Add parallel Print Page Options

God straft Jeruzalem en Juda

Jesaja zegt: De Heer van de hemelse legers zal alles uit Jeruzalem en Juda wegnemen waar de bewoners op vertrouwden: het brood en het water, de helden en het leger, de rechters en de profeten, de waarzeggers en de leiders, de legeraanvoerders en de rijken, de raadgevers en de beste handwerksmannen, de mannen die hen met hun woorden misleiden.[a]

De Heer zegt: "Ik zal jongens tot hun leiders maken: kinderen die doen wat ze willen, zullen over hen heersen!" Dan zullen de mensen elkaar bedreigen. Jongens zullen oude mannen bedreigen. Slechte mensen zullen eerlijke mensen bedreigen. Mannen zullen één van hun familieleden aanklampen en zeggen: 'Jij hebt een mantel. Kom, wees onze leider en breng orde in deze chaos!' Dan zal die man uitroepen: 'Ik kan geen wonderen doen! Ik heb niet eens eten of kleren! Ik wil geen leider over dit volk worden!' "

Want Jeruzalem struikelt en Juda valt. Dat komt doordat ze ongehoorzaam zijn aan de Heer, in alles wat ze zeggen en in alles wat ze doen. Ze dagen Hem in zijn gezicht uit. Aan hun gezicht is al te zien dat ze slecht zijn. En aan hun woorden is het te horen. Openlijk vertellen ze wat ze allemaal voor slechte dingen doen, net zoals Sodom deed. Ze verbergen niets. Het zal slecht met hen aflopen, en dat is hun eigen schuld. 10 Zeg tegen de mensen die leven zoals God het wil, dat het met hén goed zal gaan. Zij krijgen een beloning voor hun goede daden. 11 Maar met de mensen die zich niets van God aantrekken, zal het slecht aflopen. Ook zij zullen krijgen wat ze hebben verdiend! 12 Kinderen zijn heersers geworden, en ze regeren wreed en misdadig. Vrouwen onderdrukken het volk. Mijn volk, je leiders leiden je de verkeerde kant op! Ze hebben je in een doolhof gebracht, in plaats van op de goede weg. 13 De Heer staat klaar om recht te spreken over de volken. 14 Hij zal ook rechtspreken over de leiders en koningen van zijn volk. Hij zegt: "Jullie hebben mijn wijngaard verwoest.[b] Jullie huizen liggen vol met de dingen die jullie van de arme mensen hebben geroofd. 15 Hoe durven jullie mijn volk te vertrappen? Hoe durven jullie de arme mensen te onderdrukken? zegt de Heer van de hemelse legers."

16 Verder zegt de Heer: "De vrouwen van Jeruzalem zijn trots geworden. Ze lopen met hun neus in de lucht, met uitdagende blikken. Heupwiegend trippelen ze rond, rinkelend met hun enkelbanden. 17 Daarom zal de Heer hun hoofdhuid ziek maken en hun kleren van hen afscheuren, zodat ze naakt zullen staan. 18 Hij zal hun al hun sieraden afnemen: hun enkelbanden, haarbanden, maantjes, 19 kettingen, armbanden, sluiers, 20 hoofddoeken, voetenkettinkjes, gordels, parfumflesjes, oorringen, 21 zegelringen, neusringen, 22 feestkleren, mantels, omslagdoeken, tasjes, 23 handspiegeltjes, onderkleren en bovenkleren. 24 Ze zullen stinken in plaats van naar parfum ruiken. Ze zullen een touw om hun middel dragen in plaats van een gordel. Ze zullen kaal geschoren zijn in plaats van mooie haarvlechten hebben. Ze zullen rouwkleren dragen in plaats van feestkleren. Ze zullen een brandmerk hebben waardoor ze niet langer mooi zijn. 25 De mannen zullen worden gedood. De helden zullen in de oorlog omkomen. 26 De poorten van de stad zullen vernield worden. De stad zal kaal en leeggeroofd achterblijven. (lees verder)

Footnotes

  1. Jesaja 3:3 Hier wordt alles opgenoemd waar de bewoners op vertrouwden, in plaats van op God. Tenslotte werden deze woorden werkelijkheid: lees Jeremia 39:1-10 en Jeremia 24:1.
  2. Jesaja 3:14 Het volk Israël wordt door God vaak vergeleken met een wijngaard.

Het oordeel van God

God, de Here van de hemelse legers zal de voedselvoorraden en de watervoorraden van Jeruzalem en Juda uitputten en hun leiders doden. Hij zal hun legers, rechters, profeten, oudsten, legeraanvoerders, zakenlieden, advocaten, magiërs en waarzeggers vernietigen. De koningen van Israël zullen kinderen lijken en met willekeur regeren. Er zal totale anarchie heersen. Men zal elkaar vertrappen, buren zullen buren bestrijden, de jongeren zullen in opstand komen tegen ouderen en nietsnutten zullen fatsoenlijke mensen belachelijk maken.

In die dagen zal een man tegen zijn broer zeggen: ‘Jij hebt een mantel, wees daarom onze leider en neem deze puinhoop onder je hoede.’ ‘Nee!’ zal hij antwoorden. ‘Ik kan jullie niet uit het slop halen! Ik heb geen eten of kleding. Je moet mij niet tot leider maken!’ Israëls regering is machteloos en Juda kan niets doen, omdat zij in woord en daad tegen de Here zijn opgestaan en Hem niet willen vereren, zij beledigen openlijk zijn glorie. De uitdrukking op hun gezichten getuigt tegen hen en laat zien dat zij schuldig zijn. Zij spreken onbekommerd over hun zonden, net als men in Sodom deed, zij schamen zich er zelfs niet voor. Het loopt slecht met hen af, maar het is hun eigen schuld.

10 Maar met de rechtvaardige en godvrezende man gaat het goed, een grote beloning staat hem te wachten. 11 Maar met de goddeloze loopt het slecht af, ook hij krijgt zijn verdiende loon.

12 Ach mijn volk! Uw verdrukkers zijn nog maar kinderen en vrouwen overheersen u. Uw leiders zijn misleiders geworden! Zij maken de rechte weg die vóór u lag tot een doolhof. 13 Maar de Here maakt Zich klaar voor zijn rechtszaak waarin Hij de volken als beklaagden oproept! 14 De eersten die de Here zal aanklagen, zijn de oudsten en de edelen, want zij hebben de armen beroofd. Zij hebben hun huizen met hun buit gevuld. 15 ‘Wat bezielt u dat u mijn volk vertrapt en weerlozen mishandelt?’ zal de Here van de hemelse legers hun vragen. 16 Daarna zal Hij de verwaande vrouwen van Jeruzalem berechten. Zij schrijden door de straten met hun neus in de lucht en met rinkelende ringen om hun enkels. Begerig lonken zij naar de mannen. 17 De Here zal een plaag sturen die hun schedels schurftig maakt en hen openlijk vernederen. 18 Zij zullen onder het lopen niet langer zelfverzekerd rinkelen. Want de Here zal hun mooie sieraden wegnemen, 19 hun halskettingen en armbanden en hun prachtige sluiers. 20 Verdwenen zijn dan hun hoofddoeken en enkelbanden, hoofdbanden, oorringen en parfums, 21 hun ringen en juwelen, 22 hun feestkleding, mantels, omslagdoeken, diademen en tasjes, 23 hun spiegeltjes, de fijne lingerie en de prachtige jurken. 24 In plaats van heerlijk naar parfum te ruiken, zullen zij stinken, in plaats van gordels zullen zij touwen gebruiken, hun prachtig gekapte haar zal uitvallen en zij zullen zakken dragen in plaats van mooie jurken. Al hun schoonheid zal verdwijnen en wat overblijft, is schaamte en vernedering. 25 Hun echtgenoten zullen in de strijd sneuvelen. 26 De vrouwen zullen huilend op de grond zitten, omdat ze geruïneerd zijn.

耶路撒冷的混亂狀態

看哪!主萬軍之耶和華,快要從耶路撒冷和猶大,

除掉人所倚靠的和所倚賴的,就是眾人所倚靠的糧,

眾人所倚賴的水;

除掉勇士和戰士、

審判官和先知、

占卜的和長老、

五十夫長和尊貴的人、

謀士和有技藝的工人,

以及精通法術的。

我必使孩童作他們的領袖,

使嬰孩管轄他們。

人民必互相壓迫,

人欺壓人,也欺壓自己的鄰舍;

年輕人要欺凌老年人,

卑賤人必欺凌尊貴人。

人若在父家裡,拉住自己一個兄弟,說:

“你有一件外衣,你就作我們的官長吧!

這敗落的事就歸你的手處理。”

那時,那人必高聲說:

“我不作醫治你們的人(“醫治你們的人”直譯是“包紮創傷的”),

因為我家裡沒有糧食,也沒有外衣,

你們不要立我作人民的官長。”

耶路撒冷敗落,猶大傾倒,

是因為他們的舌頭和行為都敵對耶和華,

惹怒了他那充滿榮光的眼目。

他們面上的表情指證他們的不對;

他們像所多瑪一般宣揚自己的罪惡,

並不隱瞞;

他們有禍了,

因為他們自招禍害。

10 你們要告訴義人,他們必得福樂,

因為他們必享自己行為所結的果子。

11 惡人卻有禍了,他們必遭災難,

因為他們必按自己手所作的得報應。

12 至於我的子民,孩童欺壓他們,

婦女管轄他們;

我的子民啊!那引導你們的,使你們走錯了路,

並且混亂了你們所走的方向。

耶和華的審判

13 耶和華起來辯論,

站著審判人民。

14 耶和華必審問他子民中的長老和領袖,說:

“那吞盡葡萄園的,就是你們;

從貧窮人那裡掠奪的,都在你們家中。”

15 主萬軍之耶和華說:

“你們為甚麼壓迫我的子民,

搓磨貧窮人的臉呢?”

錫安女子的命運

16 耶和華又說:

“因為錫安的女子高傲,

走路挺直頸項,媚眼看人,

俏步徐行,

用腳發出叮噹聲。

17 因此,主必使錫安的女子頭頂長出禿瘡;

耶和華又使她們露出前額。”

18 到那日,主必除掉她們華美的腳釧、髮網、月牙圈、 19 耳墜、手鐲、蒙臉的帕子、 20 頭飾、腳環、華帶、香盒、符囊、 21 戒指、鼻環、 22 美服、外衣、錢袋、 23 鏡子、細麻襯衣、頭巾、蒙身帕子。

24 必有腐臭代替馨香,

繩子代替腰帶,

光禿代替美髮,

麻衣繫腰代替美服,

烙痕代替美貌。

25 你的男丁要倒在刀下,

你的勇士必死在戰場。

26 錫安的城門必悲哀哭號,

錫安被掠奪,成了一片荒涼後,必坐在地上。

For, behold, the Lord, the Lord of hosts, doth take away from Jerusalem and from Judah the stay and the staff, the whole stay of bread, and the whole stay of water.

The mighty man, and the man of war, the judge, and the prophet, and the prudent, and the ancient,

The captain of fifty, and the honourable man, and the counsellor, and the cunning artificer, and the eloquent orator.

And I will give children to be their princes, and babes shall rule over them.

And the people shall be oppressed, every one by another, and every one by his neighbour: the child shall behave himself proudly against the ancient, and the base against the honourable.

When a man shall take hold of his brother of the house of his father, saying, Thou hast clothing, be thou our ruler, and let this ruin be under thy hand:

In that day shall he swear, saying, I will not be an healer; for in my house is neither bread nor clothing: make me not a ruler of the people.

For Jerusalem is ruined, and Judah is fallen: because their tongue and their doings are against the Lord, to provoke the eyes of his glory.

The shew of their countenance doth witness against them; and they declare their sin as Sodom, they hide it not. Woe unto their soul! for they have rewarded evil unto themselves.

10 Say ye to the righteous, that it shall be well with him: for they shall eat the fruit of their doings.

11 Woe unto the wicked! it shall be ill with him: for the reward of his hands shall be given him.

12 As for my people, children are their oppressors, and women rule over them. O my people, they which lead thee cause thee to err, and destroy the way of thy paths.

13 The Lord standeth up to plead, and standeth to judge the people.

14 The Lord will enter into judgment with the ancients of his people, and the princes thereof: for ye have eaten up the vineyard; the spoil of the poor is in your houses.

15 What mean ye that ye beat my people to pieces, and grind the faces of the poor? saith the Lord God of hosts.

16 Moreover the Lord saith, Because the daughters of Zion are haughty, and walk with stretched forth necks and wanton eyes, walking and mincing as they go, and making a tinkling with their feet:

17 Therefore the Lord will smite with a scab the crown of the head of the daughters of Zion, and the Lord will discover their secret parts.

18 In that day the Lord will take away the bravery of their tinkling ornaments about their feet, and their cauls, and their round tires like the moon,

19 The chains, and the bracelets, and the mufflers,

20 The bonnets, and the ornaments of the legs, and the headbands, and the tablets, and the earrings,

21 The rings, and nose jewels,

22 The changeable suits of apparel, and the mantles, and the wimples, and the crisping pins,

23 The glasses, and the fine linen, and the hoods, and the vails.

24 And it shall come to pass, that instead of sweet smell there shall be stink; and instead of a girdle a rent; and instead of well set hair baldness; and instead of a stomacher a girding of sackcloth; and burning instead of beauty.

25 Thy men shall fall by the sword, and thy mighty in the war.

26 And her gates shall lament and mourn; and she being desolate shall sit upon the ground.