Print Page Options

De Heer zal Israëls vijanden straffen

De Heer zegt: Let op, in die tijd zal Ik een einde maken aan de ellende van Jeruzalem en Juda. Ik zal alle volken verzamelen en naar het dal van Josafat brengen.[a] Daar zal Ik over hen rechtspreken voor wat ze met mijn volk Israël hebben gedaan. Want zij hebben mijn volk over de andere volken verspreid en mijn land verdeeld. Ze lootten over mijn volk. Ze betaalden met een jongen als ze een hoer wilden hebben. Ze betaalden met een meisje als ze wijn wilden drinken.

En jullie, Tyrus en Sidon, wat denken jullie tegen Mij te kunnen doen? En jij, Filistéa? Willen jullie je op Mij wreken? Dan zal het slecht met jullie aflopen, want Ik zal al heel gauw Mij op júllie wreken! Want jullie hebben mijn zilver en mijn goud uit mijn tempel meegenomen. Jullie hebben mijn kostbare schatten uit mijn tempel weggehaald en in júllie tempels gezet. En jullie hebben de bewoners van Jeruzalem en Juda verkocht aan de Grieken. Zo hebben jullie hen uit hun eigen land weggehaald en naar een ver land gebracht. Let op, Ik zal hen laten terugkomen uit het land waarheen jullie hen hadden verkocht. En Ik zal jullie straffen voor wat jullie hun hebben aangedaan. Ik zal júllie zonen en dochters verkopen aan de Judeeërs. En de Judeeërs zullen hen doorverkopen aan Scheba, een volk dat ver weg woont. Ik heb het gezegd en Ik zal het ook doen.

De Heer zal weer goed zijn voor zijn eigen volk

Roep het uit onder de volken: Verzamel je leger! Roep je helden bij elkaar! Ruk op! 10 Smeed de ploegen en snoeischaren om tot zwaarden en speren! Laten ook zwakke mensen zichzelf moed inspreken en zeggen: 'Ik ben een held!' 11 Maak je allemaal klaar en kom! Laten alle volken zich verzamelen – Heer, leid uw helden! – 12 De volken zullen naar het dal van Josafat komen. Maar daar zal Ik rechtspreken over alle volken.[b] 13 Snijd de druiventrossen af! Want de oogst is rijp. Pers de druiven uit! Want de druivenpers zit vol en de bakken met druivensap stromen over.[c] Want deze volken hebben vreselijke dingen gedaan."

14 Joël zegt: Er is een enorm grote menigte mensen in het dal van beslissing. Want de Heer is daar gekomen om over hen recht te spreken. 15 De zon is verduisterd. De maan schijnt niet meer. De sterren geven geen licht meer. 16 De Heer zal als een leeuw brullen vanuit Jeruzalem, zodat de hemel en de aarde beven. Maar zijn eigen volk zal bij Hem zo veilig zijn als in een schuilplaats.

17 De Heer zegt: "Jullie zullen beseffen, dat Ik jullie Heer God ben die op de heilige berg Sion woont. Jeruzalem zal mijn heiligdom zijn. Er zullen geen vreemdelingen meer naar binnen mogen.

18 In die tijd zullen de bergen druipen van zoete wijn. De heuvels zullen stromen van melk. De beken van Juda zullen vol water zijn. Er zal een bron zijn in de tempel van de Heer.[d] Het water daarvan zal naar het Sittim-dal stromen. 19 Egypte zal verwoest worden. Edom zal veranderen in een wildernis. Dat is hun straf voor wat ze Juda hebben aangedaan. Want ze hebben in Juda onschuldige mensen gedood. 20 Maar Juda zal eeuwig blijven bestaan. Jeruzalem zal door alle eeuwen heen blijven bestaan. 21 Ik zal de bewoners onschuldig verklaren, ook al waren ze schuldig. Ik, de Heer, zal op de berg Sion wonen, in Jeruzalem.

Footnotes

  1. Joël 3:2 Het is niet duidelijk om welk dal dit gaat. Het kan ook een symbolische naam zijn, want 'Josafat' betekent: 'de Heer spreekt recht'.
  2. Joël 3:12 Lees ook Openbaring 20:8 en 9.
  3. Joël 3:13 Met het oogsten en uitpersen van de druiven wordt Gods straf bedoeld. De mensen hebben kwaad 'gezaaid' en 'oogsten' nu hun straf daarvoor. Lees ook Openbaring 14:14-20.
  4. Joël 3:18 Lees ook Ezechiël 47:1-12.
'Йоил 3 ' not found for the version: Bulgarian New Testament: Easy-to-Read Version.

Het proces tegen de volken

‘In die tijd, wanneer Ik het lot van Juda en Jeruzalem verander,’ zegt de Here, ‘zal Ik alle volken van de wereld verzamelen in het “Dal waar de Here oordeelt”. Ik zal daar een proces tegen hen aanspannen, omdat zij mijn volk kwaad hebben gedaan en mijn erfenis, Israël, over de hele wereld hebben verstrooid en mijn land onder elkaar hebben verdeeld. Zij hebben een deel van mijn volk tot slaaf gemaakt en verhandelden een jongen voor een prostituee en een meisje voor genoeg wijn om dronken van te worden.

Probeer niet tussenbeide te komen, Tyrus en Sidon! Willen jullie wraak op Mij nemen, steden van de Filistijnen? Pas op of Ik zal snel terugslaan en de wraak op jullie eigen hoofden laten neerkomen! Mijn zilver en goud en andere kostbare schatten hebben jullie weggenomen en naar de afgodentempels gebracht. Jullie hebben de inwoners van Juda en Jeruzalem verkocht aan de Grieken die hen meenamen, ver weg naar hun eigen land. Maar Ik zal hen weer terugbrengen uit al die plaatsen waarheen jullie hen hebben verkocht en Ik zal jullie je verdiende loon geven voor wat jullie hebben gedaan. Ik zal jullie zonen en dochters verkopen aan de mensen in Juda en zij zullen hen doorverkopen aan de Sabeeërs die ver weg wonen,’ zegt de Here.

Kondig dit wijd en zijd aan: maak u klaar voor de oorlog! Laten de beste soldaten aantreden en mobiliseer het leger! 10 Smelt uw ploegen en maak er zwaarden van. Van uw snoeimessen kunt u speren maken. Laten de zwakken dapper en sterk zijn. 11 Maak u klaar en verzamel u, alle omringende volken. Ja, Here, laat nú uw dappere strijders daarheen afdalen. 12 ‘Laten alle volken zich verzamelen in het “Dal waar de Here oordeelt,” want daar zal Ik zitten om hen allemaal te vonnissen. 13 Sla de sikkel er nu in, want het is tijd om te oogsten. Vooruit, trap de druiven plat in de perskuip, want hij is boordevol en stroomt zelfs over van de goddeloosheid van die mensen.’ 14 Massaʼs mensen wachten in het dal op hun vonnis. Want de dag van de Here komt eraan in het ‘Dal van het Oordeel.’ 15 De zon en de maan zullen worden verduisterd en de sterren zullen verbleken.

16 De Here brult uit Sion en laat zijn stem in Jeruzalem weerklinken zodat de hemel en de aarde beven. Maar voor zijn volk Israël zal de Here een toevluchtsoord zijn, een veilige vesting.

17 ‘Dan zult u eindelijk weten dat Ik, de Here, uw God ben en mijn woonplaats is gevestigd op Sion, mijn heilige berg. Jeruzalem zal heilige grond zijn waarover geen vreemde legers meer zullen trekken.

18 Dan zal jonge wijn van de bergen druipen en melk van de heuvels vloeien. De droge beekbeddingen van Juda zullen weer boordevol water staan en er zal een bron ontspringen in de tempel van de Here om het dal van Sittim van water te voorzien. 19 Egypte zal veranderen in een woestenij en Edom in een dorre wildernis vanwege het geweld dat zij de Judeeërs hebben aangedaan. Want in deze landen zijn onschuldige mensen vermoord. 20 Maar Juda zal welvarend zijn tot in eeuwigheid en Jeruzalem zal een bloeiende stad zijn voor altijd. 21 Ik zal de moorden op mijn volk wreken. Ik zal de onderdrukkers niet ongestraft laten gaan. Want mijn woonplaats is in Jeruzalem, bij mijn volk.’

Parurusahan ang mga Bansa

Sinabi ng Panginoon, “Sa panahong iyon na ibabalik ko ang mabuting kalagayan ng Juda at Jerusalem,[a] titipunin ko ang mga bansa at dadalhin ko sila sa Lambak ni Jehoshafat.[b] Doon ko sila hahatulan dahil sa kanilang ginawa sa mga Israelita na aking mamamayan na pag-aari ko. Pinangalat nila ang mga Israelita sa ibaʼt ibang bansa at pinaghati-hatian ang aking lupain. Nagpalabunutan sila para paghati-hatian ang aking mga mamamayan, at ipinagbili nila bilang alipin ang mga batang lalaki at babae, upang ibili ng alak at ibayad sa babaeng bayaran.

“Kayong mga taga-Tyre, taga-Sidon, at ang lahat ng lugar ng Filistia, ano ba itong ginagawa ninyo laban sa akin? Ginagantihan ba ninyo ako sa mga bagay na aking ginawa? Kung ganoon, gagantihan ko agad kayo sa inyong ginagawa.[c] Sapagkat kinuha ninyo ang aking mga ginto at pilak at iba pang mamahaling bagay at dinala ninyo ito roon sa inyong mga templo. Ipinagbili ninyo sa mga Griego ang mga mamamayan ng Juda at Jerusalem bilang mga alipin, upang mailayo ninyo sila sa sarili nilang bayan. Pero tutulungan ko silang makaalis sa mga bayang sa mga bayang pinagbilhan ninyo sa kanila, at gagawin ko sa inyo ang inyong ginawa sa kanila. Ipagbibili ko ang inyong mga anak sa mga taga-Juda, at ipagbibili naman nila ang mga ito sa mga taga-Sabea[d] na nakatira sa malayong lugar.” Mangyayari nga ito, dahil ako, ang Panginoon, ang nagsasabi nito.

Ipaalam ito sa mga bansa: Humanda kayo sa pakikipagdigma. Tawagin ninyo ang inyong mga sundalo upang sumalakay. 10 Gawin ninyong mga espada ang sudsod ng inyong mga araro at gawin ninyong mga sibat ang inyong mga panggapas. Kahit ang mahihina ay kailangang makipaglaban. 11 Pumarito kayo, lahat kayong mga bansang nasa paligid, at magtipon kayo doon sa Lambak ni Jehoshafat. Panginoon, papuntahin nʼyo na po roon ang inyong hukbo.[e]

12 Sinabi ng Panginoon, “Kailangang hikayatin ang mga bansa sa paligid na pumunta sa Lambak ni Jehoshafat, dahil doon ko sila hahatulan. 13 Para silang mga aanihin na kailangan nang gapasin dahil hinog na, o parang ubas na kailangan nang pisain dahil puno na ng ubas ang pisaan. Ubod sila ng sama; ang kanilang kasalanan ay parang katas ng ubas na umaapaw sa sisidlan nito.”

14 Napakaraming tao ang naroon sa Lambak ng Paghatol, dahil malapit nang dumating ang araw ng pagpaparusa ng Panginoon. 15 Magdidilim ang araw at ang buwan, at hindi na magliliwanag ang mga bituin. 16 Aatungal na parang leon ang Panginoon mula sa Zion;[f] dadagundong ang kanyang tinig mula sa Jerusalem. Kaya mayayanig ang lupa at langit. Pero ang Panginoon ang matibay na kanlungan para sa mga Israelita na kanyang mamamayan.

Ang mga Pagpapalang para sa mga Mamamayan ng Dios

17 Sinabi ng Panginoon, “Malalaman ninyong mga taga-Juda na ako, ang Panginoon na inyong Dios, ay nakatira sa Zion, ang aking banal na bundok. Magiging banal muli ang Jerusalem; hindi na ito muling lulusubin ng ibang bansa. 18 Sa panahong iyon, pagpapalain ko kayo. Magiging sagana ang inyong bagong katas ng ubas na mula sa maraming ubas sa mga bundok. Magiging sagana rin ang inyong gatas mula sa maraming baka at kambing na nanginginain sa mga burol. At hindi na matutuyuan ang inyong mga sapa at ilog. At may bukal mula sa templo ng Panginoon na dadaloy sa lambak na may mga punong akasya.[g]

19 “Ang Egipto ay magiging malungkot na lugar at ang Edom ay magiging ilang, dahil pinagmalupitan nila ang mga taga-Juda; pinatay nila ang mga taong walang kasalanan. 20 Pero ang Juda at ang Jerusalem ay titirhan magpakailanman. 21 Ipaghihiganti ko ang mga pinatay sa aking mga mamamayan. Parurusahan ko ang mga gumawa nito sa kanila.[h] Ako, ang Panginoon na nakatira sa Zion.”

Footnotes

  1. 3:1 ibabalik … Jerusalem: o, pababalikin ko ang mga mamamayan ng Juda at Jerusalem sa kanilang lupain mula sa pagkabihag.
  2. 3:2 Jehoshafat: Ang ibig sabihin, naghahatol ang Panginoon.
  3. 3:4 Ang ginagawa ng mga bansang ito laban sa Israel ay para na rin nilang ginagawa laban sa Panginoon.
  4. 3:8 Sabea: Isang lugar sa timog-kanluran ng Arabia.
  5. 3:11 Panginoon … hukbo: Sa Syriac, At doon ay lilipulin ng Panginoon ang inyong mga kawal.
  6. 3:16 Zion: Isa sa mga tawag sa Jerusalem.
  7. 3:18 na may mga punong akasya: o, ng Shitim.
  8. 3:21 Ipaghihiganti … sa kanila: Ito ang nasa Septuagint at Syriac. Sa Hebreo, Ituturing ko na walang kasalanan ang mga pinatay sa kanila na hindi ko pa naituring na walang kasalanan. O, Patatawarin ko ang mga pagpatay nila na hindi ko pa napapatawad.

The Nations Judged

[a]“In those days and at that time,
    when I restore the fortunes(A) of Judah(B) and Jerusalem,
I will gather(C) all nations
    and bring them down to the Valley of Jehoshaphat.[b](D)
There I will put them on trial(E)
    for what they did to my inheritance, my people Israel,
because they scattered(F) my people among the nations
    and divided up my land.
They cast lots(G) for my people
    and traded boys for prostitutes;
    they sold girls for wine(H) to drink.

“Now what have you against me, Tyre and Sidon(I) and all you regions of Philistia?(J) Are you repaying me for something I have done? If you are paying me back, I will swiftly and speedily return on your own heads what you have done.(K) For you took my silver and my gold and carried off my finest treasures to your temples.[c](L) You sold the people of Judah and Jerusalem to the Greeks,(M) that you might send them far from their homeland.

“See, I am going to rouse them out of the places to which you sold them,(N) and I will return(O) on your own heads what you have done. I will sell your sons(P) and daughters to the people of Judah,(Q) and they will sell them to the Sabeans,(R) a nation far away.” The Lord has spoken.(S)

Proclaim this among the nations:
    Prepare for war!(T)
Rouse the warriors!(U)
    Let all the fighting men draw near and attack.
10 Beat your plowshares into swords
    and your pruning hooks(V) into spears.(W)
Let the weakling(X) say,
    “I am strong!”(Y)
11 Come quickly, all you nations from every side,
    and assemble(Z) there.

Bring down your warriors,(AA) Lord!

12 “Let the nations be roused;
    let them advance into the Valley of Jehoshaphat,(AB)
for there I will sit
    to judge(AC) all the nations on every side.
13 Swing the sickle,(AD)
    for the harvest(AE) is ripe.
Come, trample the grapes,(AF)
    for the winepress(AG) is full
    and the vats overflow—
so great is their wickedness!”

14 Multitudes,(AH) multitudes
    in the valley(AI) of decision!
For the day of the Lord(AJ) is near
    in the valley of decision.(AK)
15 The sun and moon will be darkened,
    and the stars no longer shine.(AL)
16 The Lord will roar(AM) from Zion
    and thunder from Jerusalem;(AN)
    the earth and the heavens will tremble.(AO)
But the Lord will be a refuge(AP) for his people,
    a stronghold(AQ) for the people of Israel.

Blessings for God’s People

17 “Then you will know(AR) that I, the Lord your God,(AS)
    dwell in Zion,(AT) my holy hill.(AU)
Jerusalem will be holy;(AV)
    never again will foreigners invade her.(AW)

18 “In that day the mountains will drip new wine,(AX)
    and the hills will flow with milk;(AY)
    all the ravines of Judah will run with water.(AZ)
A fountain will flow out of the Lord’s house(BA)
    and will water the valley of acacias.[d](BB)
19 But Egypt(BC) will be desolate,
    Edom(BD) a desert waste,
because of violence(BE) done to the people of Judah,
    in whose land they shed innocent blood.
20 Judah will be inhabited forever(BF)
    and Jerusalem through all generations.
21 Shall I leave their innocent blood unavenged?(BG)
    No, I will not.(BH)

The Lord dwells in Zion!(BI)

Footnotes

  1. Joel 3:1 In Hebrew texts 3:1-21 is numbered 4:1-21.
  2. Joel 3:2 Jehoshaphat means the Lord judges; also in verse 12.
  3. Joel 3:5 Or palaces
  4. Joel 3:18 Or Valley of Shittim