Jeremia 29-32
BasisBijbel
De brief van Jeremia
29 Ik schreef in Jeruzalem een brief en stuurde die naar Babel. Hij was voor de leiders, priesters, profeten en iedereen die Nebukadnezar uit Jeruzalem gevangen had meegenomen naar Babel. 2 Want koning Nebukadnezar had koning Jojakim, Jojakims moeder, de hofdienaren, de leiders van Juda en Jeruzalem, de timmermannen en de smeden uit Jeruzalem gevangen meegenomen naar Babel. 3 Ik gaf deze brief mee aan Elasa de zoon van Safan, en Gemarja de zoon van Hilkia. Want zij werden door koning Zedekia van Juda als boodschappers naar koning Nebukadnezar van Babel gestuurd.
4 In de brief stond: "Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël, tegen alle mensen die Ik gevangen uit Jeruzalem heb laten meenemen naar Babel. 5 Bouw in Babel huizen en ga daarin wonen. 6 Leg groententuinen aan en eet van de groenten. Trouw en krijg kinderen. Laat jullie zonen en dochters trouwen en laten zij ook kinderen krijgen. Zorg dat jullie volk daar groter wordt, en niet kleiner. 7 Bid om vrede voor de stad waarheen Ik jullie heb gestuurd. Bid voor die stad, want als die stad vrede heeft, zullen ook jullie vrede hebben.
8 Want dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Laat je niet bedriegen door jullie profeten en waarzeggers. Geloof niet wat de mensen die bijzondere dromen hebben, tegen jullie zeggen. 9 Want ze liegen dat ze namens Mij profeteren. Ik heb hen niet gestuurd, zegt de Heer. 10 Pas als er 70 jaar in Babel voorbij zijn, zal Ik naar jullie toe komen, zegt de Heer. Dan zal Ik de goede dingen doen die Ik jullie heb beloofd: dan zal Ik jullie naar je land terugbrengen. 11 Want Ik weet wat mijn plannen voor jullie zijn, zegt de Heer. Ik heb mooie plannen voor jullie. Plannen vol vrede, niet vol ellende. Want Ik heb een hoopvolle toekomst voor jullie. 12 Dan zullen jullie Mij aanbidden. Jullie zullen naar Mij toe komen en tot Mij bidden. En Ik zal naar jullie luisteren. 13 Jullie zullen Mij zoeken en Mij ook vinden, als jullie met je hele hart naar Mij verlangen. 14 Ik zal Mij door jullie laten vinden, zegt de Heer. Ik zal een einde maken aan jullie gevangenschap. Ik zal jullie weer verzamelen uit alle volken en alle plaatsen waarheen Ik jullie heb weggejaagd. Ik zal jullie terugbrengen naar de plaats waaruit Ik jullie gevangen heb laten meenemen.
15 Maar jullie zeggen: 'De Heer heeft ons hier in Babel toch óók profeten gegeven?' 16 Maar dat zijn leugen-profeten. Ík zeg jullie over de koning uit de familie van David en over alle mensen die hier in Jeruzalem zijn achtergebleven: 17 Ik zal het zwaard, de honger en de pest op hen afsturen. Ze zijn als de oneetbare rotte vijgen.[a] 18 Ik zal hen achtervolgen met het zwaard, de honger en de pest. Alle volken waar Ik hen naartoe jaag, zullen er geschokt over zijn. Overal waar ze wonen, zullen ze slecht behandeld worden. Ze zullen door iedereen bespot en vervloekt worden. 19 Ik doe dat omdat ze niet hebben geluisterd naar wat mijn profeten van Mij moesten zeggen, zegt de Heer. Ik heb aldoor tot jullie gesproken, maar jullie wilden niet luisteren.
20 Jullie die uit Jeruzalem gevangen zijn meegenomen naar Babel, luister nu naar wat de Heer zegt! 21 Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël, over de profeet Achab, de zoon van Kolaja, en de profeet Zedekia, de zoon van Maäseja. Zij liegen dat ze namens Mij profeteren. Daarom geef Ik hen in de macht van koning Nebukadnezar van Babel. Hij zal hen voor jullie ogen doden. 22 Iedereen die uit Juda gevangen meegenomen is naar Babel, zal hun namen gebruiken als vervloeking. Ze zullen zeggen: 'Ik hoop dat de Heer met jou zal doen wat Hij met Zedekia en Achab heeft gedaan. Want de koning van Babel heeft hen levend gebraden.' 23 Want deze mannen hebben vreselijke dingen gedaan. Ze zijn ontrouw aan hun eigen vrouw en gaan met allerlei andere getrouwde vrouwen naar bed. En ze hebben gelogen dat ze namens Mij spraken. Ik weet alles wat ze hebben gedaan, zegt de Heer."
Gods woorden voor Semaja
24 De Heer zei: "Jeremia, Ik heb een boodschap voor Semaja uit Nachlam. 25 Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Semaja heeft vanuit Babel een brief geschreven aan het volk in Jeruzalem, aan de priester Zefanja en alle andere priesters. 26 Daarin stond: 'De Heer zegt tegen jou, Zefanja, dat jij priester moet worden in de plaats van de priester Jojada. Jij moet de nieuwe opziener in de tempel van de Heer worden. Iedere gek die beweert dat hij een profeet is, moet je in de gevangenis opsluiten en met zijn voeten in het blok vastzetten. 27 Waarom heb je niets gedaan aan die Jeremia uit Anatot die bij jullie loopt te doen alsof hij een profeet is? 28 Want hij heeft ons in Babel de boodschap gestuurd: 'Het zal nog lang duren. Bouw huizen en woon daarin. Leg groententuinen aan en eet de groenten daarvan.' " 29 (Ik was erbij toen priester Zefanja deze brief voorlas.)
30 En de Heer zei tegen mij: 31 "Stuur nu de volgende boodschap aan alle mensen die gevangen zijn meegenomen naar Babel: Dit zegt de Heer over Semaja uit Nachlam: Semaja heeft voor jullie geprofeteerd zonder dat Ik hem had gestuurd. Daardoor geloven jullie nu leugens. 32 Daarvoor zal Ik Semaja en zijn familie straffen. Hij zal niet meer in leven zijn als Ik mijn volk ga redden. En zijn familie zal helemaal niet meer bestaan als Ik weer goed ben voor mijn volk. Dat is zijn straf omdat het zijn schuld is dat de mensen niet naar Mij luisterden."
Israël zal ook weer worden gered
30 Toen zei de Heer tegen mij: 2 "Dit zegt de Heer, de God van Israël: Schrijf alles wat Ik tegen je gezegd heb op in een boek. 3 Want op een dag zal Ik een einde maken aan de gevangenschap van Israël en Juda, zegt de Heer. Dan zal Ik hen terugbrengen naar het land dat Ik aan hun voorouders gegeven had. Het zal weer van hen zijn."
4 Dit heeft de Heer over Israël en Juda gezegd: 5 "Dit zegt de Heer: De mensen schreeuwen van angst. Iedereen is bang. Er is geen vrede. 6 Mannen kunnen toch niet in verwachting raken en kinderen krijgen? Waarom houden ze dan hun handen tegen hun buik, zoals een vrouw doet als ze een kind aan het krijgen is? Waarom zien ze allemaal doodsbleek? 7 Pas maar op, want zo'n verschrikkelijke tijd is er nog nooit geweest. Het zal een vreselijke tijd zijn voor het volk Israël, maar het zal worden gered. 8 In die tijd zal Ik het juk van hun nek stukbreken, zegt de Heer van de hemelse legers. En Ik zal de banden ervan stukscheuren. Ze zullen geen vreemden meer hoeven te dienen. 9 Ze zullen voortaan hun Heer God dienen. En ze zullen de koning uit de familie van David dienen die Ik hun zal geven.
10 Mijn volk Israël, wees niet bang, zegt de Heer. Want Ik zal jullie uit verre landen bevrijden. Ik red jullie kinderen uit het land waar ze als gevangenen moesten wonen. Jullie zullen terugkomen en in vrede kunnen wonen. Niemand zal jullie nog opjagen. 11 Want Ik ben met jullie, zegt de Heer. Ik zal jullie redden. Want Ik zal voorgoed afrekenen met alle volken waarheen Ik jullie wegjoeg. Maar met jullie zal Ik niet voorgoed afrekenen. Ik zal jullie alleen rechtvaardig straffen. Want Ik kan niet doen alsof jullie onschuldig zijn.
12 Want de Heer zegt: Vrouwe Jeruzalem, je bent zwaargewond, doodziek. 13 Er is niemand die iets voor je kan doen. Voor jouw ziekte zijn er geen medicijnen. 14 Al je mannen zijn je vergeten.[b] Ze kijken niet meer naar je om. Ik heb je zwaar gestraft, alsof je mijn vijand was. Want je hebt heel veel vreselijke dingen gedaan. 15 Waarom schreeuw je dat je zoveel pijn hebt en dat je doodgaat? Het is je eigen schuld. Ik doe jou dit aan omdat je heel veel vreselijke dingen hebt gedaan.
16 Maar de volken die jou nu verslinden, zullen zelf verslonden worden. Al je vijanden zullen zelf gevangen meegenomen worden. Iedereen die jou berooft en leegplundert, zal zelf beroofd en leeggeplunderd worden. 17 En Ik zal je genezen, zegt de Heer, omdat de mensen jou, Jeruzalem, een weggejaagde vrouw noemen, een vrouw die niemand nog wil hebben."
Troostende woorden voor Jeruzalem en Israël
18 De Heer zegt: "Ik zal een eind maken aan de gevangenschap van het volk Israël. Ik zal weer goed zijn voor hun steden. En de stad Jeruzalem zal herbouwd worden op haar fundamenten. De burcht zal weer op zijn oude plaats opgebouwd worden. 19 Mijn volk zal Mij danken en prijzen en ze zullen feestvieren. Ik zal ervoor zorgen dat mijn volk steeds groter wordt, en niet kleiner. Ik zal hen groot en machtig maken, en niet machteloos. 20 Ze zullen weer zijn als vroeger en dicht bij Mij leven. Al hun vijanden zal Ik straffen. 21 Er zal een Koning uit hen geboren worden en Ik zal zorgen dat Hij dicht bij Mij zal leven. Hij zal naar Mij toe komen. Wie zal van harte zo dicht bij Mij durven komen? zegt de Heer. 22 Dan zullen jullie mijn volk zijn en Ik zal jullie God zijn."
23 Jeremia zegt: "De woede van de Heer komt als een stormwind aan, een storm die alles meesleurt! Die storm zal zich storten op de mensen die zich niets van Hem aantrekken. 24 De woede van de Heer is niet te stoppen, totdat Hij heeft gedaan wat Hij van plan was. Pas aan het eind van de tijd zullen jullie dit begrijpen." (lees verder)
Troostende woorden voor Jeruzalem en Israël (vervolg)
31 De Heer zegt: "In die tijd zullen alle families van Israël Mij hun God noemen. En zij zullen mijn volk zijn. 2 Ik zal zorgen voor de mensen van mijn volk die deze oorlog hebben overleefd. Ik zal hen redden uit de woestijn en naar de plaats van rust brengen. 3 Al lang geleden heb Ik tegen je gezegd, Jeruzalem, dat Ik altijd van je heb gehouden. Ik zal ook voor eeuwig van je blijven houden. Daarom heb Ik ook altijd voor je gezorgd. 4 Ik zal ervoor zorgen dat je weer opgebouwd wordt, Jeruzalem. Je zal weer feestvieren, muziek maken en dansen. 5 Je zal weer wijngaarden planten op de bergen van Samaria. De mensen zullen wijngaarden planten en de wijn daarvan drinken. 6 Op een dag zullen de wachtposten op de bergen van Efraïm weer roepen: 'Kom, laten we naar Jeruzalem gaan, naar onze Heer God!'
7 De Heer zegt: Juich van vreugde over het volk Israël. Juich over het belangrijkste volk van alle volken. Juich en zeg: 'De Heer heeft zijn volk gered. Hij heeft alle mensen bevrijd die van zijn volk waren overgebleven.' 8 Ik zal hen terugbrengen uit het Noorderland. Ik zal hen verzamelen van over de hele wereld. Er zullen blinde en verlamde mensen bij zijn. Er zullen vrouwen bij zijn die in verwachting zijn en vrouwen met heel jonge baby's. Met grote groepen tegelijk zullen ze hier terugkomen. 9 Ze zullen huilen van blijdschap, en Mij smeken om hen veilig hier te brengen. Ik zal hen langs beken leiden, over een goed begaanbare weg waarop ze niet zullen struikelen. Want Ik ben de Vader van het volk Israël. Israël is mijn oudste zoon.
10 Volken, luister naar wat Ik zeg. Laat het tot op de verre eilanden weten. De Heer zegt: Ik heb Israël uit elkaar gejaagd, maar Ik zal het ook weer verzamelen. Ik zal mijn volk beschermen zoals een herder zijn kudde beschermt. 11 Want Ik, de Heer, heb het volk Israël vrijgekocht. Ik red hen uit de macht van iemand die sterker was dan zij. 12 Zo komen ze juichend naar de berg Sion. Ze juichen over al het goede dat Ik hun geef: graan, wijn en olijf-olie, schapen en koeien. Ze zullen nooit meer ergens gebrek aan hebben. Ze zullen nooit meer verdrietig zijn. 13 Jong en oud zullen dansen. Ik zal hun verdriet in blijdschap veranderen. Ik zal hen troosten. Ik zal hen weer blij maken na al hun verdriet. 14 En Ik zal de priesters weer blij maken en overvloed geven. Mijn volk zal met volle teugen genieten van Mij en van alles wat Ik hun geef, zegt de Heer.
15 Dit zegt de Heer: In Rama huilt iemand. Ze huilt hartverscheurend. Het is Rachel.[c] Ze huilt over haar kinderen omdat ze er niet meer zijn. Ze wil zich niet laten troosten. 16 Maar de Heer zegt: Huil maar niet meer. Veeg je tranen af. Want Ik zal je belonen voor alles wat je hebt gedaan, zegt de Heer. Je kinderen zullen terugkomen uit het land van de vijand. 17 Er is nog hoop, er is nog toekomst voor je kinderen. Je bewoners zullen weer naar hun eigen land terugkomen.
18 Ik heb Israël wel horen klagen: 'U heeft mij gestraft. U heeft mij behandeld als een os die nog moet leren om onder een juk te lopen. Help mij om weer bij U terug te komen, Heer, want dan zal ik bij U terug kunnen komen. Want U bent mijn Heer God. 19 Ik heb eindelijk begrepen dat ik verkeerd gedaan heb. Ik heb er heel erg spijt van. Ik schaam me diep over wat ik vroeger heb gedaan.'
20 Maar Israël is mijn lievelingszoon! Hij is mijn troetelkind. Elke keer als Ik zijn naam noem, voel Ik hoeveel Ik van hem houd. Ik heb medelijden met hem. Daarom zal Ik weer goed voor hem zijn, zegt de Heer.
21 Vrouwe Jeruzalem, zorg dat je goed de weg kan vinden! Zet wegwijzers neer. Neem de grote weg. Kom terug, kom terug naar je steden hier. 22 Hoelang zul je nog blijven weglopen, zoals een dochter die wegloopt van haar vader? Ik zal ervoor zorgen dat er iets gebeurt dat nog nooit eerder gebeurd is: Jeruzalem zal Míj innig omhelzen, in plaats van dat Ik Jeruzalem innig omhels.
23 Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Ik zal een einde maken aan de gevangenschap van Juda. Dan zullen de mensen in de steden van Juda weer zeggen: 'De Heer zal goed voor je zijn, stad van rechtvaardigheid, heilige berg!' 24 Jeruzalem en de steden van Juda zullen weer bewoond worden. Er zullen weer boeren zijn, en herders die met hun kudden rondtrekken. 25 Want de mensen die moe zijn, vul Ik met nieuwe kracht. De mensen die bedroefd waren, geef Ik nieuwe blijdschap."
26 Toen werd ik wakker. Wat had de Heer me prachtige dingen laten zien in mijn droom!
God zal een nieuw verbond sluiten
27 Toen zei de Heer: "Op een dag zal Ik ervoor zorgen dat het koninkrijk Israël en het koninkrijk Juda weer vol mensen en vol vee worden. 28 Eerst heb Ik hen uitgerukt en afgebroken, verwoest en vernietigd door allerlei rampen. Maar Ik zal hen ook weer planten en opbouwen, zegt de Heer. 29 Nu zeggen de mensen: 'De vaders hebben zure druiven gegeten en daardoor zijn de tanden van de kinderen stroef geworden.'[d] Maar in die tijd zullen ze dat niet meer zeggen. 30 Want iedereen wordt zelf gestraft voor de verkeerde dingen die hij doet. Iedereen die onrijpe druiven eet, zal zelf stroeve tanden krijgen.
31 Op een dag zal Ik met het koninkrijk Israël en met het koninkrijk Juda een nieuw verbond sluiten, zegt de Heer. 32 Het zal een ander verbond zijn dan het verbond dat Ik met hun voorouders heb gesloten,[e] toen Ik hen bij de hand nam en uit Egypte haalde. Zíj hebben zich niet aan dat verbond gehouden, ook al ben Ik hun Heer. 33 Maar het nieuwe verbond dat Ik in die tijd met het volk Israël zal sluiten, zal anders zijn, zegt de Heer. Ik zal mijn wet niet meer in steen, maar in hun binnenste schrijven, in hun hart en in hun verstand. En Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. 34 Dan zullen ze elkaar niet meer hoeven te leren wie Ik ben. Want iedereen, van hoog tot laag, zal Mij kennen, zegt de Heer. Ik zal hun al hun ongehoorzaamheid vergeven. Ik zal er zelfs niet meer aan denken.
35 Ik ben de Heer van de hemelse legers. Ik laat overdag de zon schijnen en 's nachts de maan en de sterren. Ik jaag de golven van de zee op zodat ze bruisen en schuimen. 36 Zolang Ik deze dingen laat bestaan, zal er een rest van het volk Israël blijven bestaan en zal het mijn volk blijven. 37 De hemel zal nooit te meten zijn en de fundamenten van de aarde zullen nooit te vinden zijn. Net zo zal Ik nooit besluiten om het overblijfsel van Israël voor straf voorgoed aan zijn lot over te laten, zegt de Heer.
38 Op een dag zal mijn stad Jeruzalem herbouwd worden, vanaf de Hananeëltoren tot aan de Hoekpoort, zegt de Heer. 39 De stad zal nog groter worden dan eerst: tot aan de Garebheuvel en tot Goat. 40 En het hele Ben-Hinnomdal, en de hopen as[f] en alle velden tot aan de beek Kidron, tot aan de hoek van de Paardenpoort aan de oostkant van de stad, zullen bij mijn stad horen. Er zal nooit meer iets uitgerukt of verwoest worden."
Jeremia moet een akker kopen
32 Toen Zedekia tien jaar koning van Juda was en Nebukadnezar 18 jaar koning van Babel, sprak de Heer tegen mij. 2 Op dat moment was Jeruzalem omsingeld door het leger van de koning van Babel. Ik zat in de gevangenis op de binnenplaats van het paleis van koning Zedekia. 3 Want koning Zedekia had mij laten opsluiten omdat ik had geprofeteerd: 'De Heer zegt: Let op, Jeruzalem zal veroverd worden door de koning van Babel. 4 U, koning Zedekia, zal niet ontsnappen. U zal in de handen van de koning van Babel vallen. U zal hem zelf zien en met hem spreken. 5 En de koning van Babel zal u meenemen naar Babel. Daar zult u blijven, totdat de Heer u daar vandaan haalt. Het heeft geen zin tegen de koning van Babel te strijden, want u zal geen succes hebben.'
6 De Heer zei nu tegen mij: 7 "Hanameël, de zoon van je oom Sallum, zal naar je toe komen. Hij zal je vragen of jij zijn akker bij Anatot wil kopen. Hij wil hem kwijt en omdat jij familie van hem bent, heb jij als eerste het recht om de akker te kopen." 8 En inderdaad kwam mijn neef Hanameël naar mij toe in de gevangenis, zoals de Heer gezegd had. Hij zei tegen mij: "Wil jij mijn akker in Anatot kopen, in het gebied van de stam van Benjamin? Want jij hebt daar recht op. Koop hem dus van me." Toen wist ik dat de Heer wilde dat ik die akker zou kopen.
9 Dus kocht ik de akker van Hanameël en betaalde hem er 17 sikkels (187 gram) zilver voor. 10 Ik schreef een koopbrief waarin stond dat ik de akker kocht. Ik verzegelde de brief. Er waren getuigen bij die zagen dat ik het zilver voor hem afgewogen had. 11+12 Ik gaf de verzegelde koopbrief en een kopie ervan die open bleef (zoals dat moet van de wet), aan Baruch,[g] de zoon van Neria, die een zoon was van Machseja. Mijn neef Hanameël was daarbij, met de getuigen die de koopbrief ook hadden ondertekend, en al de Judeeërs die daar in de gevangenis op de binnenplaats zaten. 13 Toen zei ik tegen Baruch terwijl iedereen het hoorde: 14 "Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Stop deze twee brieven, dus deze gesloten koopbrief en de open kopie ervan, in een pot, zodat ze lang bewaard zullen blijven. 15 Want dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Op een dag zullen er weer huizen, akkers en wijngaarden gekocht worden in dit land."
Jeremia vraagt aan God waarom hij de akker moest kopen
16 Toen ik de brief van de aankoop van de akker aan Baruch had gegeven, bad ik tot de Heer: 17 "Heer, U heeft door uw grote macht en kracht de hemel en de aarde gemaakt. Niets is te wonderlijk voor U. 18 U bent vriendelijk en goed voor duizenden mensen. En als mensen U ongehoorzaam zijn, heeft dat gevolgen voor hun kinderen en kleinkinderen. U bent de grote, geweldige God. Uw naam is 'Heer van de hemelse legers'. 19 U bent wijs en U doet machtige dingen. U ziet alles wat de mensen doen. U geeft ieder mens wat hij verdiend heeft met de dingen die hij heeft gedaan, goed of slecht. 20 U heeft wonderen gedaan, vroeger in Egypte en nu nog steeds. Niet alleen in Israël, maar ook bij andere mensen. U heeft ervoor gezorgd dat U overal bekend bent geworden. 21 U heeft uw volk Israël op een geweldige manier uit Egypte bevrijd, met tekenen, wonderen en grote rampen. 22 U heeft hun dit land gegeven. Het is het land waarvan U aan hun voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob gezworen had dat U het hun zou geven, een goed en prachtig land.
23 Maar toen ze hier gekomen waren en het veroverd hadden, luisterden ze niet naar U. Ze wilden uw wetten niet gehoorzamen. Ze hebben niets gedaan van alles wat U hun had bevolen. Daarom heeft U nu al deze ellende over hen laten komen. 24 Het leger staat al vlak voor de stad. Ze hebben een wal opgeworpen om over de muur te kunnen klimmen. Ze zullen Jeruzalem veroveren. U geeft de stad in de macht van de Babyloniërs. De mensen zullen sterven door het zwaard, de honger en de pest. Alles wat U gezegd heeft, is ook gebeurd. 25 Toch zegt U tegen mij, Heer, dat ik die akker moet kopen voor de prijs die ervoor gevraagd werd, en de koopbrief door getuigen moet laten ondertekenen. Maar waarom? Want U heeft de stad in de macht van de Babyloniërs gegeven!"
Gods antwoord aan Jeremia
26 Toen antwoordde de Heer mij: 27 "Ik ben de Heer, de God van alle mensen. Zou voor Mij iets te wonderlijk zijn? 28 Daarom zeg Ik: Ik geef deze stad in de macht van de Babyloniërs en van hun koning Nebukadnezar. Jeruzalem zal veroverd worden. 29 Het leger van de Babyloniërs zal de stad binnen komen en in brand steken. Alle huizen waarop de mensen brand-offers en wijn-offers hebben gebracht voor Baäl en andere goden, zullen afbranden. Want ze hebben Mij heel erg kwaad gemaakt met die offers. 30 De bewoners van het koninkrijk Israël en de bewoners van het koninkrijk Juda hebben hun hele leven altijd alles gedaan wat Ik verboden heb. Ze hebben Mij aldoor woedend gemaakt met alles wat ze deden, zegt de Heer. 31 Sinds de dag dat ze deze stad hebben gebouwd, hebben de bewoners Mij kwaad gemaakt.
Nu doe Ik haar uit mijn ogen weg. 32 En dat doe Ik vanwege alle slechte dingen die de bewoners van het koninkrijk Israël en van het koninkrijk Juda hebben gedaan. Want ze hebben Mij daarmee heel erg kwaad gemaakt. Want zij, hun koningen, hun leiders, hun priesters, hun profeten, de bewoners van Juda en de bewoners van Jeruzalem wilden niets met Mij te maken hebben. 33 Ik probeerde steeds hen te leren hoe ze moesten leven. Maar ze wilden niet naar Mij luisteren. Ze wilden Mij niet gehoorzamen. 34 In plaats daarvan bedierven ze met hun godenbeelden de tempel waar Ik zou wonen. 35 En ze bouwden altaren voor hun goden in het Ben-Hinnomdal. Daar offerden ze hun zonen en dochters aan Moloch. Dat had Ik hun niet bevolen. Ik heb nooit gezegd dat ze dat moesten doen. Zoiets heb Ik zelfs nooit bedacht. Juda deed gruwelijke dingen.
36 Maar nu zegt de Heer, de God van Israël: Je hebt gelijk: de bewoners van deze stad komen nu in de macht van de koning van Babel. Ze zullen sterven door het zwaard, de honger en de pest. 37 Maar let op, Ik zal hen weer verzamelen uit alle landen waarheen Ik hen in mijn woede verjaag. Ik zal hen hier terugbrengen. Ik zal ervoor zorgen dat ze hier veilig kunnen wonen. 38 Ja, ze zullen mijn volk zijn en Ik zal hun God zijn. 39 Ze zullen maar één ding willen: bij Mij horen. Zij en hun kinderen zullen hun leven lang diep ontzag voor Mij hebben. Dan zal het goed met hen gaan. 40 Ik zal een eeuwig verbond met hen sluiten. Ik beloof dat Ik hen nooit meer zal verlaten en dat Ik goed voor hen zal zijn. Ik zal er Zelf voor zorgen dat ze diep ontzag voor Mij zullen hebben. Daardoor zullen ze nooit meer bij Mij weglopen. 41 En Ik zal blij over hen zijn en goed voor hen zijn. Ik zal ervoor zorgen dat ze voor altijd in dit land zullen wonen. Ik zal met hart en ziel voor hen zorgen.
42 Want dit zegt de Heer: Eerst laat Ik deze grote ramp over dit volk komen. Maar Ik laat nu alvast weten dat Ik straks ook weer goed voor hen zal zijn. 43 Jij zegt wel dat dit land een wildernis wordt waar geen mens of dier wil wonen, een land dat veroverd wordt door de Babyloniërs. Maar Ik zeg je dat er in het land weer akkers gekocht zullen worden. 44 De mensen zullen akkers kopen en koopbrieven schrijven, die brieven laten ondertekenen door getuigen en ze verzegelen. Dit zal gebeuren in het land van de stam van Benjamin, in de omgeving van Jeruzalem, in de steden van Juda vanaf de bergen tot de vlakte en in de steden in het zuiden. Want Ik zal een einde maken aan hun gevangenschap, zegt de Heer."
Footnotes
- Jeremia 29:17 Lees Jeremia 24.
- Jeremia 30:14 Met 'mannen' worden soms afgoden bedoeld, soms landen waarmee Jeruzalem verbonden sloot. Maar God wilde dat het volk op Hém zou vertrouwen, en niet op andere goden of op andere landen.
- Jeremia 31:15 Rachel was de vrouw van Jakob. Ze werd begraven bij Rama. In deze tekst gaat het in de eerste plaats over de bewoners van Rama, die gevangen zijn meegenomen naar Babel en door de Heer teruggebracht zullen worden. Maar in de tweede plaats is het een profetie over iets wat eeuwen later zou gebeuren. Namelijk de moord op de kinderen van Betlehem, toen koning Herodus probeerde om Jezus te doden toen Hij pas geboren was. Want Rama ligt vlak bij Betlehem. Toen huilde het hele dorp, omdat alle kleine kinderen waren gedood. Lees Matteüs 2:17 en 18.
- Jeremia 31:29 Dit was een uitdrukking die betekende: De mensen zeggen dat het niet hún schuld is dat het slecht met hen gaat, maar dat het de schuld van hun ouders is. Maar God zegt in vers 30 dat iedereen zelf verantwoordelijk is voor hoe hij leeft.
- Jeremia 31:32 De regels en voorwaarden van dat verbond waren in steen geschreven: de twee grote platte stenen van het verbond. Lees Deuteronomium 9:10.
- Jeremia 31:40 De as werd eeuw in eeuw uit op dezelfde plaats gestort buiten de muren van Jeruzalem.
- Jeremia 32:11 Baruch was de schrijver van Jeremia. Lees Jeremia 36:4.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016