Add parallel Print Page Options

Jeruzalems bevolking zal terugkomen en God zal de stad beschermen

54 De Heer zegt: "Juich, vrouwe Jeruzalem, ook al heb je geen kinderen gekregen. Je mag toch jubelen en juichen. Want jij, eenzame vrouw, zal meer kinderen hebben dan de getrouwde vrouw, zegt de Heer. Kies een ruime plek voor je tent. Zet een grote tent neer. Gebruik grote tentkleden, wees niet zuinig. En gebruik lange touwen. Sla de tentpinnen stevig in de grond. Want je zal naar het noorden en naar het zuiden uitbreiden. Je bewoners zullen de andere volken uit je land wegjagen. Ze zullen de verwoeste steden weer gaan bewonen.

Wees niet bang, Jeruzalem, want je zal niet teleurgesteld worden. Je zal niet rood van schaamte hoeven te worden. Want je zal niet meer voor schut staan. Je zal vergeten hoe je je vroeger hebt geschaamd. Je zal niet meer denken aan de tijd dat je zo alleen was als een weduwe. Want je Maker is jouw Man. Hij zal voor je zorgen. Zijn naam is 'Heer van de hemelse legers.' Je zal worden bevrijd door de Heilige God van Israël. Hij zal de God van de hele aarde worden genoemd.

Jeruzalem, je was diep bedroefd omdat Ik, jouw Man, je had weggestuurd. Maar nu heb Ik je weer geroepen. Ik ben nog steeds je Man, net als vroeger, zegt jouw God. Ik heb je maar voor een korte tijd verlaten. Want Ik zal medelijden met je hebben. Ik zal je weer bij Mij in huis nemen. Omdat Ik boos was, heb Ik Me een korte tijd voor je verborgen. Maar Ik zal weer met eeuwige liefde voor je zorgen, zegt de Heer, je Redder.

In de tijd van Noach heb Ik gezworen dat de hele aarde nooit meer door een grote overstroming zal worden overspoeld. En nú zweer Ik, dat Ik niet meer boos op je zal zijn en je niet meer zal bedreigen. 10 De bergen kunnen instorten en de heuvels kunnen wankelen, maar mijn liefde voor jou zal niet ophouden. Mijn vredesverbond met jou zal voor altijd blijven bestaan, zegt de Heer die medelijden met je heeft.

11 Jeruzalem, nu ben je er ellendig aan toe. Je bent zó mishandeld! En niemand troost je. Maar Ik zal je stenen met prachtig gekleurd cement weer op elkaar metselen. Ik zal je opbouwen op een fundament van saffieren. 12 Ik zal je ramen maken van kristal, je poorten van robijnen en je muren van edelstenen. 13 Al je bewoners zullen Mij leren kennen. Ze zullen gelukkig zijn en vrede hebben. 14 Je zal leven zoals Ik het wil. Daardoor zul je stevig blijven staan. Je zal nooit meer onderdrukt worden. Je hoeft nooit meer bang te zijn. Want er zal je niets gebeuren. 15 Let op, je zal wel door vijanden aangevallen worden, maar dat is niet op mijn bevel. Daarom zullen ze je niet kunnen veroveren.

16 Let op, Ik heb de smid gemaakt die het vuur aanblaast en wapens maakt. En Ik heb ook de vernietiger gemaakt om te vernietigen. 17 Maar geen enkel wapen dat wordt gesmeed om tegen jou gebruikt te worden, zal jou nog kwaad kunnen doen. En elke rechtszaak die anderen tegen jou beginnen, zul jij winnen. Dit is wat Ik aan mijn dienaren geef. Dit is hoe Ik hen vrijspreek van schuld, zegt de Heer."

Israël zal herbouwd worden

54 Zing, kinderloze vrouw! Barst uit in luid en vrolijk gezang, u die nooit moeder bent geworden. Want de verlaten vrouw heeft meer kinderen dan de vrouw die een man heeft. Maak uw huis groter, bouw er stukken bij aan, breid uw huis uit! Want u zult uit uw voegen barsten! Uw nakomelingen zullen de steden in bezit nemen die tijdens de ballingschap werden verlaten en zij zullen regeren over de volken die hun land in bezit namen. Wees niet bang, u zult niet langer in schande leven. Aan de schande van uw jeugd en de zorgen van uw weduwschap zal niet meer worden gedacht.

Want uw schepper zal uw ‘echtgenoot’ zijn. Here van de hemelse legers is zijn naam, Hij is uw verlosser, de Heilige van Israël, de God van de hele aarde. Want de Here heeft u uit uw verdriet omhoog getrokken, een jonge vrouw, verstoten door haar echtgenoot. Voor een korte tijd heb Ik u verstoten. Maar met een groot medelijden zal Ik u weer bij Mij laten terugkomen. In een moment van toorn keerde Ik mijn gezicht voor een korte tijd van u af, maar met eeuwige ontfermende liefde zal Ik Mij over u ontfermen, zegt de Here, uw verlosser. Net als in de tijd van Noach, toen Ik zwoer dat Ik de aarde nooit meer door een grote watervloed zou laten overstromen, zweer Ik nu dat Ik mijn toorn nooit meer zo over u zal uitgieten als nu het geval is. 10 Want de bergen kunnen wegzakken en de heuvels verdwijnen, maar mijn eeuwige ontfermende liefde zal u niet verlaten. Mijn belofte van vrede aan u zal nooit worden gebroken, zegt de Here, die Zich over u ontfermt.

11 Ach mijn mishandeld volk, uit het lood geslagen en diep in de problemen, Ik zal u herbouwen op een fundament van saffieren. De muren van uw huizen zal Ik van kostbare juwelen maken. 12 Ik zal uw torens van glinsterend agaat en uw poorten en muren van glanzend edelgesteente maken. 13 En al uw kinderen zal Ik, de Here, onderwijzen en zij zullen grote voorspoed hebben. 14 U zult leven onder een rechtvaardig en eerlijk bewind. Uw vijanden zullen op een eerbiedige afstand blijven, in vrede zult u leven. De verschrikkingen van een oorlog zullen u niet meer teisteren. 15 Als een volk tegen u ten strijde trekt, ben Ik het niet die hen stuurt om u te straffen. Daarom zal dat volk worden verslagen, want Ik sta aan uw kant. 16 Ik schiep de smid die de kolen in de oven aanblaast en vernietigingswapens maakt. En Ik maakte de legers die vernietiging zaaien. 17 Maar in die tijd zal geen enkel wapen dat tegen u wordt opgeheven, succes hebben en elke leugen die in de rechtszaal tegen u wordt ingebracht, zult u kunnen weerleggen. Dat is de erfenis van de dienaars van de Here. Dit is de zegen die Ik u heb gegeven, zegt de Here.

54 Sing, O akarah (barren woman [i.e., Yerushalayim emptied out by the Golus that Isaiah sees coming]), thou that didst not bear; break forth into singing, and shout for joy, thou that didst not travail with child; for rabbim bnei shome’mah (more are the children of the desolate woman [i.e. referring to those of Jerusalem making aliyah from the Golus so that Moshiach’s Kehilah can come forth at Jerusalem-Ac 2:41]) than the bnei be’ulah (children of the married woman; i.e., Jerusalem as the Sarah at first barren then greatly fruitful; see Gn17:16), saith Hashem [see Ga.4:27 OJBC].

Enlarge the makom (place, living area) of thy ohel, and let them stretch forth the curtains of thine mishkenot (tents); spare not, lengthen thy cords, and thy stakes make chizzuk (stronger);

For thou shalt spread out on the yamin (right hand) and on the smol (left); and thy zera shall inherit the Goyim, and make the desolate cities to be inhabited.

Fear not; for thou shalt not be ashamed; neither be thou discouraged; for thou shalt not suffer disgrace; for thou shalt forget the boshet alumayich (the shame of thy youth), and shalt not remember any more thy cherpat almenut (reproach of widowhood).

For thy Oseh (Maker) is thine ba’al (husband); Hashem Tzva’os Shmo; and thy Go’el is Kadosh Yisroel; The Elohei Kol HaAretz He is called.

For Hashem hath called thee back, thou who art like an isha forsaken and atzuvat ruach (grieved in spirit) as a cast off eshet ne’urim (wife of one’s youth), saith thy G-d.

For a rega katon (small moment) have I abandoned thee; but with rachamim gedolim will I gather thee back.

With a little wrath I hid My face from thee for a rega (moment); but with chesed olam will I have rachamim on thee, saith thy Go’el, Hashem.

For this is as the waters of Noach unto Me; for as I have sworn that the waters of Noach should no more cover ha’aretz; so have I sworn that with thee I would not be in wrath nor rebuke thee.

10 For the harim (mountains) shall depart, and the geva’ot (hills) be removed; but My chesed shall not depart from thee, neither shall the Brit of My Shalom be removed, saith Merachamech Hashem (Hashem the One having rachamim on thee).

11 O thou afflicted one, tempest-tossed and unconsoled, hinei, I will lay thy stones of glistening colors, and lay thy yesod (foundation, i.e., figuratively of post-Exilic Jerusalem’s foundation) with sapphires.

12 And I will make thy battlements of rubies, and thy she’arim (gates) of carbuncles, and all thy walls of avnei chefetz (precious stones).

13 And all thy banim shall be taught of Hashem; and the shalom of thy banim shall be rav (great).

14 In tzedakah (righteousness) shalt thou be established; thou shalt be far from oshek (oppression, tyranny); for thou shalt not fear; and thou shalt be far from mechitah (terror); for it shall not come near thee.

15 Indeed, if attacking they stir up strife, it is not from Me; whosoever shall gather together against thee, yipol (he shall fall) for thy sake.

16 See, I have created the charash (ironsmith, blacksmith) that fanneth the red-hot coals in the eish (fire), the one forging a keli (an instrument) for his ma’aseh (work); and I have created the mashchit (destroyer, waster, spoiler) to destroy.

17 No keli (weapon, instrument) that is formed against thee shall prosper; and every leshon (tongue) that shall rise against thee in mishpat (judgment, accusation) tarshi’i (thou shalt condemn, prove false, refute, prove wrong). This is the nachalat avdei Hashem (the heritage of the servants of Hashem), and their tzedakah (righteousness, vindication) is from Me, saith Hashem.

54 “Sing, barren woman who has never had a child!
Burst into song, shout for joy,
you who have never been in labor!
For the deserted wife will have more children
than the woman who is living with her husband,” says Adonai.
Enlarge the space for your tent,
extend the curtains of your dwelling;
do not hold back, lengthen your cords,
make your tent pegs firm.
For you will spread out to the right and the left,
your descendants will possess the nations
and inhabit the desolated cities.
Don’t be afraid, for you won’t be ashamed;
don’t be discouraged, for you won’t be disgraced.
You will forget the shame of your youth,
no longer remember the dishonor of being widowed.
For your husband is your Maker,
Adonai-Tzva’ot is his name.
The Holy One of Isra’el is your Redeemer.
He will be called the God of all the earth.
For Adonai has called you back
like a wife abandoned and grief-stricken;
“A wife married in her youth
cannot be rejected,” says your God.
“Briefly I abandoned you,
but with great compassion I am taking you back.
I was angry for a moment
and hid my face from you;
but with everlasting grace
I will have compassion on you,”
says Adonai your Redeemer.
“For me this is like Noach’s flood.
Just as I swore that no flood like Noach’s
would ever again cover the earth,
so now I swear that never again
will I be angry with you or rebuke you.
10 For the mountains may leave and the hills be removed,
but my grace will never leave you,
and my covenant of peace will not be removed,”
says Adonai, who has compassion on you.

11 “Storm-ravaged [city], unconsoled,
I will set your stones in the finest way,
lay your foundations with sapphires,
12 make your windows shine with rubies,
your gates with garnet, your walls with gemstones.
13 All your children will be taught by Adonai;
your children will have great peace.
14 In righteousness you will be established,
far from oppression, with nothing to fear;
far from ruin, for it will not come near you.
15 Any alliance that forms against you
will not be my doing;
whoever tries to form such an alliance
will fall because of you.
16 It is I who created the craftsman
who blows on the coals and forges weapons
suited to their purpose;
I also created the destroyer to work havoc.
17 No weapon made will prevail against you.
In court you will refute every accusation.
The servants of Adonai inherit all this;
the reward for their righteousness is from me,”

says Adonai.