Add parallel Print Page Options

17 My spirit shall be wasted, my days shall be shortened, and only the grave remaineth for me.

I have not sinned, and my eye abideth in bitterness.

Deliver me O Lord, and set me beside thee, and let any man's hand fight against me.

Thou hast set their heart far from understanding, therefore they shall not be exalted.

He promiseth a prey to his companions, and the eyes of his children shall fail.

He hath made me as it were a byword of the people, and I am an example before them.

My eye is dim through indignation, and my limbs are brought as it were to nothing.

The just shall be astonished at this, and the innocent shall be raised up against the hypocrite.

And the just man shall hold on his way, and he that hath clean hands shall be stronger and stronger.

10 Wherefore be you all converted, and come, and I shall not find among you any wise man.

11 My days have passed away, my thoughts are dissipated, tormenting my heart.

12 They have turned night into day, and after darkness I hope for light again.

13 If I wait hell is my house, and I have made my bed in darkness.

14 If I have said to rottenness: Thou art my father; to worms, my mother and my sister.

15 Where is now then my expectation, and who considereth my patience?

16 All that I have shall go down into the deepest pit: thinkest thou that there at least I shall have rest?

Job antwoordt Elifaz (vervolg)

17 Ik kan niet meer!
Mijn dagen zijn geteld.
Het graf wacht al op mij.
Ik word door iedereen belachelijk gemaakt.
Dat is het enige wat ik om me heen zie.
Wilt U voor mij opkomen?
Want wie anders zal dat doen?
Want Ú heeft de waarheid voor hen verborgen. Ú heeft ervoor gezorgd dat ze niet begrijpen dat ik onschuldig ben.
U zal hen toch niet ongestraft hun gang laten gaan?
Als iemand zijn vrienden verraadt om daar zelf beter van te worden,
zal het uiteindelijk met hem en zijn kinderen slecht aflopen.
De mensen gebruiken mij als een spreekwoord.
Over iemand die heel arm is, zeggen ze:
"Kijk eens, hij is zo arm als Job."
Ze spugen me in mijn gezicht.
Mijn ogen staan dof van verdriet.
Ik ben broodmager geworden.
Mensen die leven zoals U het wil, zijn erdoor geschokt.
Ze ergeren zich aan mensen die alleen maar doen alsof ze goed leven.
Ze houden vast aan hun goede manier van leven.
Met hen gaat het steeds beter.

10 Toch komen jullie telkens bij me terug met jullie wijsheden.
Nou, kom dan maar!
Veel verstandigs hoor ik niet van jullie.
11 Mijn leven is voorbij.
Van al mijn toekomstplannen komt niets meer terecht.
Ik kan al mijn plannen wel vergeten.
12 Jullie doen alsof het allemaal niet zo erg is.
Jullie zeggen dat het allemaal wel goed komt.
13 Maar ik verwacht dat het graf al snel mijn huis zal zijn.
In het eeuwige duister staat al een bed voor me klaar.
14 Het graf is me nu al zo vertrouwd als mijn vader.
De wormen zijn mij zo bekend als mijn moeder en zus.
15 Waar kan ik dan nog op hopen?
Wie kan me zeggen wat ik nu nog te verwachten heb?
16 Al mijn hoop gaat met me mee naar het dodenrijk.
Samen zullen we in het graf worden gelegd.