Add parallel Print Page Options

Hij laat het sneeuwen op aarde.
Hij laat de stortregen neerkletteren.

Read full chapter

Want Hij geeft sneeuw en regen opdracht om op de aarde te vallen.

Read full chapter

“He says to the snow, ‘Fall to the ground,’
    and to the pouring rain, ‘Rain harder!’

Read full chapter

De storm komt uit Gods voorraadkamer.
De wind brengt kou mee.
10 Door de adem van God bevriest het water.
Rivieren veranderen in ijs.

Read full chapter

De storm komt op vanuit het zuiden en vanuit het noorden komt de kou.
10 God blaast over de rivieren en zelfs de grootste wateroppervlaktes bevriezen.

Read full chapter

        A storm comes out of its chamber.
            It is cold because of the strong winds.[a]
10 El’s breath produces ice,
    and the seas freeze over.

Read full chapter

Footnotes

  1. Job 37:9 Hebrew meaning uncertain.