Add parallel Print Page Options

De dienaar van God

50 De Here vraagt: ‘Heb Ik u soms verkocht aan schuldeisers? Bent u daarom niet hier? Is uw moeder weg omdat Ik van haar scheidde en haar wegstuurde? Nee, u hebt uzelf verkocht door uw zonden. En uw moeder werd genomen als betaling voor uw schulden. Was Ik te zwak om u te redden? Is het huis daarom stil en leeg wanneer Ik thuiskom? Heb Ik niet langer de macht om te verlossen? Nee, dat is niet de reden! Want Ik kan de zee bestraffen en droogleggen! Ik kan rivieren in woestijnen veranderen, zodat overal stervende vissen liggen. De hemel doe Ik in het zwart gaan als in een rouwgewaad.’

De Here God heeft mij zijn woorden van wijsheid gegeven zodat ik weet wat ik tegen al deze terneergeslagen mensen moet zeggen. Elke morgen maakt Hij mij wakker en opent Hij mijn verstand voor zijn woorden. De Here God heeft tegen mij gesproken en ik heb geluisterd, ik was niet opstandig en keerde Hem niet de rug toe. Ik ontblootte mijn rug voor de zweep en keerde mijn wangen toe aan wie mijn baard uittrokken. Ik verborg mij niet voor de schande, ook al spuwden zij mij in het gezicht. Omdat de Here God mij helpt, word ik niet ontmoedigd. Omdat ik vast van plan ben zijn wil te doen, geef ik geen krimp en ik weet dat ik niet beschaamd zal staan. Hij die mij recht doet, is dichtbij. Wie zal mij nu durven bestrijden? Waar zijn mijn vijanden gebleven? Laten zij eens tevoorschijn komen! Kijk, de Here God staat voor mij! Wie zal mij schuldig verklaren? Al mijn vijanden zullen worden vernietigd als oude kleren die door de motten worden opgegeten! 10 Wie onder u vreest de Here en gehoorzaamt zijn dienaar? Als zulke mannen in de duisternis lopen, verstoken van enig licht, laten zij dan de Here vertrouwen en steunen op hun God. 11 Maar u die leeft in uw eigen licht, u die zich aan uw eigen vuren warmt in plaats van aan Gods vuur, mijn hand zal u treffen en op een bed van smarten zult u moeten liggen.

God legt uit waarom Hij Jeruzalem straft

50 Dit zegt de Heer: "Heb Ik jullie moeder (Jeruzalem) met een echtscheidings-brief weggestuurd omdat Ik van haar wilde scheiden? Heb Ik jullie als slaven aan mijn schuldeisers verkocht omdat Ik schulden moest afbetalen? Nee, let op: Ik heb jullie verkocht omdat jullie zo ongehoorzaam waren! En Ik heb jullie moeder weggestuurd omdat ze zulke slechte dingen deed! Waarom was er niemand toen Ik kwam? Waarom antwoordde er niemand toen Ik riep? Ben Ik dan te zwak om te bevrijden? Heb Ik dan niet genoeg kracht om te redden? Let op, als Ik het wil, valt de zee droog en veranderen rivieren in een woestijn. De vissen gaan dood van de dorst en stinken, omdat er geen water meer is. Ik maak de hemel zo zwart alsof hij rouwkleren aan heeft."

De Heer helpt Jesaja bij zijn moeilijke werk

Jesaja zegt: De Heer leerde me om met mijn woorden de mensen moed in te spreken. Hij maakt me elke morgen wakker. Hij maakt dan mijn oren wakker zodat ik goed kan luisteren, net zoals een leerling goed luistert naar zijn meester. De Heer spreekt zijn woorden in mijn oor en ik gehoorzaam aan wat Hij zegt. Ik verzet mij niet. Ik laat mijn rug stukslaan door de mensen die me willen slaan. Ik laat de mensen mijn baard uit mijn wangen trekken. Ik verberg mijn gezicht niet als de mensen me in het gezicht willen spugen. Want de Heer helpt me. Daarom hoef ik me niet te schamen. Daarom maak ik mijn gezicht zo hard als steen en vertrek ik geen spier. Want ik weet dat de Heer mij niet teleur zal stellen. Hij is dicht bij mij. Hij zegt dat ik onschuldig ben. Wie zal mij dan beschuldigen? Laten we samen naar de rechter gaan. Wie wil het tegen mij opnemen? Laat hij maar komen! Want de Heer helpt mij. Wie zal mij dan schuldig verklaren? Let op, ze zullen allemaal als sneeuw voor de zon verdwijnen.

10 Wie van jullie heeft diep ontzag voor de Heer? Wie luistert er naar de stem van mij, zijn dienaar? Als iemand in het aardedonker wandelt en nergens een lichtpuntje ziet, moet hij op zijn Heer God vertrouwen. 11 Maar jullie steken zelf een vuur aan om licht te hebben. Jullie omringen je met gloeiende spaanders. Let op: daarom zullen jullie in je eigen vuur terechtkomen. Jullie zullen door je eigen spaanders in brand worden gezet.[a] Dat gebeurt omdat de Heer dat wil. Jullie zullen sterven van de pijn.

Footnotes

  1. Jesaja 50:11 Met dat vuur en die gloeiende spaanders worden zelfbedachte oplossingen bedoeld om uit de ellende te komen.

Israel’s Sin and the Servant’s Obedience

50 This is what the Lord says:

“Where is your mother’s certificate of divorce(A)
    with which I sent her away?
Or to which of my creditors
    did I sell(B) you?
Because of your sins(C) you were sold;(D)
    because of your transgressions your mother was sent away.
When I came, why was there no one?
    When I called, why was there no one to answer?(E)
Was my arm too short(F) to deliver you?
    Do I lack the strength(G) to rescue you?
By a mere rebuke(H) I dry up the sea,(I)
    I turn rivers into a desert;(J)
their fish rot for lack of water
    and die of thirst.
I clothe the heavens with darkness(K)
    and make sackcloth(L) its covering.”

The Sovereign Lord(M) has given me a well-instructed tongue,(N)
    to know the word that sustains the weary.(O)
He wakens me morning by morning,(P)
    wakens my ear to listen like one being instructed.(Q)
The Sovereign Lord(R) has opened my ears;(S)
    I have not been rebellious,(T)
    I have not turned away.
I offered my back to those who beat(U) me,
    my cheeks to those who pulled out my beard;(V)
I did not hide my face
    from mocking and spitting.(W)
Because the Sovereign Lord(X) helps(Y) me,
    I will not be disgraced.
Therefore have I set my face like flint,(Z)
    and I know I will not be put to shame.(AA)
He who vindicates(AB) me is near.(AC)
    Who then will bring charges against me?(AD)
    Let us face each other!(AE)
Who is my accuser?
    Let him confront me!
It is the Sovereign Lord(AF) who helps(AG) me.
    Who will condemn(AH) me?
They will all wear out like a garment;
    the moths(AI) will eat them up.

10 Who among you fears(AJ) the Lord
    and obeys(AK) the word of his servant?(AL)
Let the one who walks in the dark,
    who has no light,(AM)
trust(AN) in the name of the Lord
    and rely on their God.
11 But now, all you who light fires
    and provide yourselves with flaming torches,(AO)
go, walk in the light of your fires(AP)
    and of the torches you have set ablaze.
This is what you shall receive from my hand:(AQ)
    You will lie down in torment.(AR)