Add parallel Print Page Options

6,7 O Jeruzalem, ik heb wachters op uw muren geposteerd die dag en nacht tot God zullen roepen voor de vervulling van zijn beloften. Neem geen rust, u die bidt, en geef God geen rust tot Hij Jeruzalem een hecht fundament geeft en zij over de hele wereld respect en bewondering afdwingt. De Here heeft Jeruzalem in al zijn oprechtheid gezworen: ‘Ik zal u nooit meer aan uw vijanden overgeven, vreemde soldaten zullen nooit meer uw koren en wijn weghalen. U verbouwde het, u zult het ook eten, God lovend. In de voorhoven van de tempel zult u zelf de wijn drinken die u hebt geperst.’

10 Vooruit! Snel! Maak de weg klaar voor de terugkeer van mijn volk! Herstel de wegen, ruim de stenen op en hijs de vlag van Israël. 11 Kijk, de Here heeft zijn boodschappers naar elk land gestuurd en zegt: ‘Vertel mijn volk: Ik, de Here, uw God, kom eraan om u te redden en Ik zal u vele geschenken brengen.’ 12 En zij zullen ‘het heilige volk’ en ‘de verlosten van de Here’ worden genoemd. Jeruzalem zal ‘begeerde stad’ en ‘door God gezegende stad’ worden genoemd.

De ontfermende liefde van God

63 Wie komt daar vanuit Edom aan, uit de stad Bosra, in zijn prachtige donkerrode kledij? Wie is dat in zijn koninklijke gewaden, rustig voortlopend met grootse kracht? ‘Ik ben het, de Here, die uw heil aankondigt, degene die de macht heeft u te redden!’ ‘Waarom is uw kleding zo rood als van iemand die in de wijnpers de druiven uitperst?’ ‘Ik heb de wijnpers alleen getreden. Er was niemand die Mij hielp. In mijn toorn heb Ik mijn vijanden als druiven vertrapt. In mijn toorn vertrapte Ik mijn tegenstanders. U ziet hun bloed op mijn kleding. Want de tijd is aangebroken dat Ik mijn volk moet wreken, het uit de handen van zijn onderdrukkers moet verlossen. Ik keek maar niemand kwam het te hulp, Ik was verbaasd en geschokt. Daarom voerde Ik de wraak alleen uit, zonder hulp velde Ik de vonnissen. Ik vernietigde de heidense volken in mijn toorn, Ik bracht hen aan het wankelen en liet hen neerstorten.’

Ik zal vertellen over de ontfermende liefde van God. Ik zal Hem loven voor alles wat Hij heeft gedaan, ik zal mij verheugen over zijn goedheid tegenover Israël die Hij haar betoonde in zijn genade en liefde.

Hij zei: ‘Zij zijn toch van Mij, mijn eigen kinderen zullen mijn vertrouwen niet opnieuw beschamen.’ En Hij werd hun redder. In al hun onderdrukking werd Hij Zelf onderdrukt en Hij redde hen in eigen persoon. In zijn liefde en medelijden verloste Hij hen, tilde hen op en droeg hen door de jaren heen. 10 Maar zij kwamen in opstand tegen Hem en deden zijn Heilige Geest verdriet. Daarom werd Hij hun vijand en vocht Hij persoonlijk tegen hen.

11 Toen herinnerden zij zich de dagen van weleer, toen Gods dienaar Mozes zijn volk uit Egypte wegleidde en zij riepen: Waar is Hij die Israël door de zee voerde, met Mozes als hun herder? Waar is de God die zijn Heilige Geest stuurt om onder zijn volk te wonen? 12 Waar is Hij wiens machtige kracht de zee voor hen splitste, toen Mozes zijn hand ophief en zijn reputatie voor eeuwig vestigde? 13 Wie leidde hen over de bodem van de zee? Net als paarden die door de woestijn rennen, struikelden zij niet. 14 Als grazend vee in de dalen, zo gaf de Geest van de Here hun rust. O Here, op die manier bezorgde U Zichzelf een geweldige naam. 15 Kijk vanuit de hemel neer en zie ons vanuit uw heilige, glorieuze verblijfplaats. Waar is uw liefde voor ons die U altijd liet zien? Waar zijn nu uw kracht, uw genade en uw medelijden? 16 U bent immers nog steeds onze Vader! Abraham en Jakob kennen ons niet, maar U blijft onze vader, onze verlosser van oudsher. 17 O Here, waarom liet U ons afdwalen van uw wegen in onze onbuigzaamheid, zodat wij zondigden en ons tegen U keerden? Kom terug en help ons, want wij, die uw eigendom zijn, hebben U zo nodig. 18 Hoe kort hebben wij Jeruzalem maar in bezit gehad! En nu hebben onze vijanden haar verwoest. 19 O God, waarom behandelt U ons alsof wij uw volk niet zijn, als een heidens volk dat U nooit ‘Here’ noemde?

De Here als pottenbakker

64 Och, als U eens de hemel openscheurde en naar beneden kwam! De bergen zouden schudden in uw aanwezigheid! Het verterende vuur van uw glorie zou de bossen platbranden en de oceanen laten droogkoken. De volken zouden voor U sidderen van angst, dan zouden uw vijanden erachter komen, waarom U zo geducht bent! Zo was het vroeger ook wanneer U naar beneden kwam, want U deed vreselijke dingen, die boven al onze vermoedens uitgingen en waar de bergen van schudden! Want wat niemand ooit heeft gezien of gehoord en wat niemand ooit heeft bedacht, dat heeft God allemaal klaar voor hen die op Hem wachten.

U verwelkomt de mensen die graag goede dingen doen, die goddelijke wegen bewandelen. Maar wij zijn niet goddelijk, wij zondigen doorlopend en blijven dat heel ons leven doen. Daarom drukt uw toorn zwaar op ons. Hoe kunnen mensen als wij worden gered? Wij zijn allemaal besmet en bevlekt door de zonde. Als we onze mantels van gerechtigheid aantrekken, blijken het met bloed bevlekte kleren te zijn. Wij verdorren en vallen af als bladeren in de herfst. En als de wind blazen onze zonden ons weg. Toch roept niemand uw naam aan of smeekt U om genade. Daarom hebt U ons de rug toegekeerd en ons aan onze zonden uitgeleverd. En toch, Here, bent U onze vader. Wij zijn het klei en U bent de pottenbakker. Wij zijn allemaal gevormd door uw hand. Och, wees niet boos op ons, Here, en herinner U niet eeuwig onze zonden. Kijk en zie dat wij allemaal uw volk zijn. 10 Uw heilige steden zijn verwoest, Jeruzalem is een troosteloze wildernis. 11 Onze heilige, prachtige tempel, waar onze vaders U loofden, is platgebrand en alle mooie dingen zijn verwoest. 12 Moet U ons nu nog uw hulp weigeren, Here, zelfs na dit alles? Zult U het stilzwijgen bewaren en ons blijven straffen?

Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde

65 De Here zegt: mensen die voorheen nooit naar Mij vroegen, zijn nu naar Mij op zoek. Ik wordt gevonden door mensen die Mij nooit eerder zochten, tegen mensen die mijn naam niet kenden, zeg Ik: ‘Hier ben Ik.’ Maar mijn eigen volk is een ongehoorzaam en dwars volk, waarnaar Ik de hele dag mijn handen uitgestrekt houd, het volgt zijn eigen slechte paden en gedachten. Elke dag smijt het Mij beledigingen in het gezicht door in de tuinen afgoden te aanbidden en reukwerk te verbranden op de daken. ʼs Nachts begeven zij zich tussen de graven en grotten om boze geesten te vereren, zij eten varkensvlees en ander verboden voedsel. Toch zeggen zij tegen elkaar: ‘Kom niet te dichtbij, anders verontreinig je mij! Want ik ben heiliger dan jij!’ Ik kan ze niet meer zien. Dag in, dag uit maken ze Mij toornig.

Kijk, het ligt zwart-op-wit voor Mij: Ik zal niet blijven zwijgen, Ik zal het hun betaald zetten. Ja, Ik zal het hun grondig betaald zetten. Niet alleen hun eigen zonden, maar ook die van hun vaders, zegt de Here, want die verbrandden ook reukwerk op de daken en beledigden Mij op de heuveltoppen. Ik zal het hun volledig betaald zetten.

Maar Ik zal hen niet allemaal vernietigen, zegt de Here, want net als in een slechte tros ook goede druiven zitten (en iemand zegt: ‘Gooi ze niet allemaal weg, er zitten nog een paar goede druiven tussen!’) zo zal Ik ook Israël niet volledig vernietigen, want er bevinden zich trouwe dienaars onder. Een restant van mijn volk zal Ik in leven laten om het land Israël te bezitten, zij die Ik uitkies, zullen het erven en Mij daar dienen. 10 Voor hen die Mij hebben gezocht, zullen de velden van Saron weer gevuld zijn met schaapskudden en in het dal van Achor zullen de runderen grazen. 11 Maar omdat de rest van u de tempel van de Here heeft verlaten en afgoden van het noodlot en het hiernamaals aanbidt, 12 zal Ik u door het zwaard doen sterven en staat de dood u te wachten. Want toen Ik riep, gaf u geen antwoord; toen Ik sprak, wilde u niet luisteren. U zondigde opzettelijk, hoewel u wist hoe Ik dat verafschuw.

13 Daarom zegt de Here God: u zult van honger sterven, maar mijn dienaars zullen eten. U zult dorstig zijn, terwijl zij drinken. U zult droevig en beschaamd zijn, maar zij zullen blij zijn. 14 U zult jammeren in uw zorgen en vertwijfeling, terwijl zij zingen van vreugde. 15 Uw naam zal een vloekwoord zijn onder mijn uitgekozen volk, want de Here God zal u neerslaan en zijn echte dienaars bij een andere naam noemen. 16 Dan zal een tijd aanbreken dat ieder die een zegen uitspreekt of een eed zweert, dat zal doen bij de God van de waarheid, want Ik zal mijn toorn opzijzetten en het kwaad dat u deed, vergeten.

17 Want kijk, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde: zo mooi dat niemand meer aan de oude zal terugdenken. 18 Wees blij, verheug u voor altijd in mijn schepping. Kijk! Ik zal Jeruzalem veranderen in een plaats van geluk en haar inwoners zullen een en al blijdschap zijn! 19 En Ik zal Mij verheugen in Jeruzalem en in mijn volk en het geluid van klagen en jammeren zal daar niet meer worden gehoord. 20 Babyʼs zullen niet meer enkele dagen oud sterven, mannen die honderd jaar worden, zullen er niet oud uitzien! Alleen zondaars zullen op een dergelijke leeftijd sterven! 21,22 In die dagen zal een man blijven wonen in het huis dat hij heeft gebouwd, het zal niet worden verwoest door vijandige invallen zoals in het verleden. Mijn volk zal wijngaarden planten en de opbrengst ervan zelf eten, zijn vijanden zullen het niet in beslag nemen. Want mijn volk zal net zo lang leven als de bomen en het zal lang genieten van de opbrengsten van het harde werk. 23 De oogsten zullen niet worden gegeten door hun vijanden, hun kinderen zullen niet worden geboren om te vroeg te sterven. Want zij zijn de kinderen van hen die de Here heeft gezegend en hun kinderen zullen ook worden gezegend. 24 Voordat zij Mij roepen, zal Ik hun al antwoord geven. Terwijl zij nog tegen Mij praten over wat zij nodig hebben, zal Ik al beginnen hun gebeden te verhoren! 25 De wolf en het lam zullen samen eten, de leeuw zal stro eten als een os, giftige slangen zullen stof eten. In die dagen zal niemand meer worden gewond of vernietigd, want op mijn heilige berg zal geen kwaad meer geschieden, zegt de Here.

Jeruzalem, ik heb op je muren wachtposten neergezet, die dag en nacht niet zullen zwijgen. Wachters, roep dag en nacht tot de Heer. Gun jezelf geen moment rust! Laat Hem niet met rust, maar herinner Hem aldoor aan zijn beloften. Roep tot Hem totdat Hij gedaan heeft wat Hij heeft beloofd. Totdat Hij Jeruzalem helemaal heeft hersteld en de stad op de hele aarde wordt geprezen. De Heer heeft bij Zichzelf gezworen: "Jeruzalem, nooit meer zullen vijanden jouw graan opeten. Nooit meer zullen vreemdelingen de wijn opdrinken waar jij zo hard voor hebt gewerkt. Maar de mensen die het graan oogsten, zullen het ook zelf opeten en de Heer ervoor danken. En de mensen die de druiven plukken, zullen ook zelf de wijn drinken op het feest op het voorplein van mijn heiligdom."

10 Ga door de poorten! Ga door de poorten! Maak ruim baan voor het volk! Maak de weg vrij! Maak de weg vrij! Haal alle stenen van de weg af. Houd een vlag hoog omhoog, zodat alle volken hem kunnen zien. 11 Let op, de Heer laat tot aan het einde van de aarde horen: 'Zeg tegen Jeruzalem: Je redding komt eraan! De Heer zal iedereen geven wat hij heeft verdiend, beloning of straf.' 12 Ze zullen 'Heilig volk' genoemd worden, en 'Door de Heer bevrijd'. En ze zullen Jeruzalem noemen 'Geliefde, niet-verlaten Stad'.

Gods straf voor de vijanden van Jeruzalem

63 Jesaja vraagt: Wie komt daar uit Bozra in Edom? Wie komt daar in rode kleren? Wie loopt daar, zo schitterend, zo sterk en zo machtig? De Heer antwoordt: "Ik ben het: de Heer. Ik breng rechtvaardigheid. Ik heb de macht om te redden."

Jesaja vraagt: Waarvan zijn uw kleren zo rood? Ze zijn zo rood als de kleren van iemand die druiven in de druivenpers heeft uitgeperst!

De Heer antwoordt: "Ik heb de druiven geperst, helemaal alleen. Geen volk heeft Mij geholpen. Ik plette de volken alsof ze druiven waren. Ik vertrapte hen in mijn woede. Hun bloed spatte op mijn kleren zodat ze helemaal vuil geworden zijn. Dit was de dag van mijn straf, de dag dat Ik mijn volk zou bevrijden. Ik keek rond, maar niemand kwam helpen. Ik was geschokt dat niemand te hulp kwam. Daarom kwam Ik Zelf, gedreven door mijn woede. En Ik vertrapte de volken in mijn woede. Ik voerde hen dronken[a] en liet hun bloed op de grond stromen."

Jesaja zegt: Ik zal de mensen vertellen hoe goed de Heer is. Ik zal hun vertellen wat een machtige dingen Hij voor ons heeft gedaan. Hij is zó goed geweest voor het volk Israël! Hij zei: 'Ze zijn toch mijn volk, mijn kinderen. Ze zullen Me toch niet verlaten?' Daarom heeft Hij hen gered. In al hun ellende leed Hij met hen mee. En de Engel van de Heer heeft hen gered. Vanwege zijn liefde en zijn medelijden heeft Hij hen bevrijd. Hij droeg hen op zijn arm, al die jaren, van het begin af aan.

10 Maar ze werden koppig en ongehoorzaam. Ze kwetsten zijn Heilige Geest. Daarom werd Hij hun vijand en streed Hij tegen hen. 11 Toen dacht het volk aan de tijd van Mozes[b] en zei: 'Waar is Hij die zijn volk met zijn leiders door de zee meenam als een kudde? Waar is Hij die met zijn Heilige Geest bij hen woonde? 12 Waar is Hij die in zijn stralende macht en majesteit naast Mozes meeging? Waar is Hij die voor hen het water in tweeën deelde zodat Hij voor altijd beroemd zou worden? 13 Waar is Hij die hen door de diepe zee leidde zoals je een paard door de woestijn leidt, zonder dat iemand struikelde? 14 Gods Geest gaf hen rust, zoals vee rust vindt in het groene dal.' Heer, zo heeft U uw volk geleid en zo bent U beroemd geworden.

Jesaja's gebed om redding

15 Jesaja zegt: Heer, kijk omlaag uit uw hemel. Kijk vanuit uw heilige, prachtige paleis naar beneden. Waar is uw vurige liefde voor ons? Waar is uw macht? Waar is uw medelijden met ons? Volgens mij geeft U niets meer om ons. 16 Toch bent U onze Vader. Want Abraham weet niets van ons af en Jakob kent ons niet. Ú, Heer, bent onze Vader.[c] U bent altijd onze Redder geweest. 17 Heer, waarom laat U ons wegdwalen? Waarom maakt U ons koppig en ongehoorzaam, zodat we geen ontzag meer voor U hebben? Kom alstublieft weer terug bij uw dienaren, de stammen van uw volk. 18 Het land is maar een korte tijd eigendom van uw volk geweest. Onze vijanden hebben uw heiligdom vertrapt. 19 We verschillen nu helemaal niets meer van de andere volken, de volken waarover U nooit Koning bent geweest en waarmee U nooit een verbond heeft gesloten. (lees verder)

Jesaja's gebed om redding (vervolg)

64 Scheur alstublieft de hemel open, Heer! Kom uit uw hemel naar beneden, zodat de bergen ervan schudden! Kom naar de aarde, Heer, als het vuur van een smelt-oven, een vuur dat water doet koken! Laat uw vijanden zien wie U bent, zodat de volken voor U zullen beven. Ze zullen beven vanwege de indrukwekkende dingen die U doet, onverwachte dingen! Kom alstublieft uit uw hemel naar beneden, zodat de bergen ervan schudden! Niemand heeft ooit zoiets gezien. Niemand heeft ooit zoiets gehoord. Alleen U wist wat U wil gaan doen voor de mensen die op U vertrouwen. Als mensen van harte willen leven zoals U het wil, komt U hun te hulp.

U bent boos op ons omdat wij U ongehoorzaam waren. En uw boosheid duurt al zo lang! Wanneer zullen we worden gered? We zijn allemaal vuil van de slechte dingen die we hebben gedaan. We zijn te vies om aan te raken. We zijn zo smerig als kleren vol bloedvlekken. We sterven als bladeren die van de boom vallen en door de wind worden meegenomen. Onze misdaden doden ons. Niemand van ons roept U om hulp. Niemand van ons verlangt naar U. Daarom heeft U Zich voor ons verborgen. U laat ons omkomen in de macht van het kwaad.

Maar Heer, U bent onze Vader. U heeft ons gemaakt zoals een pottenbakker iets maakt van de klei. Wij zijn de klei en U heeft ons met uw eigen handen gemaakt. Heer, wees alstublieft niet al te boos. Blijf niet voor altijd aan onze ongehoorzaamheid denken. Alstublieft Heer, wij zijn uw volk! 10 Uw heilige steden zijn verwoest. De berg Sion is een wildernis geworden, Jeruzalem een puinhoop. 11 Onze heilige, prachtige tempel waar onze voorouders U prezen, is afgebrand. Alles waarvan wij hielden, is verwoest. 12 Heer, zult U nooit meer iets voor ons willen doen? U zal toch niet altijd blijven zwijgen? U zal ons toch niet altijd blijven straffen?

God zal niet iedereen van zijn volk straffen

65 De Heer zegt: "Ik ben gevonden door mensen die niet naar Mij vroegen. Ik zei aldoor 'Kijk, hier ben Ik, hier ben Ik!'[d] tegen het volk dat Mij niet aanbad. De hele dag strek Ik mijn armen uit naar een ongehoorzaam volk. Naar een volk dat doet wat het zelf wil. Naar een volk dat verkeerde dingen doet. Aldoor maken ze Mij kwaad met wat ze doen. Ze offeren in hun tuinen vlees en wierook aan allerlei goden. Ze gaan op de begraafplaatsen zitten om met de doden te spreken. Ze blijven slapen bij de graven omdat ze hopen dat de geesten daar tot hen zullen spreken. Ze eten varkensvlees en allerlei andere dingen die Ik verboden heb. Ze zeggen: 'Kom niet te dicht bij mij, want ik ben veel heiliger dan jij.' Ze irriteren Mij zoals rook je neus irriteert, rook van een vuur dat de hele dag smeult. Maar hun schuld staat opgeschreven in het boek dat vóór Mij ligt. Ik zal hun schuld niet verzwijgen. Ik zal hen ervoor straffen. Ik zal in één keer afrekenen met hun schuld en met die van hun voorouders. Ik zal hen straffen voor alle offers die ze hebben gebracht op de heuvels en de bergen. Want ze hebben Mij daarmee zwaar beledigd. Ik zal hun de straf geven die ze verdienen.

De Heer zegt: De mensen gooien een slechte druiventros niet in zijn geheel weg, omdat in sommige druiven nog wel sap zit. Net zo zal Ik mijn volk niet in zijn geheel vernietigen, omdat een aantal mensen Mij nog dient. Een aantal mensen van mijn volk Israël zal overblijven. Een overblijfsel van Juda zal mijn bergen bezitten. Zij zullen mijn dienaren zijn, de mensen die Ik heb uitgekozen. En zij zullen daar wonen. 10 De Saron-vlakte zal een grasland worden voor de schapen. In het Achor-dal zullen koeien rusten. Het zal zijn voor mijn volk dat naar Mij verlangt.

11 Maar er zijn ook mensen die Mij en mijn heilige berg vergeten. Die voor Gad en Meni[e] offers brengen en feesten houden. Ze gieten zich vol met drank voor hun goden. 12 Zij verdienen allemaal de doodstraf. Jullie zullen allemaal moeten neerknielen om onthoofd te worden. Want toen Ik riep, wilden jullie niet antwoorden. En toen Ik tegen jullie sprak, wilden jullie niet naar Mij luisteren. Jullie deden liever slechte dingen. Jullie deden alles wat Ik verschrikkelijk vind.

13 Daarom zegt de Heer: De mensen die Mij dienen, zullen te eten hebben, maar jullie zullen honger lijden. Mijn dienaren zullen te drinken hebben, maar jullie zullen dorst lijden. Mijn dienaren zullen blij zijn, maar jullie zullen voor schut staan. 14 Mijn dienaren zullen juichen van blijdschap, maar jullie zullen schreeuwen van verdriet en huilen van wanhoop. 15 Mijn dienaren zullen jullie naam gebruiken om andere mensen te vervloeken. Ze zullen zeggen: 'Ik hoop dat het met jullie net zo slecht zal aflopen als met hen.' Jullie zal Ik doden. Maar mijn dienaren zal Ik een nieuwe naam geven. 16 Iedereen die gezegend wil worden, zal aan de God van de Waarheid vragen om hem te zegenen. En iedereen die zweert, zal zweren bij de God van de Waarheid. Want de ellende van vroeger zal vergeten zijn. Ik zal er niet meer aan denken."

God belooft een nieuwe hemel en een nieuwe aarde

17 De Heer zegt: "Want let op, Ik maak een nieuwe hemel[f] en een nieuwe aarde. Alles wat vroeger gebeurd is, zal vergeten zijn. Niemand zal er nog aan denken. 18 Wees voor eeuwig blij over de nieuwe dingen die Ik doe. Juich erover! Want let op, Ik zal ervoor zorgen dat Jeruzalem en mijn volk weer blij zullen zijn. 19 En Ik zal blij zijn over Jeruzalem en over mijn volk. Er zal in Jeruzalem geen gehuil of geschreeuw meer te horen zijn. 20 Geen baby zal kort na zijn geboorte sterven. Alle mensen zullen oud worden. Iemand van honderd jaar zal zelfs nog jong worden genoemd. Als een slecht mens op zijn honderdste sterft, zal er van hem gezegd worden dat hij jong gestorven is doordat hij door God vervloekt was.

21 De mensen zullen zelf wonen in de huizen die ze hebben gebouwd. Ze zullen zelf de wijn drinken van de wijngaarden die ze hebben geplant. 22 Ze zullen geen huizen bouwen waar niet zij, maar anderen in zullen wonen. Ze zullen geen wijngaarden planten waar niet zij, maar anderen de wijn van zullen drinken. Want de mensen van mijn volk zullen zo oud worden als bomen. Ze zullen genieten van dat waar ze zelf zo hard voor hebben gewerkt. 23 Ze zullen niet voor niets hard gewerkt hebben. Ze zullen geen kinderen krijgen die jong sterven. Want zij zijn de nakomelingen van het volk dat door de Heer gezegend is. En hun familie ná hen ook. 24 En Ik zal antwoorden, nog vóórdat ze Mij om hulp hebben geroepen. Ik zal hun al antwoorden terwijl ze nog tegen Mij spreken. 25 Wolven en schapen zullen samen grazen. Leeuwen zullen net als koeien gras eten. Slangen zullen stof eten. Ze zullen niemand kwaad doen. Op mijn heilige berg zal niemand een ander nog kwaad doen, zegt de Heer."

Footnotes

  1. Jesaja 63:6 God maakte hen dronken van de wijn uit de beker met Gods straf. Vergelijk dit met Jesaja 51:17.
  2. Jesaja 63:11 Ook kan: 'Toen dacht Hij aan de tijd van Mozes.'
  3. Jesaja 63:16 Abraham en Jakob zijn voorvaders van het volk Israël. Maar Jesaja vindt dat eigenlijk alleen God Israëls Vader is, omdat alleen Hij voor zijn volk zorgt. Hij kent zijn volk, terwijl Abraham en Jakob niet van hun bestaan weten.
  4. Jesaja 65:1 Eigenlijk staat hier: 'IK BEN.' IK BEN is de naam waarmee God zich aan Mozes bekend maakte. Lees Exodus 3:14 en 15.
  5. Jesaja 65:11 Gad en Meni waren Babylonische goden van voorspoed en geluk.
  6. Jesaja 65:17 Met deze hemel wordt niet de woonplaats van God bedoeld, maar de 'hemel' die wij boven ons zien.

I have posted watchmen(A) on your walls, Jerusalem;
    they will never be silent day or night.
You who call on the Lord,
    give yourselves no rest,(B)
and give him no rest(C) till he establishes Jerusalem
    and makes her the praise(D) of the earth.

The Lord has sworn(E) by his right hand
    and by his mighty arm:
“Never again will I give your grain(F)
    as food for your enemies,
and never again will foreigners drink the new wine
    for which you have toiled;
but those who harvest it will eat(G) it
    and praise the Lord,(H)
and those who gather the grapes will drink it
    in the courts of my sanctuary.”(I)

10 Pass through, pass through the gates!(J)
    Prepare the way for the people.
Build up, build up the highway!(K)
    Remove the stones.
Raise a banner(L) for the nations.

11 The Lord has made proclamation
    to the ends of the earth:(M)
“Say to Daughter Zion,(N)
    ‘See, your Savior comes!(O)
See, his reward is with him,
    and his recompense accompanies him.’”(P)
12 They will be called(Q) the Holy People,(R)
    the Redeemed(S) of the Lord;
and you will be called Sought After,
    the City No Longer Deserted.(T)

God’s Day of Vengeance and Redemption

63 Who is this coming from Edom,(U)
    from Bozrah,(V) with his garments stained crimson?(W)
Who is this, robed in splendor,
    striding forward in the greatness of his strength?(X)

“It is I, proclaiming victory,
    mighty to save.”(Y)

Why are your garments red,
    like those of one treading the winepress?(Z)

“I have trodden the winepress(AA) alone;
    from the nations no one was with me.
I trampled(AB) them in my anger
    and trod them down in my wrath;(AC)
their blood spattered my garments,(AD)
    and I stained all my clothing.
It was for me the day of vengeance;(AE)
    the year for me to redeem had come.
I looked, but there was no one(AF) to help,
    I was appalled that no one gave support;
so my own arm(AG) achieved salvation for me,
    and my own wrath sustained me.(AH)
I trampled(AI) the nations in my anger;
    in my wrath I made them drunk(AJ)
    and poured their blood(AK) on the ground.”

Praise and Prayer

I will tell of the kindnesses(AL) of the Lord,
    the deeds for which he is to be praised,
    according to all the Lord has done for us—
yes, the many good things(AM)
    he has done for Israel,
    according to his compassion(AN) and many kindnesses.
He said, “Surely they are my people,(AO)
    children who will be true to me”;
    and so he became their Savior.(AP)
In all their distress he too was distressed,
    and the angel(AQ) of his presence(AR) saved them.[a]
In his love and mercy he redeemed(AS) them;
    he lifted them up and carried(AT) them
    all the days of old.(AU)
10 Yet they rebelled(AV)
    and grieved his Holy Spirit.(AW)
So he turned and became their enemy(AX)
    and he himself fought(AY) against them.

11 Then his people recalled[b] the days of old,
    the days of Moses and his people—
where is he who brought them through the sea,(AZ)
    with the shepherd of his flock?(BA)
Where is he who set
    his Holy Spirit(BB) among them,
12 who sent his glorious arm(BC) of power
    to be at Moses’ right hand,
who divided the waters(BD) before them,
    to gain for himself everlasting renown,(BE)
13 who led(BF) them through the depths?(BG)
Like a horse in open country,
    they did not stumble;(BH)
14 like cattle that go down to the plain,
    they were given rest(BI) by the Spirit of the Lord.
This is how you guided your people
    to make for yourself a glorious name.

15 Look down from heaven(BJ) and see,
    from your lofty throne,(BK) holy and glorious.
Where are your zeal(BL) and your might?
    Your tenderness and compassion(BM) are withheld(BN) from us.
16 But you are our Father,(BO)
    though Abraham does not know us
    or Israel acknowledge(BP) us;
you, Lord, are our Father,
    our Redeemer(BQ) from of old is your name.
17 Why, Lord, do you make us wander(BR) from your ways
    and harden our hearts(BS) so we do not revere(BT) you?
Return(BU) for the sake of your servants,
    the tribes that are your inheritance.(BV)
18 For a little while(BW) your people possessed your holy place,
    but now our enemies have trampled(BX) down your sanctuary.(BY)
19 We are yours from of old;
    but you have not ruled over them,
    they have not been called[c] by your name.(BZ)

64 [d]Oh, that you would rend the heavens(CA) and come down,(CB)
    that the mountains(CC) would tremble before you!
As when fire sets twigs ablaze
    and causes water to boil,
come down to make your name(CD) known to your enemies
    and cause the nations to quake(CE) before you!
For when you did awesome(CF) things that we did not expect,
    you came down, and the mountains trembled(CG) before you.
Since ancient times no one has heard,
    no ear has perceived,
no eye has seen any God besides you,(CH)
    who acts on behalf of those who wait for him.(CI)
You come to the help of those who gladly do right,(CJ)
    who remember your ways.
But when we continued to sin against them,
    you were angry.(CK)
    How then can we be saved?
All of us have become like one who is unclean,(CL)
    and all our righteous(CM) acts are like filthy rags;
we all shrivel up like a leaf,(CN)
    and like the wind our sins sweep us away.(CO)
No one(CP) calls on your name(CQ)
    or strives to lay hold of you;
for you have hidden(CR) your face from us
    and have given us over(CS) to[e] our sins.

Yet you, Lord, are our Father.(CT)
    We are the clay, you are the potter;(CU)
    we are all the work of your hand.(CV)
Do not be angry(CW) beyond measure, Lord;
    do not remember our sins(CX) forever.
Oh, look on us, we pray,
    for we are all your people.(CY)
10 Your sacred cities(CZ) have become a wasteland;
    even Zion is a wasteland, Jerusalem a desolation.(DA)
11 Our holy and glorious temple,(DB) where our ancestors praised you,
    has been burned with fire,
    and all that we treasured(DC) lies in ruins.
12 After all this, Lord, will you hold yourself back?(DD)
    Will you keep silent(DE) and punish us beyond measure?

Judgment and Salvation

65 “I revealed myself to those who did not ask for me;
    I was found by those who did not seek me.(DF)
To a nation(DG) that did not call on my name,(DH)
    I said, ‘Here am I, here am I.’
All day long I have held out my hands
    to an obstinate people,(DI)
who walk in ways not good,
    pursuing their own imaginations(DJ)
a people who continually provoke me
    to my very face,(DK)
offering sacrifices in gardens(DL)
    and burning incense(DM) on altars of brick;
who sit among the graves(DN)
    and spend their nights keeping secret vigil;
who eat the flesh of pigs,(DO)
    and whose pots hold broth of impure meat;
who say, ‘Keep away; don’t come near me,
    for I am too sacred(DP) for you!’
Such people are smoke(DQ) in my nostrils,
    a fire that keeps burning all day.

“See, it stands written before me:
    I will not keep silent(DR) but will pay back(DS) in full;
    I will pay it back into their laps(DT)
both your sins(DU) and the sins of your ancestors,”(DV)
    says the Lord.
“Because they burned sacrifices on the mountains
    and defied me on the hills,(DW)
I will measure into their laps
    the full payment(DX) for their former deeds.”

This is what the Lord says:

“As when juice is still found in a cluster of grapes(DY)
    and people say, ‘Don’t destroy it,
    there is still a blessing in it,’
so will I do in behalf of my servants;(DZ)
    I will not destroy them all.
I will bring forth descendants(EA) from Jacob,
    and from Judah those who will possess(EB) my mountains;
my chosen(EC) people will inherit them,
    and there will my servants live.(ED)
10 Sharon(EE) will become a pasture for flocks,(EF)
    and the Valley of Achor(EG) a resting place for herds,
    for my people who seek(EH) me.

11 “But as for you who forsake(EI) the Lord
    and forget my holy mountain,(EJ)
who spread a table for Fortune
    and fill bowls of mixed wine(EK) for Destiny,
12 I will destine you for the sword,(EL)
    and all of you will fall in the slaughter;(EM)
for I called but you did not answer,(EN)
    I spoke but you did not listen.(EO)
You did evil in my sight
    and chose what displeases me.”(EP)

13 Therefore this is what the Sovereign Lord says:

“My servants will eat,(EQ)
    but you will go hungry;(ER)
my servants will drink,(ES)
    but you will go thirsty;(ET)
my servants will rejoice,(EU)
    but you will be put to shame.(EV)
14 My servants will sing(EW)
    out of the joy of their hearts,
but you will cry out(EX)
    from anguish of heart
    and wail in brokenness of spirit.
15 You will leave your name
    for my chosen ones to use in their curses;(EY)
the Sovereign Lord will put you to death,
    but to his servants he will give another name.(EZ)
16 Whoever invokes a blessing(FA) in the land
    will do so by the one true God;(FB)
whoever takes an oath in the land
    will swear(FC) by the one true God.
For the past troubles(FD) will be forgotten
    and hidden from my eyes.

New Heavens and a New Earth

17 “See, I will create
    new heavens and a new earth.(FE)
The former things will not be remembered,(FF)
    nor will they come to mind.
18 But be glad and rejoice(FG) forever
    in what I will create,
for I will create Jerusalem(FH) to be a delight
    and its people a joy.
19 I will rejoice(FI) over Jerusalem
    and take delight(FJ) in my people;
the sound of weeping and of crying(FK)
    will be heard in it no more.

20 “Never again will there be in it
    an infant(FL) who lives but a few days,
    or an old man who does not live out his years;(FM)
the one who dies at a hundred
    will be thought a mere child;
the one who fails to reach[f] a hundred
    will be considered accursed.
21 They will build houses(FN) and dwell in them;
    they will plant vineyards and eat their fruit.(FO)
22 No longer will they build houses and others live in them,(FP)
    or plant and others eat.
For as the days of a tree,(FQ)
    so will be the days(FR) of my people;
my chosen(FS) ones will long enjoy
    the work of their hands.
23 They will not labor in vain,(FT)
    nor will they bear children doomed to misfortune;(FU)
for they will be a people blessed(FV) by the Lord,
    they and their descendants(FW) with them.
24 Before they call(FX) I will answer;(FY)
    while they are still speaking(FZ) I will hear.
25 The wolf and the lamb(GA) will feed together,
    and the lion will eat straw like the ox,(GB)
    and dust will be the serpent’s(GC) food.
They will neither harm nor destroy
    on all my holy mountain,”(GD)
says the Lord.

Footnotes

  1. Isaiah 63:9 Or Savior in their distress. / It was no envoy or angel / but his own presence that saved them
  2. Isaiah 63:11 Or But may he recall
  3. Isaiah 63:19 Or We are like those you have never ruled, / like those never called
  4. Isaiah 64:1 In Hebrew texts 64:1 is numbered 63:19b, and 64:2-12 is numbered 64:1-11.
  5. Isaiah 64:7 Septuagint, Syriac and Targum; Hebrew have made us melt because of
  6. Isaiah 65:20 Or the sinner who reaches

19 Als de Here Jezus het wil, zal ik binnenkort Timotheüs naar u toe sturen, zodat hij mij, als hij daarna bij mij terugkomt, kan bemoedigen door te vertellen hoe het met u gaat. 20 Er is niemand die zo met mij meevoelt als Timotheüs, niemand wie uw wel en wee zo ter harte gaat. 21 Alle anderen schijnen alleen maar aan hun eigen zaken te denken en niet aan die van Jezus Christus. 22 Maar u weet hoe waardevol Timotheüs is, hij heeft mij als een eigen zoon geholpen het goede nieuws bekend te maken. 23 Zodra ik weet wat mij hier te wachten staat, zal ik hem naar u toe sturen. 24 Maar ik vertrouw erop dat de Here mij binnenkort de kans zal geven zelf ook naar u toe te komen.

25 Al met al leek het mij het beste Epafroditus naar u terug te sturen. Ik vond het heel fijn dat hij namens u bij mij kwam om mij in mijn nood bij te staan. Hij en ik zijn echte broeders geworden, wij hebben zij aan zij gewerkt en gestreden. 26 Nu stuur ik hem weer naar huis, want hij verlangt erg naar u allen, hij maakt zich ongerust omdat u hebt gehoord dat hij ziek was. 27 Hij is inderdaad erg ziek geweest. Het scheelde niet veel of hij was gestorven. Maar God heeft hem gespaard en mij daarmee een groot verdriet bespaard. 28 Ook daarom heb ik hem opgedragen zo snel mogelijk naar u toe te gaan, want ik weet hoe blij u zult zijn als u hem weer ziet en ik zal niet langer in zorgen zitten. 29 Verwelkom hem dus met grote blijdschap, zoals u het de Here zou doen. Mensen als hij moet u in ere houden, 30 want hij heeft voor het werk van Christus de dood voor ogen gezien. Hij heeft zijn leven op het spel gezet om mij de hulp te bieden die u niet kon geven.

Het doel van Paulus

Maar wat er ook gebeurt, broeders en zusters, wees blij in de Here. Ik word niet moe dit telkens weer te zeggen en voor u is het goed dit keer op keer te horen.

Kijk uit voor de boosdoeners die u willen besnijden, valse honden noem ik hen. Want door dat snijden in uw lichaam maakt u het echt niet in orde met God. Waar het om gaat, is dat wij God door de Heilige Geest aanbidden. Dan zijn wij pas echt ‘besneden’. Wij beroemen ons op wat Christus voor ons heeft gedaan.

Timoteüs en Epafroditus

19 Ik wil Timoteüs zo gauw mogelijk naar jullie toe sturen. Ik vertrouw er op dat de Heer Jezus er snel voor zal zorgen dat dat kan. Want ik wil graag van hem horen hoe het met jullie gaat. Dan zal ik weer vol goede moed zijn. 20 Want hij wil net zo graag als ik jullie met alles helpen. Daarin is hij de enige. 21 Want de meeste mensen denken alleen maar aan hun eigen zaken. Ze denken niet aan die van Jezus Christus. 22 Maar Timoteüs heeft samen met mij hard gewerkt om het goede nieuws bekend te maken. Dat weten jullie. Hij is mij daarin zo trouw als een zoon die zijn vader helpt. 23 Zodra ik weet hoe het met mijn rechtszaak gaat,[a] wil ik hem naar jullie toe sturen. 24 Maar ik hoop dat ik ook zelf gauw naar jullie toe kan komen. Ik vertrouw er op dat de Heer daarvoor zal zorgen.

25 Het leek mij goed om mijn broeder, medewerker en medestrijder Epafroditus naar jullie terug te sturen. Jullie hadden hem hierheen gestuurd, om mij te komen helpen en voor mij te zorgen. 26 Maar nu wilde hij erg graag weer naar jullie terug gaan. Ook omdat hij bezorgd over jullie was. Want hij wist dat jullie hadden gehoord dat hij heel erg ziek is geweest. 27 Hij is inderdaad op de rand van de dood geweest. Maar God is goed voor hem geweest. Ook voor mij, want nu hoef ik niet opnieuw verdrietig te zijn. Want ik heb al veel verdriet gehad. 28 Ik heb hem dus naar jullie terug gestuurd. Dan kunnen jullie blij zijn als jullie hem terugzien. Dan hoef ik niet meer bezorgd over jullie te zijn. 29 Ontvang hem in de Heer met blijdschap. Heb respect voor mannen zoals hij. 30 Want het was door zijn werk voor Christus dat hij zo dicht bij de dood is geweest. Hij heeft zijn leven gewaagd om voor mij te kunnen doen wat jullie niet voor mij konden doen omdat jullie te ver weg waren.

Waarschuwing

Maar wat er ook gebeurt, broeders en zusters, wees blij in de Heer! Voor mij is het niet vervelend om jullie dit weer te schrijven. En voor jullie is het goed om het nog een keer te horen.

Pas op voor de mensen die de Heer niet werkelijk dienen. Zij doen jullie kwaad met hun verkeerde ideeën. Want ze willen dat jullie je laten besnijden[b] omdat ze vinden dat jullie anders niet bij God horen. Maar Het heeft helemaal geen zin om je te laten besnijden. Want het helpt ons niet als we in ons lichaam snijden. We zijn pas écht besneden en horen dus pas écht bij God, als we God door zijn Geest dienen en als we vertrouwen op Jezus Christus om gered te worden, en niet op ons zelf.

Footnotes

  1. Filippenzen 2:23 Paulus zat in Rome gevangen omdat hij wilde dat de Romeinse keizer over hem zou rechtspreken. Lees Handelingen 26:1-31. Hij zat gevangen vanwege zijn geloof in Jezus.
  2. Filippenzen 3:2 Lees Genesis 17:9-13. Alle Joodse mannen moesten hun geslachtsdeel laten besnijden. Dat was het teken van het verbond van God met het Joodse volk. Lees ook Romeinen 2:25-29.

Timothy and Epaphroditus

19 I hope in the Lord Jesus to send Timothy(A) to you soon,(B) that I also may be cheered when I receive news about you. 20 I have no one else like him,(C) who will show genuine concern for your welfare. 21 For everyone looks out for their own interests,(D) not those of Jesus Christ. 22 But you know that Timothy has proved himself, because as a son with his father(E) he has served with me in the work of the gospel. 23 I hope, therefore, to send him as soon as I see how things go with me.(F) 24 And I am confident(G) in the Lord that I myself will come soon.

25 But I think it is necessary to send back to you Epaphroditus, my brother, co-worker(H) and fellow soldier,(I) who is also your messenger, whom you sent to take care of my needs.(J) 26 For he longs for all of you(K) and is distressed because you heard he was ill. 27 Indeed he was ill, and almost died. But God had mercy on him, and not on him only but also on me, to spare me sorrow upon sorrow. 28 Therefore I am all the more eager to send him,(L) so that when you see him again you may be glad and I may have less anxiety. 29 So then, welcome him in the Lord with great joy, and honor people like him,(M) 30 because he almost died for the work of Christ. He risked his life to make up for the help you yourselves could not give me.(N)

No Confidence in the Flesh

Further, my brothers and sisters, rejoice in the Lord! It is no trouble for me to write the same things to you again,(O) and it is a safeguard for you. Watch out for those dogs,(P) those evildoers, those mutilators of the flesh. For it is we who are the circumcision,(Q) we who serve God by his Spirit, who boast in Christ Jesus,(R) and who put no confidence in the flesh—

73 Een psalm van Asaf.

God is zeker goed voor zijn volk Israël,
Hij is goed voor alle mensen die een zuiver hart bezitten.
Wat mijzelf betreft:
bijna had ik het rechte pad verlaten,
bijna was ik uitgegleden.
Dat komt doordat ik jaloers was op de trotse mensen,
toen ik zag hoe voorspoedig de ongelovigen leefden.
Zij lijken geen problemen te kennen,
ook lichamelijk niet:
zij zien er gezond en weldoorvoed uit.
Zij weten niet wat zorgen zijn
en niemand legt hun een strobreed in de weg.
Daarom dragen zij hun trots als een halsketting
en pronken zij met geweld alsof het dure kleren zijn.
Hun gezicht is pafferig van het vet.
Zij verbeelden zich van alles.
Zij steken overal de spot mee
en spreken kwaadaardig
over het onderdrukken van andere mensen.
Hun taal is gezwollen, trots en uit de hoogte.
Zij zetten een grote mond op tegen God
en verachten de mensen.
10 Het volk houdt rekening met hen
en zij profiteren ervan.
11 Zij zeggen: ‘God kan niet alles weten.
De Allerhoogste heeft wel iets anders te doen
dan Zich met ons te bemoeien.’
12 Kijk, zo leven nu de ongelovigen.
Zonder zorgen worden zij alleen maar rijker en rijker.
13 Voor niets heb ik zuiver geleefd,
mij ver gehouden van onrecht.
14 De hele dag word ik gekweld,
elke morgen voel ik mijn straf.
15 Als ik echter net zo had gehandeld en gesproken,
hoorde ik niet meer bij U.
16 Ik heb mij het hoofd gebroken hoe dit mogelijk was.
In mijn ogen was het onbegrijpelijk en onaanvaardbaar.
17 Maar uiteindelijk ging ik Gods huis binnen
en zag hoe het met de ongelovigen afliep.
18 Werkelijk, U laat hen op gladde wegen lopen en uitglijden.
U laat hen ten slotte ineenstorten en een ruïne worden.
19 In een oogwenk veranderen zij
en bekijkt ieder hen met afgrijzen.
Dan zijn ze weg, omgekomen door rampen.
20 Zoals een droom na het ontwaken niet echt blijkt te zijn,
zo ontkent U, Here, hun bestaan
als U erbij wordt betrokken.
21 Toen bitterheid in mijn hart opkwam
en ik opstandig en geprikkeld was,
22 reageerde ik als een dwaas zonder inzicht.
Ik gedroeg mij onredelijk tegenover U.
23 Toch zal ik altijd bij U blijven,
U houdt mij stevig vast.
24 Door uw raadgevingen zal ik mij laten leiden
en wanneer ik eenmaal sterf,
mag ik in uw heerlijkheid bij U komen.
25 Wie of wat heb ik, buiten U, nog nodig?
Als ik U heb, heb ik verder niets nodig
en verlang ik niets meer.
Noch op aarde, noch in de hemel.
26 Al zou ik geestelijk en lichamelijk bezwijken,
mijn hart vertrouwt op God,
Hij is mijn rots.
Voor eeuwig houdt Hij mij vast.
27 Het is duidelijk: wie niet met U leven,
gaan hun ondergang tegemoet.
U vernietigt ieder die U verlaat en andere goden dient.
28 En ik? Ik ben gelukkig als ik dicht bij God ben.
De Almachtige Here is mijn toevluchtsoord.
Ik wil iedereen over uw werk vertellen.

Psalm 73

Een lied van Asaf.

Wat is God toch goed voor Israël,
voor de mensen die bij Hem horen.
Toch was ik bijna de verkeerde weg opgegaan.
Bijna was ik gevallen.
Want ik werd jaloers op mensen die zich niets van U aantrekken.
Ik werd jaloers toen ik zag hoe goed het met hen ging.
Want ze hebben geen moeilijkheden.
Ze zijn gezond en sterk.
Ze hebben geen zorgen.
Hun overkomt geen kwaad.
Daar scheppen ze trots over op.
Ze denken dat ze kunnen doen wat ze willen.
Ze vinden het heel gewoon om geweld te gebruiken.
Hun ogen puilen uit van het vet.
Ze denken dat ze heel wat zijn.
Ze spotten met alles,
ze misbruiken hun macht.
Op alles en iedereen kijken ze neer.
Tegen God in de hemel hebben ze een grote mond.
Over de mensen op aarde zeggen ze wat ze maar willen.
10 Daarom komen de mensen naar hen toe.
Ze drinken hun woorden op als water.
11 Ze zeggen: "Het kan God niets schelen.
Hoe zou God het weten? Hij ziet het niet!"
12 Het zijn slechte mensen, maar toch gaat het goed met hen.
Ze worden rijker en rijker en hebben geen zorgen.

13 Het heeft geen zin gehad dat ik eerlijk heb geleefd.
Helemaal voor niets heb ik altijd eerlijk gehandeld.
14 Want ik heb elke dag moeilijkheden.
Elke ochtend heb ik nieuwe ellende.
15 Maar als ik net als zij zou spreken,
zou ik ontrouw zijn geweest aan U en aan uw volk.
16 Ik probeerde het te begrijpen.
Ik bleef het moeilijk vinden.
17 Totdat ik Gods heiligdom binnenging.
Toen begreep ik hoe het met hen zou aflopen.
18 Want God brengt hen naar glibberige plaatsen,
zodat ze uitglijden en worden gedood.
19 Hun einde is verschrikkelijk.
In één ogenblik zijn ze verdwenen.
20 U wil niets met hen te maken hebben.
Als U ingrijpt, verdwijnen zij,
zoals een droom verdwijnt op het moment dat je wakker wordt.

21 Toen ik er boos en bitter over was, dat het zo goed met hen gaat,
22 was ik een grote dwaas.
Ik was als een dier zonder verstand.
23 Want ik mag altijd dicht bij U zijn.
U houdt mijn hand vast.
24 Zo leidt U mij en geeft U mij raad.
Later zult U mij eervol ontvangen.
25 Wie heb ik in de hemel behalve U?
Ook op aarde verlang ik niets anders dan U.
26 Zelfs als ik zou sterven, bent U alles voor mij.
U bent de rots onder mijn voeten.
Voor eeuwig bent U alles voor mij.
27 Maar het loopt slecht af met de mensen
die zich niets van U aantrekken.
U vernietigt de mensen die ontrouw aan U zijn en U verlaten.
28 Maar ik, ik vind het heerlijk om dicht bij U te zijn.
Ik vertrouw op U en ik zal vertellen over alles wat U heeft gedaan.

BOOK III

Psalms 73–89

Psalm 73

A psalm of Asaph.

Surely God is good to Israel,
    to those who are pure in heart.(A)

But as for me, my feet had almost slipped;(B)
    I had nearly lost my foothold.(C)
For I envied(D) the arrogant
    when I saw the prosperity of the wicked.(E)

They have no struggles;
    their bodies are healthy and strong.[a]
They are free(F) from common human burdens;
    they are not plagued by human ills.
Therefore pride(G) is their necklace;(H)
    they clothe themselves with violence.(I)
From their callous hearts(J) comes iniquity[b];
    their evil imaginations have no limits.
They scoff, and speak with malice;(K)
    with arrogance(L) they threaten oppression.(M)
Their mouths lay claim to heaven,
    and their tongues take possession of the earth.
10 Therefore their people turn to them
    and drink up waters in abundance.[c]
11 They say, “How would God know?
    Does the Most High know anything?”

12 This is what the wicked are like—
    always free of care,(N) they go on amassing wealth.(O)

13 Surely in vain(P) I have kept my heart pure
    and have washed my hands in innocence.(Q)
14 All day long I have been afflicted,(R)
    and every morning brings new punishments.

15 If I had spoken out like that,
    I would have betrayed your children.
16 When I tried to understand(S) all this,
    it troubled me deeply
17 till I entered the sanctuary(T) of God;
    then I understood their final destiny.(U)

18 Surely you place them on slippery ground;(V)
    you cast them down to ruin.(W)
19 How suddenly(X) are they destroyed,
    completely swept away(Y) by terrors!
20 They are like a dream(Z) when one awakes;(AA)
    when you arise, Lord,
    you will despise them as fantasies.(AB)

21 When my heart was grieved
    and my spirit embittered,
22 I was senseless(AC) and ignorant;
    I was a brute beast(AD) before you.

23 Yet I am always with you;
    you hold me by my right hand.(AE)
24 You guide(AF) me with your counsel,(AG)
    and afterward you will take me into glory.
25 Whom have I in heaven but you?(AH)
    And earth has nothing I desire besides you.(AI)
26 My flesh and my heart(AJ) may fail,(AK)
    but God is the strength(AL) of my heart
    and my portion(AM) forever.

27 Those who are far from you will perish;(AN)
    you destroy all who are unfaithful(AO) to you.
28 But as for me, it is good to be near God.(AP)
    I have made the Sovereign Lord my refuge;(AQ)
    I will tell of all your deeds.(AR)

Footnotes

  1. Psalm 73:4 With a different word division of the Hebrew; Masoretic Text struggles at their death; / their bodies are healthy
  2. Psalm 73:7 Syriac (see also Septuagint); Hebrew Their eyes bulge with fat
  3. Psalm 73:10 The meaning of the Hebrew for this verse is uncertain.

13 Eet honing, mijn zoon! Want die is goed en smaakt zoet.
14 Net zo zoet is de wijsheid voor jou en als je je die wijsheid eigen maakt, wacht je een beloning, je hoop op God is dan niet tevergeefs.

Read full chapter

13 Eet honing, mijn zoon,
want dat is lekker en gezond.
14 Let op: wijsheid is net zo lekker voor je ziel, als honing voor je mond.
Wijsheid wordt altijd beloond: je zal krijgen waar je naar verlangt.

Read full chapter

Saying 26

13 Eat honey, my son, for it is good;
    honey from the comb is sweet to your taste.
14 Know also that wisdom is like honey for you:
    If you find it, there is a future hope for you,
    and your hope will not be cut off.(A)

Read full chapter