Add parallel Print Page Options

Toen koning Hizkia weer beter was, schreef hij een gedicht over deze gebeurtenis: 10 ‘Mijn leven is pas half voorbij en ik moet het al verlaten. Ik betreed het dodenrijk, verloren zijn mijn toekomstige jaren. 11 Ik zal de Here nooit meer zien in het land der levenden. Mijn vrienden in deze wereld moet ik achterlaten. 12 Mijn leven wordt weggeblazen als een herderstent, het wordt afgesneden zoals een wever zijn werk van het weefgestoelte afsnijdt. In één dag komt mijn leven aan een zijden draad te hangen. 13 Ik kon de hele nacht niet slapen van verdriet, het was alsof leeuwen mij verscheurden. 14 In het nauw gedreven, tjilp ik als een zwaluw en kir ik als een duif. Ik kijk verlangend omhoog en roep: “Och Here, ik ben bang, help mij toch.” 15 Maar wat moet ik zeggen? Want Hij stuurde deze ziekte. Ik ben verbitterd en ik kan de slaap niet vatten. 16 Och Here, uw leefregels zijn goed, zij zorgen voor leven en gezondheid. Genees mij en breng mij weer tot leven! 17 Ja, nu begrijp ik dat deze bitterheid goed voor mij is geweest. U hebt mij liefdevol uit de macht van de dood verlost. U hebt mij al mijn zonden vergeven. 18 Want doden kunnen U niet prijzen. Zij die in het graf zijn, kennen geen hoop en vreugde. 19 De levenden, alleen de levenden, kunnen U prijzen zoals ik nu doe. Laten de vaders het aan hun kinderen doorvertellen. 20 Denk u eens in! De Here genas mij! Van nu af aan zal ik, zolang ik leef, elke dag in de tempel van de Here lofliederen zingen op de muziek van de instrumenten.’

Read full chapter

Danklied van Hizkia

Dit is wat koning Hizkia opschreef toen hij weer genezen was van zijn ziekte:

10 "Ik dacht dat ik in de bloei van mijn leven
door de poorten van het dodenrijk moest gaan.
Ik dacht dat de rest van mijn leven mij werd afgenomen.
11 Ik dacht dat ik de Heer niet meer zou zien hier bij de levenden.
Ik dacht dat ik de mensen niet meer zou zien.
12 Mijn leven was voorbij.
Mijn lichaam, mijn woning, werd afgebroken.
Mijn leven werd van mij weggerukt, alsof het de tent van een herder was.
Ik verwachtte dat ik zou sterven,
dat mijn leven opgerold zou worden zoals een wever de doek oprolt die hij heeft geweven.
De Heer hoefde mijn leven alleen nog maar af te snijden.
Elke volgende dag en elke volgende nacht dacht ik dat het de laatste zou zijn.
13 Tot aan de ochtend probeerde ik om tot rust te komen.
Hij brak mijn kracht zoals een leeuw botten breekt.
Elke volgende dag en elke volgende nacht dacht ik dat het de laatste zou zijn.
14 Mijn stem klonk nog maar als het getjilp van een zwaluw.
Ik klonk zo hees als een duif.
Mijn ogen keken smekend omhoog naar U:
"Heer, ik ben zo bang. Kom alstublieft voor mij op!"
15 Wat moet ik zeggen?
De Heer heeft gedaan wat Hij mij heeft beloofd!
Ik zal nog heerlijke jaren verder leven na deze tijd van groot verdriet.
16 Heer, door uw beloften leven de mensen.
Door uw beloften krijg ik nieuwe moed.
U heeft mij gezond gemaakt en mij genezen!
17 Mijn grote moeilijkheden veranderden in zegen.
U redde mij van de dood.
Ik was ongehoorzaam aan U geweest,
maar U wierp al mijn schuld achter uw rug.
Daardoor kon ik blijven leven.
18 Want de mensen in het dodenrijk prijzen U niet.
Zij hebben niets meer van U te verwachten.
19 Alleen de levende mensen prijzen U.
Alleen de mensen die leven, zoals ik nu.
Vaders vertellen aan hun zonen hoe trouw U bent.
20 De Heer stond klaar om mij te redden.
Daarom zal ik muziek voor U maken en zullen we voor U zingen.
Ons leven lang zullen we muziek voor U maken in het heiligdom van de Heer."

Read full chapter