Add parallel Print Page Options

De gebrokenheid van Job

17 ‘Mijn geest is gebroken en ik ben meer dood dan levend, het graf staat al voor mij open.
Spotzieke lieden omringen mij en waar ik ook kijk, zie ik hen die mij beledigen.
3,4 Zal dan niemand mijn onschuld bij God bevestigen? Maar U, mijn God, hebt er toch voor gezorgd dat zij dit niet begrijpen. Och, laat hen niet triomferen!
Als iemand zich laat omkopen om zijn vrienden aan te klagen, zullen zijn kinderen blind door het leven gaan.
Hij heeft mij tot mikpunt van openlijke spot gemaakt, de mensen spugen mij in het gezicht.
Mijn ogen zijn dof van het huilen en ik ben nog maar een schim van wie ik vroeger was.
Oprechte mensen staan verbaasd als zij mij zien en de onschuldige keert zich tegen de goddeloze.
De rechtvaardigen laten zich niet van de goede weg afbrengen, de mensen met reine harten worden steeds sterker.
10 Maar jullie kunnen mij beter met rust laten, want ik zie onder jullie geen wijs mens.
11 Mijn goede dagen behoren tot het verleden. Mijn verwachtingen zijn niet uitgekomen. Mijn hartenwensen zijn in rook opgegaan.
12 Zij maken van de nacht een dag en zeggen wanneer het donker is: “Het wordt zo weer licht.” Zo verdraaien zij de waarheid.
13,14 Als ik sterf, ga ik de duisternis in. Het graf is mijn woonplaats. De ontbinding is mijn vader en de wormen mijn moeder en zuster.
15 Waar is mijn hoop dan gebleven? Kan iemand nog enige hoop voor mij ontdekken?
16 Nee, mijn hoop en mijn verwachtingen gaan met mij het graf in. Samen zullen wij in het stof rusten.’

17 My spirit(A) is broken,
    my days are cut short,(B)
    the grave awaits me.(C)
Surely mockers(D) surround me;(E)
    my eyes must dwell on their hostility.

“Give me, O God, the pledge you demand.(F)
    Who else will put up security(G) for me?(H)
You have closed their minds to understanding;(I)
    therefore you will not let them triumph.
If anyone denounces their friends for reward,(J)
    the eyes of their children will fail.(K)

“God has made me a byword(L) to everyone,(M)
    a man in whose face people spit.(N)
My eyes have grown dim with grief;(O)
    my whole frame is but a shadow.(P)
The upright are appalled at this;
    the innocent are aroused(Q) against the ungodly.
Nevertheless, the righteous(R) will hold to their ways,
    and those with clean hands(S) will grow stronger.(T)

10 “But come on, all of you, try again!
    I will not find a wise man among you.(U)
11 My days have passed,(V) my plans are shattered.
    Yet the desires of my heart(W)
12 turn night into day;(X)
    in the face of the darkness light is near.(Y)
13 If the only home I hope for is the grave,(Z)
    if I spread out my bed(AA) in the realm of darkness,(AB)
14 if I say to corruption,(AC) ‘You are my father,’
    and to the worm,(AD) ‘My mother’ or ‘My sister,’
15 where then is my hope—(AE)
    who can see any hope for me?(AF)
16 Will it go down to the gates of death?(AG)
    Will we descend together into the dust?”(AH)