Add parallel Print Page Options

Lust

31 I’ve made a covenant with my eyes;
    how could I look at a virgin?
What is God’s portion for me[a] from above,
    the Almighty’s inheritance from on high?
Isn’t it disaster for the wicked,
    destruction for workers of iniquity?
Doesn’t he see my ways,
    count all my steps?

Deceit

If I have walked with frauds
        or my feet have hurried to deceit,
    let him weigh me on accurate scales;
        let God know my integrity.
If my step has turned from the way,
        if my heart has followed my eyes
        or a blemish has clung to my hands,
    then let me sow and another reap;
        let my offspring be uprooted.

Adultery

If my heart has been drawn to a woman
        and I have lurked at my neighbor’s door,
10     then may my wife grind for another
        and others kneel over her;
11     for that’s a crime;
        it’s a punishable offense;
12     indeed, it’s a fire that consumes to the underworld,[b]
        uprooting all my harvest.

Slaves

13 If I’ve rejected the just cause of my male or female servant
        when they contended with me,
14     what could I do when God rises;
        when he requires an account, what could I answer?
15 Didn’t the one who made me in the belly make them;
    didn’t the same one fashion us in the womb?

The defenseless

16 If I have denied what the poor wanted,
        made a widow’s eyes tired,
17     eaten my morsel alone,
        and not shared any with an orphan
(18     for from my youth I raised the orphan as a father,
        and from my mother’s womb I led the widow);[c]
19     if I ever saw someone dying without clothes, the needy naked;
20     if they haven’t blessed me fervently,[d]
        or if they weren’t warmed by the wool from my sheep;
21     if I have lifted my hand against the orphans,
        when I saw that I had help in the city gate—
22     may my arm fall from my shoulder,
        my forearm be broken at the elbow—
23     for God’s calamity is terror to me;
        I couldn’t endure his splendor.

False worship

24 If I’ve made gold my trust,
        said to fine gold: “My security!”
25     if I’ve rejoiced because my wealth was great,
        when my hand found plenty;
26     if I’ve looked at the sun when it shone,
        the moon, splendid as it moved;
27     and my mind has been secretly enticed,
        and threw a kiss with my hand,
28     that also is a punishable offense,
        because I would then be disloyal to God above.

Others' misfortune

29 If I have rejoiced over my foes’ ruin
        or was excited when evil found them,
30     I didn’t let my mouth sin
        by asking for their life with a curse.
31 Surely those in my tent never said:
    “Who has been filled by Job’s food?”
32 A stranger didn’t spend the night in the street;
    I opened my doors to the road.

Concealing sin

33 If I have hidden my transgressions like Adam,[e]
        concealing my offenses inside me
34     because I feared the large crowd;
        the clan’s contempt frightened me;
    I was quiet and didn’t venture outside.

Sealing the solemn pledge

35 Oh, that I had someone to hear me!
    Here’s my signature;[f]
    let the Almighty respond,
    and let my accuser write an indictment.
36 Surely I would bear it on my shoulder,
    tie it around me like a wreath.
37 I would give him an account of my steps,
    approach him like a prince.

Abuse of the land

38 If my land has cried out against me,
    its rows wept together;
39 if I have eaten its yield without payment
        and caused its owners grief,
40     may briars grow instead of wheat,
        poisonous weeds instead of barley.

Job’s words are complete.

Footnotes

  1. Job 31:2 Heb lacks for me.
  2. Job 31:12 Heb Abaddon
  3. Job 31:18 Heb lacks orphan . . . widow.
  4. Job 31:20 Or his loins
  5. Job 31:33 Or like a human
  6. Job 31:35 Heb tau, the last letter of the Hebrew alphabet

Job antwoordt Bildad (vervolg)

31 Ik had met mijn ogen een verbond gesloten:
ik had plechtig besloten niet naar de meisjes te kijken.[a]
Want wat doet God met mensen die verkeerde dingen doen?
Wat heeft de Almachtige God in de hoge hemel over hen besloten?
Hij zal hen straffen!
Hij zorgt ervoor dat het slecht met hen afloopt.
God let er op hoe ik leef.
Hij let op elke stap.
Laat Hij maar kijken of ik ooit heb gelogen,
of ik ooit anderen heb bedrogen.
Als Hij mijn leven op een zuivere weegschaal zou wegen,
zou Hij zien dat ik helemaal onschuldig ben.
Ben ik wel eens van Gods weg afgegaan?
Heb ik ooit dezelfde slechte dingen gedaan die ik anderen zag doen?
Heb ik ooit verkeerde dingen gedaan?
Dan mag God me daarvoor straffen:
van wat ik zaai, mag iemand anders de oogst opeten.
Alles wat ik heb geplant,
mag door iemand anders uit de grond getrokken worden.
Als ik me door een vrouw heb laten verleiden,
als ik geloerd heb op een vrouw die al met een ander was getrouwd,
10 dan mag een ander met mijn vrouw trouwen,
dan mogen anderen haar als slavin behandelen.
11 Want ik zou iets vreselijks hebben gedaan.
Ik zou door de rechter gestraft moeten worden.
12 Mijn slechte daden zouden zijn als een vuur dat mijn binnenste verbrandt.
Het zou al mijn welvaart vernietigen.
13 Als ik onrechtvaardig ben geweest
tegen één van mijn slaven of slavinnen
wanneer ik met hen van mening verschilde,
14 wat zou ik dan moeten doen,
als God het als Rechter onderzocht?
Wat zou ik Hem dan moeten antwoorden?
15 Want Hij die mij maakte in de buik van mijn moeder,
heeft ook mijn slaaf en slavin gemaakt.
Dezelfde God maakte ons allebei.
16 Heb ik ooit geweigerd om te luisteren naar het verzoek van een arme?
Heb ik ooit geweigerd een weduwe te helpen?
17 Heb ik soms al het eten dat ik heb, alléén opgegeten,
zonder er iets van aan de weeskinderen te geven?
18 Nee, ik was als een vader voor de weeskinderen.
Al vanaf mijn jeugd zorg ik voor hen bij mij in huis.
19 Als ik een zwerver zonder kleren zag,
een arm mens die niets had om aan te trekken,
20 dan was hij mij dankbaar voor wat ik hem gaf.
Hij mocht zich warmen in één van mijn schapenvachten.
21 Heb ik ooit bedelende weeskinderen van me weggeslagen
omdat ik wist dat de andere mannen in de poort dat ook zouden hebben gedaan?
22 Dan mag mijn arm uit de kom schieten!
Dan mag voor straf mijn arm breken!
23 Juist uit ontzag voor wie Hij is, heb ik altijd zo geleefd!
Want ik wist dat ik zijn straf niet zou kunnen verdragen.

24 Heb ik soms meer op mijn goud vertrouwd dan op God?
Heb ik van mijn geld een afgod gemaakt?
25 Heb ik soms lopen opscheppen over mijn rijkdom?
Heb ik opgeschept dat ik zo goed had verdiend?
26 Heb ik soms naar de zon gekeken als die scheen
en naar de maan als die langs de hemel gleed
27 en me laten verleiden om hen als goden te aanbidden
en ze kushandjes toe te werpen?
28 Dat zou verkeerd geweest zijn.
God de Rechter zou mij ervoor moeten straffen.
Want ik zou ontrouw aan Hem zijn geweest.
29 Heb ik ervan genoten als het slecht ging met mijn vijand?
Was ik blij als hij werd getroffen door een ramp?
30 Nee, ik heb ervoor gezorgd dat ik niets verkeerds gezegd heb.
Ik heb nooit iemand vervloekt.
31 De mensen die in mijn huis wonen,
kunnen getuigen dat iedereen bij mij altijd genoeg te eten kreeg.
32 Nooit liet ik vreemdelingen buiten staan.
Reizigers mochten altijd bij me eten en overnachten.
33 Heb ik soms net als Adam geprobeerd om te verbergen
wat ik verkeerd had gedaan
34 omdat ik bang was voor wat de mensen ervan zouden denken?
Ben ik zo bang geweest voor de mening van andere mensen,
dat ik de deur niet meer uit durfde?

35 Luisterde er maar iemand naar me!
Dit is wat ik over mijzelf te zeggen heb tegen de Rechter.
Antwoordde mijn Tegenpartij mij maar,
en schreef Hij ook maar alles wat ik gezegd heb in een boekrol op.
36 Dan zou ik die als een sieraad op mijn schouder dragen,
als een haarband om mijn hoofd doen.
37 Van alles wat ik heb gedaan,
zou ik Hem vertellen waaróm ik het zo gedaan heb.
Ik zou Hem recht kunnen aankijken.

38 Heeft soms mijn akker over mij geklaagd?
Heeft de omgeploegde grond iets op me aan te merken?
39 Heb ik soms de oogst opgegeten,
zonder mijn arbeiders te betalen?
40 Als ik dat heb gedaan,
mogen er van mij doornstruiken in plaats van graan op gaan groeien.
Dan mag er van mij onkruid gaan groeien in plaats van koren. - Toen was Job uitgesproken

Footnotes

  1. Job 31:1 Job bedoelt dat hij zelfs in gedachten nooit ontrouw geweest is aan zijn vrouw.