Add parallel Print Page Options

Jeremia's diepe verdriet over zijn volk (vervolg)

Zat mijn hoofd maar vol met water! Waren mijn ogen maar een bron! Dan had ik tenminste genoeg tranen om dag en nacht te huilen over de doden van Jeruzalem! Wist ik in de woestijn maar een schuilplaats. Dan kon ik mijn volk verlaten. Dan kon ik bij hen weggaan. Want ze zijn allemaal ontrouw aan God. Het is een bende trouweloze mensen."

De mensen zijn door en door slecht

De Heer zegt: "Met hun tong schieten ze leugens af, als pijlen uit een boog. Ze regeren onrechtvaardig over het land. Ze plegen de ene misdaad na de andere. En Mij willen ze niet kennen. Pas op voor je vriend. Vertrouw zelfs je broer niet. Want je broers bedriegen je en je vrienden spreken kwaad over je. Iedereen bedriegt zelfs zijn beste vriend. Niemand spreekt de waarheid. Iedereen liegt en bedriegt. Niemand doet nog iets goeds. Leugen wordt op leugen gestapeld. Bedrog op bedrog. En Mij willen ze niet kennen, zegt de Heer. Daarom zegt de Heer van de hemelse legers: Ik zal hen smelten zoals je goud smelt. Ik kijk of er nog iets goeds in hen te vinden is. Want wat moet Ik anders doen met Jeruzalem? Hun tong is zo dodelijk als een pijl. Eén en al leugens en bedrog. De mensen praten vriendelijk tegen elkaar. Maar in gedachten bedenken ze hoe ze de ander kunnen beroven. Zou Ik hen daar soms niet voor straffen? zegt de Heer. Kan Ik zo'n volk dan zomaar zijn gang laten gaan?"

10 Jeremia zegt: "Ik wil een treurlied zingen over de bergen. Ik zal huilen over de graslanden in de dalen. Want ze zijn afgebrand. Alles is zo doods als een woestijn. Er is niemand meer. Er is geen geblaat van vee meer te horen. Alle vogels en dieren zijn verdwenen."

11 De Heer zegt: "Ik zal Jeruzalem veranderen in een hoop stenen. Het zal een plek worden waar de jakhalzen komen schuilen. Ik zal de steden van Juda helemaal verwoesten. Er zal niemand meer wonen."
12 Jeremia zegt: "Wie is wijs genoeg om dit te begrijpen? Kan degene tegen wie de Heer dit gezegd heeft het ook uitleggen? Waarom is het land vernietigd en verbrand? Waarom is het land zo doods geworden als een woestijn? Waarom woont er niemand meer?"

13 De Heer zegt: "Omdat ze zich niet gehouden hebben aan de wet die Ik hun had gegeven. Omdat ze niet naar Mij hebben willen luisteren en niet hebben geleefd zoals Ik het wil. 14 Omdat ze koppig en ongehoorzaam hebben gedaan wat ze zelf wilden. Omdat ze andere goden hebben aanbeden. Dat hebben ze van hun ouders geleerd. 15 Daarom laat Ik hen bittere kruiden eten en bittere gal drinken, zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël. 16 Ik zal hen verspreiden onder andere volken die zij en hun ouders niet kenden. En Ik zal hun vijanden achter hen aan sturen, totdat Ik hen helemaal vernietigd heb."

Treurlied over het verwoeste Jeruzalem

17 Dit zegt de Heer van de hemelse legers: "Let op en roep de klaagvrouwen! 18 Zorg dat ze zo gauw mogelijk komen. Vraag hun om treurliederen voor jullie te zingen. Laat de tranen over jullie wangen stromen. 19 Want uit Jeruzalem is gehuil en gejammer te horen: 'De stad is vernietigd! We zijn verloren! We moeten ons land verlaten! Ze hebben al onze steden verwoest!' 20 Luister, klaagvrouwen, naar wat de Heer zegt. Leer dit klaaglied. Leer het ook aan jullie dochters en vriendinnen:

21 'De dood is door onze ramen naar binnen geklommen.

Hij is onze paleizen binnen gekomen.

Hij heeft de kinderen in de straten gedood,

de jonge mensen op de pleinen vermoord.

22 De Heer zegt:

De lijken van de mensen liggen overal,

als mest op het veld,

als korenhalmen die achter de maaier op de grond vallen,

en door niemand worden opgeraapt.' "

Israël gedraagt zich als de volken die geen verbond met God hebben

23 De Heer zegt: "Laten wijze mensen maar niet blij zijn over hun wijsheid. Laten sterke mensen maar niet blij zijn over hun kracht. Laten rijke mensen maar niet blij zijn over hun rijkdom. 24 Maar als iemand blij wil zijn, laat hij er dan blij over zijn dat hij Mij kent. Dat hij weet dat Ik de Heer ben, dat Ik goed en liefdevol ben en dat Ik rechtvaardig over de aarde heers. Want dat zijn de dingen waar Ik van geniet, zegt de Heer. 25 Er komt een tijd, zegt de Heer, dat Ik mijn volk zal straffen, ook al heeft het een verbond met Mij. Ik zal hen net zo straffen als de volken die geen verbond met Mij hebben. 26 Ik zal ze allemaal straffen: Egypte en Juda, Edom en de Ammonieten, Moab en alle volken die in de woestijn leven en die de hoeken van hun haar afscheren. Al die andere volken hebben geen verbond met Mij. Het volk Israël heeft wél een verbond met Mij, maar toch wil het niet naar Mij luisteren."[a] (lees verder)

Israël gedraagt zich als de volken die geen verbond met God hebben (vervolg)

10 Jeremia zegt: "Volk van Israël, luister naar wat de Heer tegen jullie zegt! Doe niet wat de andere volken doen. Denk niet dat de dingen die je aan de hemel ziet, iets zeggen over de toekomst. Laat je er niet bang door maken, zoals de andere volken. Want wat de andere volken aanbidden, is machteloos. Het zijn gewoon stukken hout die mensen uit het bos hebben gekapt. Ze hebben er met een beitel een vorm aan gegeven en die met zilver en goud versierd. Ze zetten ze daarna met spijkers vast, zodat ze niet kunnen omvallen. Zo staan ze daar. Het zijn net vogelverschrikkers, want spreken kunnen ze niet. Ze moeten gedragen worden, want ze kunnen niet zelf lopen. Wees niet bang voor zulke goden, want ze doen geen kwaad. Maar ze doen ook niets goeds!

Heer, niemand is als U. U bent geweldig en U bent machtig. Iedereen zou voor U ontzag moeten hebben. U heeft daar recht op, want U bent de Koning van alle volken. Geen enkel wijs man van de volken, geen mens in al de koninkrijken, is zoals U. Want hierin zijn zij allemaal onverstandig en dwaas: ze aanbidden beelden van hout. Het is onzin om zoiets te aanbidden. Die beelden worden wel door vakmensen bedekt met zilver uit Tarsis en goud uit Ufaz, en ze hebben wel kostbare mantels om, maar ze zijn helemaal door mensen gemaakt.

10 Maar de Heer God is de Waarheid. Hij is de levende God, de eeuwige Koning. Als Hij boos is, beeft de aarde. Geen volk overleeft het als Hij kwaad op hen is. 11 Zeg tegen de volken: Goden die de hemel en de aarde niet hebben gemaakt, zullen weer van de aarde en vanonder de hemel verdwijnen. 12 God maakte de aarde door zijn kracht. Hij maakte de wereld met wijsheid. Hij plaatste de hemel met verstand. 13 Als Hij spreekt, dreunt zijn stem langs de hemel als het dreunen van de zee. Hij roept de wolken van het einde van de aarde. Hij laat het bliksemen en regenen. Hij haalt de wind uit zijn voorraadkamers.

14 De mensen zijn onverstandig en weten niets van God. De goudsmeden staan voor schut met hun beelden. Want het zijn maar leugens. Er zit geen leven in. 15 Ze hebben niets te betekenen. Ze zijn alleen maar bespottelijk. Als God hen straft, blijft er niets van hen over. 16 De God van Jakob lijkt niet op die goden. Want Hij is de Maker van alles. En Israël is zijn eigendom. Hij is de Heer van de hemelse legers!

17 Pak al je spullen in om de stad uit te vluchten, bewoners van Jeruzalem! 18 Want de Heer zegt: 'Deze keer slinger Ik de bewoners van dit land weg als stenen uit een slinger. Ik zal hen in grote moeilijkheden brengen. Want alleen dan zullen ze weer bij Mij terugkomen.' "

Jeremia's verdriet over alles wat er gaat gebeuren

19 Jeremia zegt: Ik heb zo'n verdriet! Ik heb zo'n pijn! Maar we moeten het verdragen. 20 Ons leven stort in als een tent waarvan de touwen zijn losgerukt. De bewoners zijn uit het land vertrokken. Niemand zal ons nog helpen. 21 De leiders, de herders van dit volk, zijn dwaas. Ze willen niet teruggaan naar de Heer. Daarom nemen ze onverstandige besluiten en is hun hele kudde uit elkaar geslagen. 22 We horen geruchten en beangstigend nieuws uit het noorden! Er wordt gezegd dat alle steden van Juda verwoest zullen worden. Er zullen alleen nog jakhalzen wonen.

23 Ik weet, Heer, dat de mensen niet zelf mogen kiezen hoe ze leven. Ik weet dat wij niet zelf mogen bepalen wat we doen. 24 Heer, U mag ons straffen als dat nodig is. Maar straf ons niet zo zwaar als we verdiend hebben. Anders blijft er niets van ons over. 25 Stort uw volle woede maar uit over de volken die U niet kennen, over de mensen die U niet aanbidden. Want ze hebben ons verslonden. Ze hebben ons helemaal vernietigd. En ze hebben ons mooie land veranderd in een wildernis!"[b]

Israël heeft het verbond met zijn God verbroken

11 De Heer zei tegen mij: "Zeg tegen de bewoners van Juda en Jeruzalem: Luister naar wat Ik in mijn verbond heb gezegd. Dit zegt de Heer, de God van Israël: Als iemand zich niet houdt aan mijn verbond, is hij vervloekt.[c] Ik heb dat verbond met jullie voorouders gesloten toen Ik hen uit de slavernij van Egypte bevrijdde. Ik heb toen gezegd: 'Luister naar Mij en doe alles wat Ik zeg. Dan zullen jullie mijn volk zijn en zal Ik jullie God zijn. Dan zal Ik jullie het prachtige en vruchtbare land geven dat Ik aan jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob heb beloofd. Dat is het land waar jullie nu wonen." Ik antwoordde: "Ja, Heer, dat is zo." En de Heer zei: "Roep dit tegen de bewoners van de steden in Juda. Roep het in de straten van Jeruzalem. Zeg: Houd je aan Gods verbond. Doe wat daarin staat. Want vanaf de dag dat Ik jullie voorouders uit Egypte bevrijdde tot nu toe, heb Ik aldoor duidelijk gezegd: 'Luister naar Mij.' Maar ze luisterden niet. Ze deden alsof ze doof waren. Ze waren koppig en ongehoorzaam en deden de slechte dingen die ze zelf wilden. Daarom heb Ik alles gedaan wat Ik gezegd heb toen Ik met hen dit verbond sloot.[d] Want ze hebben niet naar Mij geluisterd."

Gods boosheid over alle godenbeelden

Verder zei de Heer tegen mij: "Er is een samenzwering van de bewoners van Juda en Jeruzalem. 10 Ze zijn dezelfde slechte dingen gaan doen als hun voorouders. Net als zij willen ze niet naar Mij luisteren. Net als zij zijn ze andere goden gaan aanbidden. Het koninkrijk Israël en het koninkrijk Juda hebben het verbond verbroken dat Ik met hun voorouders had gesloten. 11 Daarom zal Ik een ramp over hen laten komen. Ze zullen er niet aan kunnen ontsnappen. Dan zullen ze tot Mij schreeuwen in hun nood. Maar Ik zal niet naar hen luisteren. 12 De bewoners uit de steden van Juda en de bewoners van Jeruzalem zullen schreeuwen tot de goden aan wie ze offers hebben gebracht. Maar die zullen hen niet kunnen redden. 13 Er zijn net zoveel goden in Juda als dat er steden zijn! Er zijn net zoveel altaren in Jeruzalem als dat er straten zijn! Altaren waarop ze offers brengen aan die vreselijke goden!

14 Jeremia, bid niet voor dit volk. Smeek Mij niet om nog iets voor hen te doen. Spreek geen gebeden voor hen uit. Want Ik zal niet naar hen luisteren als ze tot Mij schreeuwen in hun ellende.

15 Ik houd van jullie, maar wat doen jullie in mijn tempel? Jullie offeren aan allerlei goden, en niet aan Mij. Jullie vinden het heerlijk om slechte dingen te doen. 16 Ik noemde jou mijn prachtige olijfboom, vol heerlijke olijven. Maar nu steek Ik je in een geweldige storm rondom in brand. Je takken zullen verbranden. 17 Ik, de Heer van de hemelse legers, heb jou geplant. Maar nu zal Ik je vernietigen door een ramp. Dat doe Ik omdat je zoveel slechte dingen hebt gedaan. Want het koninkrijk Israël en het koninkrijk Juda hebben Mij woedend gemaakt met hun offers aan andere goden."

Een samenzwering tegen Jeremia

18 De Heer waarschuwde mij dat de mensen me wilden doden. Toen zag ik pas wat ze aan het doen waren. 19 Want ik had eerst helemaal niets in de gaten. Net zoals een lam of een koe het niet in de gaten heeft dat hij meegenomen wordt om geslacht te worden. Ik wist niet dat er een samenzwering tegen mij was. Dat ze gezegd hadden: 'Laten we hem vermoorden. Dan hoeven we hem niet meer aan te horen. Dan kunnen we hem vergeten!' 20 Maar, Heer van de hemelse legers en Rechtvaardige Rechter, U weet wat er diep in het hart van de mensen is. U zal over hen rechtspreken en hen straffen! Ik vertrouw op U!

21 De Heer zei tegen mij: "Dit zeg Ik, de Heer, tegen de mannen van Anatot, omdat ze je willen vermoorden. Ze zeggen tegen je: 'Als je nog een keer profeteert namens de Heer, vermoorden we je!' 22 Daarom zegt de Heer van de hemelse legers: Ik zal hen straffen. Ze zullen door het zwaard worden gedood. Hun zonen en dochters zullen sterven van de honger. 23 Er zal niemand van hen in leven blijven. Want Ik zal komen om hen te straffen."

Jeremia spreekt met God

12 Jeremia zegt: "Als ik met U van mening verschil, weet ik al van tevoren dat U gelijk heeft. Want U heeft altijd gelijk. Toch wil ik van U weten: waarom gaat het aldoor goed met de mensen die zich niets van U aantrekken? Waarom kunnen zij zo zorgeloos leven? Ze zijn als een boom die U heeft geplant. Ze hebben wortels gekregen. Ze groeien en groeien en er komen ook vruchten aan. Ze spreken wel over U, maar U woont niet in hun hart. Ze houden niet van U. Heer, U kent mij. U weet wat er diep binnenin mij is. U weet dat ik van U houd. Heer, sleur die mensen weg als schapen die geslacht gaan worden. Bewaar hen tot de dag van de slacht. Want het gaat slecht met het land: alles verdroogt. Het is hun schuld dat het niet langer regent en alle dieren en vogels sterven. Het is omdat de mensen zo slecht zijn. Maar ze blijven van U zeggen: 'Hij ziet niet wat er met ons gebeurt.' "

De Heer zegt: "Jeremia, als je met mensen hardloopt, word je al moe. Hoe wil je het dan opnemen tegen paarden? Als je alleen in een vredig land op Mij kan vertrouwen, hoe wil je Mij dan vertrouwen in de bossen vol wilde dieren langs de Jordaan? Denk erom: zelfs je broers en ooms laten je in de steek. Ze schelden je uit als je langskomt. Maar ook als ze vriendelijk tegen je doen, moet je hen niet vertrouwen."

Het volk zal gevangen meegenomen worden naar Babel

De Heer zegt: "Ik hield zielsveel van Jeruzalem, de plaats waar Ik woon. Toch heb Ik Jeruzalem en mijn volk verlaten.[e] Ik heb mijn lieveling in de macht van de vijand gegeven. Mijn volk gedroeg zich tegen Mij als een leeuw in het bos, een leeuw die tegen Mij brult. Daarom houd Ik niet langer van hen. Mijn volk gedraagt zich tegen Mij als een roofvogel. Maar nu wordt het zelf aangevallen door andere roofvogels!

Roofdieren, kom allemaal hier![f] Kom allemaal hier om te eten! 10 Veel herders hebben mijn wijngaard verwoest, mijn prachtige akker vertrapt.[g] Mijn prachtige akker is een wildernis geworden. 11 Dor en kaal ligt mijn akker daar. Het hele land is verwoest. Niemand zorgt er nog voor. 12 De legers verschijnen op de heuvels in de woestijn. Ze komen het land verwoesten. Want het zwaard van de Heer doodt in het hele land. Niemand is veilig. 13 Mijn volk heeft wel graan gezaaid, maar doornstruiken geoogst. Het heeft wel hard gewerkt, maar er helemaal niets voor gekregen. Wees maar bedroefd over de vreselijke oogst! Het is je straf omdat Ik woedend op je ben!

14 Dit zegt de Heer: Slechte volken rond Israël gaan tekeer tegen mijn volk. Ze verwoesten het land dat Ik aan mijn volk Israël had gegeven. Maar Ik zal hen daarvoor straffen. Dan zal Ik hén wegrukken uit hun eigen land. En het volk van Juda zal Ik van tussen die andere volken wegrukken. 15 Maar Ik zal ook weer medelijden met die volken hebben. Dan zal Ik hen terugbrengen naar hun eigen land. Iedereen zal terugkomen naar zijn eigen stuk grond. 16 Eerst hadden zij mijn volk geleerd om bij hun afgoden te zweren en hun afgoden te aanbidden. Maar als ze van mijn volk geleerd hebben om bij Mij te zweren en Mij te aanbidden, dan zullen ze bij mijn volk mogen horen. 17 Maar als een volk weigert om naar Mij te luisteren, zal Ik het helemaal vernietigen, zegt de Heer."

Footnotes

  1. Jeremia 9:26 Eigenlijk staat hier: 'Ik zal iedereen die zich heeft laten besnijden, straffen, samen met de volken die niet besneden zijn. Want de Israëlieten hebben wel hun geslachtsdeel laten besnijden, maar ze hebben een onbesneden hart.' Alle Joodse mannen moesten hun geslachtsdeel laten besnijden. Dat was het teken van het verbond van God met het Joodse volk. Lees Genesis 17:9-14. Een 'onbesneden hart' is een hart dat weigert God te gehoorzamen.
  2. Jeremia 10:25 Het land was toen nog niet veroverd, maar Jeremia zag de toekomst alsof het allemaal al gebeurd was.
  3. Jeremia 11:3 Lees Deuteronomium 28:15-68.
  4. Jeremia 11:8 Gods verbond had voorwaarden. God had beloofd zijn volk te zegenen als ze zich aan de voorwaarden hielden. Maar er zouden rampen komen als ze het verbond zouden verbreken. Lees Deuteronomium 27:11-26 en Deuteronomium 28. Daarom zou Juda nu veroverd worden door andere volken.
  5. Jeremia 12:7 In Ezechiël 10 is te lezen dat God zijn tempel verlaat.
  6. Jeremia 12:9 Met de 'roofdieren' bedoelt God de volken die Juda zouden komen verwoesten.
  7. Jeremia 12:10 Met de 'herders' worden de koningen bedoeld. Met de 'wijngaard' en de 'akker' wordt het koninkrijk Juda bedoeld.