Add parallel Print Page Options

De reactie van Zofar

20 Zofar uit Naäma zei:

‘Ik zal snel reageren, want ik ben geschokt.
Je beledigt mij met je verwijt en mijn verstand zegt me dat ik daarop moet antwoorden.
4,5 Je weet toch dat sinds de mens voor het eerst op aarde verscheen, de blijdschap en de vreugde van de goddelozen een kort leven zijn beschoren?
Ook al reikt de trots van de goddeloze zo hoog als de hemelen en loopt hij met zijn neus in de lucht,
toch zal hij voor eeuwig omkomen en worden weggeworpen zoals zijn uitwerpselen. Zij die hem kenden, zullen zich afvragen waar hij is gebleven.
Als een droom zal hij vervagen, als een visioen plotseling verdwijnen.
Niemand zal hem ooit terugzien. In zijn woonplaats zullen ze hem zelfs niet eens missen.
10 Zijn kinderen moeten bedelen bij de armen, omdat hij zijn rijkdom is kwijtgeraakt.
11 Al zit de jeugdige levenskracht nog in zijn botten, die verdwijnt samen met hem in het stof.
12 Hij geniet van zijn goddeloosheid, die hij langzaam in zijn mond laat smelten,
13 er zacht op zuigend, bang dat de smaak zal verdwijnen.
14 Maar het voedsel dat hij heeft gegeten, wordt als slangengif in zijn ingewanden.
15 Hij zal de rijkdom die hij opslokte, weer moeten uitbraken. God laat niet toe dat hij het binnenhoudt.
16 Het is een levensgevaarlijk vergif voor hem geworden.
17 Hij zal geen plezier hebben van de dingen die hij heeft gestolen en niet genieten van de stromen olie, honing en room.
18 Zijn inspanningen zullen niet worden beloond, aan de winst van zijn handel zal hij geen plezier beleven.
19 Want hij heeft de armen onderdrukt en hun huizen in beslag genomen, waarop hij geen recht had.
20 Omdat hij van binnen geen rust kent, helpen al zijn schatten hem uiteindelijk niets.
21 Maar als er niets meer is om te stelen, komt een einde aan zijn welvaart.
22 Te midden van zijn overvloed zal hij in moeilijkheden raken en zal het toppunt van ellende hem in het verderf storten.
23 Terwijl hij nog bezig is zijn buik te vullen, zal Gods toorn al op hem neerkomen.
24 Hij zal wegvluchten, maar een pijl zal zijn rug doorboren.
25 De pijl wordt uit zijn lichaam getrokken en de scherpe punt komt uit zijn gal. De angsten van de dood overvallen hem.
26 Zijn schatten zullen verloren gaan in de diepste duisternis. Een laaiend vuur zal zowel hem als zijn goederen verslinden en alles verteren wat hij nog over had.
27 De hemelen zullen zijn zonden openbaar maken en de aarde zal tegen hem getuigen.
28 Zijn rijkdom zal op de dag van Gods toorn in een vloedgolf wegspoelen.
29 Dat is Gods bestemming voor de goddeloze, de erfenis die God hem geeft.’

Zophar

20 Then Zophar the Naamathite(A) replied:

“My troubled thoughts prompt me to answer
    because I am greatly disturbed.(B)
I hear a rebuke(C) that dishonors me,
    and my understanding inspires me to reply.

“Surely you know how it has been from of old,(D)
    ever since mankind[a] was placed on the earth,
that the mirth of the wicked(E) is brief,
    the joy of the godless(F) lasts but a moment.(G)
Though the pride(H) of the godless person reaches to the heavens(I)
    and his head touches the clouds,(J)
he will perish forever,(K) like his own dung;
    those who have seen him will say, ‘Where is he?’(L)
Like a dream(M) he flies away,(N) no more to be found,
    banished(O) like a vision of the night.(P)
The eye that saw him will not see him again;
    his place will look on him no more.(Q)
10 His children(R) must make amends to the poor;
    his own hands must give back his wealth.(S)
11 The youthful vigor(T) that fills his bones(U)
    will lie with him in the dust.(V)

12 “Though evil(W) is sweet in his mouth
    and he hides it under his tongue,(X)
13 though he cannot bear to let it go
    and lets it linger in his mouth,(Y)
14 yet his food will turn sour in his stomach;(Z)
    it will become the venom of serpents(AA) within him.
15 He will spit out the riches(AB) he swallowed;
    God will make his stomach vomit(AC) them up.
16 He will suck the poison(AD) of serpents;
    the fangs of an adder will kill him.(AE)
17 He will not enjoy the streams,
    the rivers(AF) flowing with honey(AG) and cream.(AH)
18 What he toiled for he must give back uneaten;(AI)
    he will not enjoy the profit from his trading.(AJ)
19 For he has oppressed the poor(AK) and left them destitute;(AL)
    he has seized houses(AM) he did not build.

20 “Surely he will have no respite from his craving;(AN)
    he cannot save himself by his treasure.(AO)
21 Nothing is left for him to devour;
    his prosperity will not endure.(AP)
22 In the midst of his plenty, distress will overtake him;(AQ)
    the full force of misery will come upon him.(AR)
23 When he has filled his belly,(AS)
    God will vent his burning anger(AT) against him
    and rain down his blows on him.(AU)
24 Though he flees(AV) from an iron weapon,
    a bronze-tipped arrow pierces him.(AW)
25 He pulls it out of his back,
    the gleaming point out of his liver.
Terrors(AX) will come over him;(AY)
26     total darkness(AZ) lies in wait for his treasures.
A fire(BA) unfanned will consume him(BB)
    and devour what is left in his tent.(BC)
27 The heavens will expose his guilt;
    the earth will rise up against him.(BD)
28 A flood will carry off his house,(BE)
    rushing waters[b] on the day of God’s wrath.(BF)
29 Such is the fate God allots the wicked,
    the heritage appointed for them by God.”(BG)

Footnotes

  1. Job 20:4 Or Adam
  2. Job 20:28 Or The possessions in his house will be carried off, / washed away