ko nang mabuhay;
iwan mo na ako, buhay ko'y wala rin lang saysay.

17 “Ano(B) ba ang tao upang iyong pahalagahan,
    bakit pinapansin mo ang kanyang mga galaw?
18 Tuwing umaga siya'y iyong sinusuri,
    sinusubok mo siya sa bawat sandali.
19 Kahit saglit, ilayo mo sa akin ang iyong tingin,
    nang ako'y magkapanahon na laway ay lunukin.
20 Kung ako'y nagkasala, ano ba naman iyon sa iyo? Ikaw na tagapagmasid ng mga tao,
    bakit ba ako ang napagbubuntunan mo?
    Ako ba ay isang pabigat sa iyo?
21 Bakit di pa patawarin ang aking kasalanan?
    Bakit di pa kalimutan ang aking pagkukulang,
ako rin lang ay patungo na sa huli kong hantungan?
    Ako'y iyong hahanapin ngunit di matatagpuan.”

Het gebed van Job

‘Wat heeft de mens toch een hard leven op aarde. Zijn zijn dagen niet als die van een gehuurde arbeider?
Zoals een slaaf naar schaduw verlangt en een arbeider in spanning uitziet naar de uitbetaling van zijn loon,
zo heb ik ellendige maanden moeten doormaken, met lange en moeilijke nachten.
Bij het naar bed gaan denk ik steeds: was het maar weer ochtend en dan lig ik te woelen tot het weer licht wordt.
Mijn lichaam is vol wormen en zit onder het stof. Het is bedekt met vieze korsten. Ik ben niet om aan te zien.
Mijn leven vliegt voorbij, de ene hopeloze dag na de andere.
Mijn leven is in één zucht voorbij en van geluk blijft niets over.
Jullie kunnen mij nu nog zien, maar niet lang meer. Spoedig zullen jullie zoeken, maar dan ben ik er niet meer.
Zoals een wolk uiteen wordt gedreven en verdwijnt, zo verdwijnen ook de doden in hun graven.
10 Nooit meer zullen zij terugkeren naar hun gezin en hun huis en in hun woonplaats zijn hun namen gauw vergeten.
11 Ik moet praten over wat mij kwelt. Ik moet mijn verbitterde gevoelens kunnen uiten!
12 O God, ben ik soms de zee of een monster, dat U mij constant laat bewaken?
13,14 Zelfs wanneer ik mijn ellende in mijn slaap probeer te vergeten, maakt U mij nog bang met vreselijke nachtmerries.
15 Ik word nog liever gewurgd dan dat ik in dit lichaam verder leef!
16 Ik ben het zat! Ik wil niet voor altijd blijven leven! Laat mij toch die laatste dagen met rust!
17 Is een mens het echt waard dat U altijd tijd en zorg aan hem besteedt?
18 Moet U werkelijk elke morgen voor hem staan en hem elk moment van de dag op de proef stellen?
19 Waarom laat U mij niet met rust, al is het maar voor even?
20 Heb ik U iets aangedaan door mijn zonde, o God, Bewaker van de mensheid? Waarom hebt U mij als doelwit genomen en mijn leven tot een zware last gemaakt?
21 Waarom vergeeft U mij mijn zonde niet en verlost U mij niet van mijn schuld? Want als dit zo doorgaat, zal ik gauw sterven en languit in het stof komen te liggen. Als U mij dan nog zoekt, ben ik er niet meer.’

“Do not mortals have hard service(A) on earth?(B)
    Are not their days like those of hired laborers?(C)
Like a slave longing for the evening shadows,(D)
    or a hired laborer waiting to be paid,(E)
so I have been allotted months of futility,
    and nights of misery have been assigned to me.(F)
When I lie down I think, ‘How long before I get up?’(G)
    The night drags on, and I toss and turn until dawn.(H)
My body is clothed with worms(I) and scabs,
    my skin is broken and festering.(J)

“My days are swifter than a weaver’s shuttle,(K)
    and they come to an end without hope.(L)
Remember, O God, that my life is but a breath;(M)
    my eyes will never see happiness again.(N)
The eye that now sees me will see me no longer;
    you will look for me, but I will be no more.(O)
As a cloud vanishes(P) and is gone,
    so one who goes down to the grave(Q) does not return.(R)
10 He will never come to his house again;
    his place(S) will know him no more.(T)

11 “Therefore I will not keep silent;(U)
    I will speak out in the anguish(V) of my spirit,
    I will complain(W) in the bitterness of my soul.(X)
12 Am I the sea,(Y) or the monster of the deep,(Z)
    that you put me under guard?(AA)
13 When I think my bed will comfort me
    and my couch will ease my complaint,(AB)
14 even then you frighten me with dreams
    and terrify(AC) me with visions,(AD)
15 so that I prefer strangling and death,(AE)
    rather than this body of mine.(AF)
16 I despise my life;(AG) I would not live forever.(AH)
    Let me alone;(AI) my days have no meaning.(AJ)

17 “What is mankind that you make so much of them,
    that you give them so much attention,(AK)
18 that you examine them every morning(AL)
    and test them(AM) every moment?(AN)
19 Will you never look away from me,(AO)
    or let me alone even for an instant?(AP)
20 If I have sinned, what have I done to you,(AQ)
    you who see everything we do?
Why have you made me your target?(AR)
    Have I become a burden to you?[a](AS)
21 Why do you not pardon my offenses
    and forgive my sins?(AT)
For I will soon lie down in the dust;(AU)
    you will search for me, but I will be no more.”(AV)

Footnotes

  1. Job 7:20 A few manuscripts of the Masoretic Text, an ancient Hebrew scribal tradition and Septuagint; most manuscripts of the Masoretic Text I have become a burden to myself.