Add parallel Print Page Options

Chapter 4

Eliphaz’s First Speech. Then Eliphaz the Temanite answered and said:

If someone attempts a word with you, would you mind?
    How can anyone refrain from speaking?
Look, you have instructed many,
    and made firm their feeble hands.
Your words have upheld the stumbler;
    you have strengthened faltering knees.
But now that it comes to you, you are impatient;
    when it touches you, you are dismayed.
Is not your piety a source of confidence,
    and your integrity of life your hope?
Reflect now, what innocent person perishes?(A)
    Where are the upright destroyed?
As I see it, those who plow mischief
    and sow trouble will reap them.
By the breath of God they perish,(B)
    and by the blast of his wrath they are consumed.
10 Though the lion[a] roars, though the king of beasts cries out,
    yet the teeth of the young lions are broken;
11 The old lion perishes for lack of prey,
    and the cubs of the lioness are scattered.
12 A word was stealthily brought to me,[b]
    my ear caught a whisper of it.
13 In my thoughts during visions of the night,(C)
    when deep sleep falls on mortals,
14 Fear came upon me, and shuddering,
    that terrified me to the bone.
15 Then a spirit passed before me,
    and the hair of my body stood on end.
16 It paused, but its likeness I could not recognize;
    a figure was before my eyes,
    in silence I heard a voice:(D)
17 “Can anyone be more in the right than God?(E)
    Can mortals be more blameless than their Maker?
18 Look, he puts no trust in his servants,(F)
    and even with his messengers he finds fault.
19 How much more with those who dwell in houses of clay,
    whose foundation is in the dust,
    who are crushed more easily than a moth!
20 Morning or evening they may be shattered;
    unnoticed, they perish forever.
21 The pegs of their tent are plucked up;
    they die without knowing wisdom.”

Footnotes

  1. 4:10 The lion: used figuratively here for the violent, rapacious sinner who cannot prevail against God.
  2. 4:12–21 A dramatic presentation of the idea of human nothingness in contrast to God’s greatness (v. 17). The message of the “private revelation” that stirs Eliphaz so deeply is in reality expressed countless times in the Bible. The statements of the friends are often “truths” that are insensitive or irrelevant to Job’s questioning.

Het antwoord van Elifaz

Toen antwoordde Elifaz, de vriend uit Teman, het volgende:

Vind je het erg als ik ook iets zeg?
Want ik kan niet langer mijn mond houden.
Luister, je hebt altijd heel veel mensen bemoedigd.
Mensen die zich geen raad meer wisten, heb je weer moed ingesproken.
Uit jouw woorden hebben mensen weer kracht geput.
Mensen die geen hoop meer hadden, heb jij weer hoop gegeven.
Maar nu jou zelf iets overkomt, verlies je gelijk de moed.
Er overkomt je iets, en je bent gelijk radeloos.
Heb je nu ineens geen vertrouwen meer in God?
Als je altijd zo eerlijk hebt geleefd, mag je toch hulp van Hem verwachten?
Denk eens na: wordt er wel eens een onschuldig mens door God gestraft?
Doodt Hij mensen die leven zoals Hij het wil?
Ik heb het zelf gezien:
mensen die kwaad doen, worden door het kwaad getroffen.
De adem van God doodt hen.
Hij blaast en ze zijn er niet meer.
10 Ze lijken wel op leeuwen die brullen en grommen,
maar God slaat die leeuwen de tanden uit de mond.
11 Ze lijken op oude leeuwen die sterven van de honger,
omdat ze geen prooi meer kunnen vangen.
Hun jongen zwerven hongerig rond.

12 Op een keer heb ik heel zachtjes iets horen zeggen.
Het werd mij in het oor gefluisterd.
13 Dat gebeurde toen ik 's nachts in bed lag en onrustig droomde,
terwijl alle mensen diep in slaap waren.
14 Het maakte me doodsbang.
Ik lag te beven in mijn bed.
15 Ik zag een geest voorbij glijden!
Mijn haren gingen recht overeind staan.
16 De geest bleef staan, maar ik kon niet goed zien hoe hij er uitzag.
Ik zag een gedaante die fluisterde:
17 "Dacht je dat God ook maar íemand goed genoeg zou vinden?
Dacht je dat ook maar íemand zijn Maker in de ogen kan kijken?"
18 God vertrouwt niet op zijn hemelse dienaren.
Want zelfs bij zijn engelen ontdekt Hij fouten.
19 Zou Hij dan wel op mensen kunnen vertrouwen,
mensen die gemaakt zijn van het stof van de aarde,
mensen die als vliegen doodgeslagen worden?
20 's Morgens leven ze nog, maar 's avonds zijn ze er al niet meer.
Ze zijn voor altijd verdwenen, gestorven zonder dat iemand het merkte.
21 En alles waar ze goed in waren, is met hen verdwenen.
Ze hebben er niets aan gehad dat ze hebben geleefd! (lees verder)