Jesaja 43
BasisBijbel
God zal zijn volk weer uit de landen verzamelen
43 Maar nu zegt de Heer: "Volk van Israël, Ik ben je Maker. Ik heb je gevormd, Israël. Wees niet bang, want Ik heb je gered. Ik heb je uitgekozen. Je bent van Mij. 2 Als je door het water gaat, zal Ik bij je zijn. Als je door rivieren gaat, zul je niet weggespoeld worden. Als je door het vuur gaat, zul je niet verbranden. De vlammen zullen je niets doen. 3 Want Ik, de Heer, ben je God. Ik ben de Heilige God van Israël, je Redder. Ik heb Egypte, Ethiopië en Seba als losgeld gegeven in ruil voor jouw leven. 4 Omdat Ik je kostbaar vond, heb Ik jou uitgekozen. Ik houd heel veel van je. Daarom geef Ik mensen als losgeld voor jou. Ik geef volken in ruil voor jouw leven. 5 Wees niet bang, want Ik ben bij je. Ik zal jouw overblijfsel terugbrengen uit het oosten. Ik zal hen verzamelen uit het westen. 6 Ik zal tegen het noorden zeggen: 'Geef hier.' En tegen het zuiden zal Ik zeggen: 'Geef terug.' Breng mijn zonen en dochters terug van het einde van de aarde. 7 Breng iedereen terug die bij Mij hoort. Ik heb hen gemaakt tot mijn eer. Ze zijn van Mij. 8 Laat mijn volk gaan, mijn volk dat wel ogen heeft, maar toch blind is. Mijn volk dat wel oren heeft, maar toch doof is.
9 Laat alle volken bij elkaar komen. Zorg dat alle landen aanwezig zijn. Wie van hun goden vertelt van tevoren dat dit in de toekomst gaat gebeuren? Wie van hen vertelt wat er in het verleden is gebeurd? Laat hun getuigen naar voren komen, zodat ze gelijk kunnen krijgen. Dan zullen de mensen het horen en zien dat het de waarheid is.
10 Israël, jij bent míjn getuige, zegt de Heer. Jij bent mijn dienaar die Ik heb uitgekozen. Je moet Mij geloven. Je moet weten en begrijpen dat Ik Dezelfde ben. Vóór Mij is er nooit een andere God geweest en er zal ook nooit een andere God zijn. 11 Ik ben de Heer, en Ik ben de enige Redder. 12 Ik heb van tevoren gezegd dat Ik je zou redden en dat heb Ik ook gedaan. Ik heb je alles verteld. Ik ben geen vreemde voor jou. Jij bent mijn getuige dat Ik God ben, zegt de Heer. 13 Ik was er al voordat dag en nacht bestonden. Niemand kan aan mijn macht ontsnappen. Wat Ik doe, kan door niemand worden tegengehouden.
14 Dit zegt de Heer, je Redder, de Heilige God van Israël: Om jou te redden stuur Ik iemand naar Babel.[a] En de Babyloniërs zullen voor hem naar hun schepen vluchten waar ze zo trots op waren. 15 Israël, Ik ben de Heer, je Heilige God, je Maker, je Koning.
16 Dit zegt de Heer: vroeger heb Ik een weg door de zee gemaakt en een pad door het wilde water. 17 Ik liet een leger van wagens en paarden oprukken, een machtig leger van helden.[b] Dat hele leger is gedood en stond nooit meer op. Het werd als een olielamp uitgedoofd.
18 Maar denk nu niet meer aan wat Ik vroeger heb gedaan. 19 Let op, Ik ga nieuwe dingen doen! Nu gaan die beginnen! Let goed op! Ik zal een weg maken in de woestijn. Ik zal rivieren maken in de wildernis. 20 De wilde dieren zullen Mij eren. Want Ik zal water in de woestijn geven en rivieren in de wildernis. Dat doe Ik om het volk dat Ik heb uitgekozen, te drinken te geven. 21 Het volk dat Ik voor Mij heb gemaakt, zal vertellen wat een geweldige dingen Ik voor hen heb gedaan."
Toch heeft Israël God niet gediend
22 De Heer zegt: "Maar jullie hebben Mij niet om hulp geroepen, volk van Israël. Jullie hebben geen moeite voor Mij gedaan. 23 Jullie hebben wel schapen geofferd, maar niet voor Mij. Jullie hebben Mij niet geëerd met jullie offers. Jullie hebben je wel moe gemaakt met al die wierook-offers en meel-offers, maar niet voor Mij. 24 Jullie hebben met jullie geld wel wierook gekocht, maar niet voor Mij. Jullie hebben wel het vet van jullie vlees-offers verbrand, maar niet voor Mij. Wat hebben jullie wel gedaan? Mij moe gemaakt! Jullie hebben Mij moe gemaakt met jullie ongehoorzaamheid en met alle slechte dingen die jullie doen.
25 Maar Ik doe al jullie ongehoorzaamheid weg. Al jullie slechte daden wis Ik uit. Dat doe Ik omdat Ik dat wil en niet omdat jullie het verdienen. Ik zal er zelfs niet meer aan denken. 26 Vertel het Mij maar als Ik geen gelijk heb! Laten We samen kijken wie er gelijk heeft. Spreek, dan zal Ik zien of Ik jullie ten onrechte beschuldig. 27 Maar jullie eerste voorvader (Adam) was Mij al ongehoorzaam. En de priesters die jullie mijn wet moesten leren, wilden Mij niet volgen. 28 Daarom zal Ik de priesters mijn tempel uitzetten en het volk Israël laten doden. Israël zal door de andere volken worden bespot."
Footnotes
- Jesaja 43:14 Babylonië zou veroverd worden door Perzië. Koning Kores van Perzië zou een grote groep Joden laten teruggaan naar Jeruzalem. Dat wordt beschreven in de bijbelboeken EZRA en NEHEMIA. Lees ook Jesaja 44:28.
- Jesaja 43:17 Dat was toen Israël onder leiding van Mozes uit Egypte vertrok. Lees Exodus 14.
Yeshayah 43
Orthodox Jewish Bible
43 But now thus saith Hashem that created thee, O Ya’akov, And He that formed thee, O Yisroel, Fear not; for I have redeemed thee, I have called thee by thy shem; thou art Mine.
2 When thou passest through the mayim, I will be with thee; and through the neharot, they shall not overflow thee: when thou walkest through the eish, thou shalt not be burned; neither shall the flame kindle upon thee.
3 For I am Hashem Eloheicha, the Kadosh Yisroel, thy Moshi’a: I gave Mitzrayim for thy kofer (ransom), Kush and Seva in thy place.
4 Since thou wast precious in My sight, thou hast been honored, and I have loved thee: therefore will I give adam [see Isaiah 53:8] in exchange for thee, and people in exchange for thy nefesh.
5 Fear not; for I am with thee: I will bring thy zera from the mizrach (east), and gather thee from the ma’arav (west);
6 I will say to the tzafon (north), Give them up; and to the teiman (south), hold not back; bring My banim from afar, and My banot from the ketzeh ha’aretz;
7 Even every one that is called by My Shem, whom I have created for My kavod, whom I have formed and I have made.
8 Bring forth the Am Ivver that have eyes, and the chereshim that have oznayim.
9 Let kol HaGoyim be gathered together, and let the peoples be assembled; who among them can declare this, and show us rishonot (former things)? Let them bring forth their edim (witnesses), that they may be vindicated: or let them hear, and say, It is emes.
10 Ye are My edim (witnesses), saith Hashem. And Avdi whom I have chosen; so that ye may know and believe Me, and understand that Ani Hu (I am He); before Me there was no El formed, neither shall there be after Me.
11 I, even I, am Hashem; and apart from Me there is no Moshi’a.
12 I have declared, and have saved, and I have proclaimed, when there was no zar (foreign) [g-d] among you; therefore you [plural] are My edim (witnesses), saith Hashem, that I am El.
13 Yes, before the yom was, Ani Hu (I am He); and there is none that can deliver out of My Yad; I work, and who shall reverse it?
14 Thus saith Hashem, your Go’el, the Kadosh Yisroel; For your sake [see Isaiah 45:4] I have sent to Babylon, and I shall bring down the fugitives, all of them, even the Kasdim (Chaldeans), whose shout of joy is in the ships.
15 I am Hashem, your Kadosh, the Boreh Yisroel, your Melech.
16 Thus saith Hashem, which maketh a derech in the yam, and a path in the mayim azzim (mighty waters);
17 Which drew out the merkavah and sus, the army and warrior; they shall lie down together, they shall not rise; they are extinct, they are quenched like a wick.
18 Remember ye not the rishonot (former things) neither consider kadmoniyyot (the things of old).
19 Hineni, I am doing a chadashah (new thing); now titzmach (it shall spring forth; Tzemach); shall ye not perceive it? I will even make a derech in the midbar, and neharot in the desert.
20 The animal of the wild shall honor Me, the jackals and the ostriches; because I give mayim in the midbar, and neharot in the desert, to give drink to My People, My Bachir.
21 This people have I formed for Myself; they shall show forth My tehillah (praise).
22 But thou hast not called upon Me, O Ya’akov; but thou hast been weary of Me, O Yisroel.
23 Thou hast not brought Me the seh (lamb) of thy olot; neither hast thou honored Me with thy zevakhim. I have not caused thee to serve with a minchah, nor wearied thee with levonah (incense, frankincense).
24 Thou hast bought Me no fragrant calamus with kesef, neither hast thou filled Me with the chelev of thy zevakhim; but thou hast made Me to serve with thy chattot, thou hast wearied Me with thine avonot.
25 I, even I, am He that blotteth out thy peysha’im for Mine own sake, and will not remember thy chattot.
26 Put Me in remembrance; let us plead together at law; declare thou, lema’an (for the sake of) thou being declared righteous.
27 Avicha HaRishon hath sinned, and thy melitzim (mediators) have rebelled against Me.
28 Therefore I have profaned the Sarei Kodesh, (Holy Princes) and have given Ya’akov to cherem, and Yisroel to giddufim (revilings).
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016
Copyright © 2002, 2003, 2008, 2010, 2011 by Artists for Israel International