Add parallel Print Page Options

Welvaart en vrede voorzegd

30 Dit is een volgende boodschap van de Here aan Jeremia:

‘De Here God van Israël zegt: “Schrijf alles wat Ik tegen u heb gezegd op in een boek. Er komt namelijk een tijd waarin Ik mijn volk weer welvaart zal geven. Ik zal Israël en Juda terugbrengen naar het land dat Ik hun voorouders gaf, zij zullen het bezitten en er opnieuw in wonen.” ’

De Here droeg Jeremia op het volgende over Juda en Israël op te schrijven: ‘ “Waar zullen wij vrede vinden?” roepen zij. “Er is alleen angst en beven. Brengen mannen kinderen ter wereld? Waarom staan zij daar dan zo, lijkbleek en met de handen op hun buik, zoals vrouwen die op het punt staan te bevallen?” Ach, is er in de hele geschiedenis ooit een tijd van angst geweest, zoals die nu in aantocht is? Het is een tijd van grote nood voor de mensen van mijn volk. Maar toch zal God hen redden! Want op die dag,’ zegt de Here van de hemelse legers, ‘zal Ik het juk op hun nek breken en hen uit de boeien bevrijden. Buitenlanders zullen dan niet langer hun meesters zijn! Dan zullen zij alleen de Here, hun God, dienen en de nakomeling van David die Ik als koning over hen zal aanstellen,’ zegt de Here. 10 Wees dus niet bang, mijn dienaar Jakob. ‘Wees niet angstig, Israël, want Ik zal u terugbrengen vanuit verre landen en uw kinderen vanuit hun ballingschap. Zij zullen veilig en ongestoord wonen in hun eigen land en niemand zal hen bang maken. 11 Want Ik ben met u en zal u redden,’ zegt de Here. ‘Ik zal de volken waarheen Ik u heb gestuurd volledig vernietigen, maar u zal Ik niet uitroeien. Ik zal u wel straffen, u zult er niet ongestraft vanaf komen.

12 Uw zonde is namelijk ongeneeslijk, een vreselijke wond. 13 Er is niemand die u kan helpen of uw wond kan verbinden, er is geen kruid tegen gewassen. 14 Al uw bondgenoten hebben u verlaten en geven niets meer om u, want Ik heb u wreed gestraft, alsof Ik uw vijand was. Meedogenloos, of Ik een onverzoenlijke tegenstander was. Uw zonden zijn ontelbaar, uw schuld is enorm. 15 Waarom beklaagt u zich nu over uw zonde als over een wond die niet meer te genezen is? Ik heb u zo vaak moeten straffen wegens de enorme omvang van uw schuld. 16 Maar op die dag zullen allen die u vernietigen, zelf vernietigd worden en al uw vijanden zullen slaven worden. Wie u beroven, zullen zelf beroofd worden, en wie u aanvallen, zullen zelf aangevallen worden. 17 Dan zal Ik u uw gezondheid teruggeven en uw wonden genezen. Nu wordt u nog “Verstotene” genoemd en heet Jeruzalem “Sion, de plaats die niemand wil.”

18 Maar,’ zegt de Here, ‘als Ik u vanuit de gevangenschap naar uw vaderland terugbreng en u weer welvaart geef, zal Jeruzalem op haar puinhopen worden herbouwd. Het paleis zal weer worden opgebouwd, waar het vroeger heeft gestaan. 19 De steden zullen vol vreugde en dankbaarheid zijn. Ik zal mijn volk laten groeien en bloeien tot het weer groot en aanzienlijk is. 20 De kinderen van mijn volk zullen net als vroeger weer in welvaart leven. Zij zullen onder mijn ogen samenkomen en Ik zal iedereen straffen die probeert hun schade te berokkenen. 21 Ook zullen zij weer een eigen leider hebben, iemand die te midden van hen zal opstaan. Ik zal hem uitnodigen dichtbij Mij te komen en dat zal hij ook doen. Wie zal zich echter uit zichzelf van harte aan Mij toevertrouwen en in mijn nabijheid durven komen? 22 Dan zult u weer mijn volk zijn en Ik zal uw God zijn.

23 Kijk, plotseling brult de allesvernietigende wervelwind van de Here, hij zal losbarsten boven de hoofden van de goddelozen. 24 De Here zal zijn brandende toorn pas laten bedaren wanneer Hij alle plannen waartoe Hij had besloten, heeft uitgevoerd. Later zult u begrijpen wat Ik u nu vertel.’

De hoopvolle toekomst van Israël

31 ‘In die tijd,’ zegt de Here, ‘zullen alle stammen van Israël Mij erkennen als de Here, zij zullen zich als mijn volk gedragen. Ik zal voor hen zorgen, zoals Ik zorgde voor de Israëlieten die uit Egypte kwamen en aan wie Ik mijn genade toonde in de woestijn. Ik leidde hen en gaf hun rust. Want lang voor die tijd heeft de Here tegen Israël gezegd: mijn volk, Ik heb van u gehouden met een eeuwigdurende liefde, liefdevol heb Ik u naar Mij toegetrokken. Ik zal uw volk herstellen, maagd van Israël. U zult opnieuw gelukkig zijn en weer dansen op het ritme van de tamboerijnen.

U zult weer wijngaarden planten op de berghellingen van Samaria en met voldoening de opbrengst van uw eigen tuinen eten. Er zal een dag komen dat de wachters op de heuvels van Israël zullen roepen: “Sta op, laten we naar Sion gaan, naar de Here, onze God.” Want de Here zegt: “Zing blij over Israël, zing een jubelzang over het grootste van alle volken! De Here heeft zijn volk en de restanten van Israël gered.” Want Ik zal hen terugbrengen vanuit het noorden en uit de verste hoeken van de aarde, zonder iemand te vergeten. Lammen en blinden zullen terugkomen, jonge moeders met hun kleine kinderen, vrouwen die op het punt staan te bevallen. Het zal een grote menigte zijn die terugkeert. Vreugdetranen zullen hen langs de wangen lopen en zij zullen tot Mij bidden wanneer Ik hen naar huis leid. Zij zullen langs stromende beken trekken, zonder te struikelen. Want Ik ben een vader voor Israël en Efraïm is mijn oudste zoon.’ 10 Luister naar deze boodschap van de Here, volken van de wereld, en laat iedereen in verre landen het horen: de Here, die zijn volk uiteen heeft gejaagd, haalt het weer bij elkaar en zal hen bewaken zoals een herder zijn kudde. 11 Hij zal de Israëlieten weer bevrijden en verlossen uit de macht van hun overheersers! 12 Zij zullen thuiskomen en vrolijke liederen zingen op de heuvels van Sion, verheugd over de goedheid van de Here, de goede oogsten, de tarwe, de wijn en de olie, en over de pasgeboren kalveren en lammetjes. Hun leven zal zijn als een tuin met genoeg water en al hun problemen zullen voorbij zijn. 13 De jonge meisjes zullen dansen van blijdschap en ook de mannen, jong en oud, zullen delen in de feestvreugde. ‘Want Ik zal hun rouw veranderen in vreugde, Ik zal hen troosten en blij maken, want de gevangenschap met al zijn ellende zal achter de rug zijn. 14 Ik zal de priesters een overvloed aan offervlees schenken dat in de tempel bij hen wordt gebracht, Ik zal mijn volk verzadigen met mijn overvloed,’ zegt de Here.

15 De Here sprak opnieuw tegen mij en zei: ‘In Rama wordt luid gehuild en gejammerd, Rachel huilt om haar kinderen en wil zich niet laten troosten, omdat haar kinderen er niet meer zijn.’ 16 Maar de Here zegt: ‘Huil niet langer, Ik heb uw gebeden gehoord en u zult ze terugzien, zij zullen bij u terugkomen uit het verre land van de vijand. 17 Uw toekomst ziet er hoopvol uit,’ zegt de Here, ‘want uw kinderen zullen terugkeren naar hun eigen land.

18 Ik heb Israëls klachten gehoord: “U hebt mij hard gestraft, maar dat was nodig. Want ik was een koppig kalf dat moest wennen aan het juk. Keer mijn hart naar U toe, opdat ik weer tot U zal terugkeren, want U alleen bent de Here, mijn God. 19 Ik ben van U afgedwaald, maar ik heb berouw, ik heb mijn fouten erkend. Ik schaam mij diep voor wat ik in mijn jeugd heb misdaan.” ’ 20 De Here antwoordt: ‘Israël is nog steeds mijn zoon, mijn liefste kind. Ik moest hem vaak straffen, maar Ik houd nog steeds van hem. Ik verlang naar hem en zal hem zeker helpen.’

21 Als u in ballingschap wordt weggevoerd, zet dan tekens langs de weg die in de richting van Israël wijzen. Markeer uw weg goed. Want u zult weer terugkeren naar uw steden, Israël. 22 Hoe lang zult u nog aarzelen, afvallige dochter? Want de Here zal iets nieuws en onbekends laten gebeuren, Israël zal uit zichzelf de Here zoeken!

23 De Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: ‘Als Ik hen weer terugbreng, zal men in Juda en haar steden zeggen: “De Here zegene u, centrum van rechtvaardigheid, heilige heuvel!” 24 Stedelingen, boeren en herders zullen voor altijd in vrede en blijdschap samenleven. 25 Ik zal de vermoeiden rust en de bedroefden blijdschap geven.’

26 Toen werd ik, Jeremia, wakker. Wat genoot ik van zoʼn slaap!

27 De Here zegt: ‘Er komt een tijd dat Ik het aantal inwoners en de veestapel hier in Israël enorm zal laten groeien. 28 In het verleden heb Ik mijn best gedaan dit volk te verwoesten en uit te roeien, maar nu zal Ik het weer zorgvuldig opbouwen. 29 De mensen zullen niet langer het gezegde “kinderen boeten voor de zonden van hun ouders” gebruiken, 30 want iedereen zal voor zijn eigen zonden sterven, ieder moet voor zijn eigen zonden boeten.

31 Er komt een dag,’ zegt de Here, ‘dat Ik een nieuw verbond met de mensen van Juda en Israël zal sluiten. 32 Het zal niet hetzelfde verbond zijn dat Ik met hun voorouders sloot toen Ik die uit Egypte leidde. Dat verbond hebben zij toen verbroken, hoewel Ik voor hen zorgde als een man voor zijn vrouw. 33 Maar dit is het nieuwe verbond dat Ik dan met hen zal sluiten: Ik zal mijn wetten in hun harten graveren, zodat zij Mij willen eren, dan zal Ik werkelijk hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. 34 Dan hoeven zij elkaar niet meer te vertellen dat het goed is de Here te kennen,’ want iedereen, klein en groot, zal Mij dan werkelijk kennen, zegt de Here, ‘Ik zal hun zonden vergeven en voor altijd vergeten.’ 35 Dit zegt de Here, die ons overdag het zonlicht en ʼs nachts het licht van maan en sterren geeft, die de zee opzweept zodat de golven beginnen te bulderen en wiens naam is Here van de hemelse legers: 36 ‘Net zo min als Ik van plan ben deze natuurwetten te veranderen, zo zal Ik ook mijn volk Israël niet verstoten! 37 Net zomin als de hemelen kunnen worden gemeten en de fundamenten van de aarde kunnen worden gepeild, zo zal Ik er nooit over denken hen voor altijd te verstoten vanwege hun zonden! 38,39 Want er komt een tijd,’ zegt de Here, ‘dat heel Jeruzalem voor de Here zal zijn herbouwd. Vanaf de toren van Hananeël in het noordoosten van de stad tot aan de Hoekpoort in het noordwesten, en vanaf de Garebheuvel in het zuidwesten tot Goa in het zuidoosten. 40 De hele stad en het dal waar de doden begraven worden, zullen heilig zijn voor de Here, evenals de velden die zich uitstrekken tot aan de Kidronbeek en vervolgens naar de Paardenpoort aan de oostkant van de stad. Deze stad zal nooit meer worden ingenomen of verwoest.’

Israël zal ook weer worden gered

30 Toen zei de Heer tegen mij: "Dit zegt de Heer, de God van Israël: Schrijf alles wat Ik tegen je gezegd heb op in een boek. Want op een dag zal Ik een einde maken aan de gevangenschap van Israël en Juda, zegt de Heer. Dan zal Ik hen terugbrengen naar het land dat Ik aan hun voorouders gegeven had. Het zal weer van hen zijn."

Dit heeft de Heer over Israël en Juda gezegd: "Dit zegt de Heer: De mensen schreeuwen van angst. Iedereen is bang. Er is geen vrede. Mannen kunnen toch niet in verwachting raken en kinderen krijgen? Waarom houden ze dan hun handen tegen hun buik, zoals een vrouw doet als ze een kind aan het krijgen is? Waarom zien ze allemaal doodsbleek? Pas maar op, want zo'n verschrikkelijke tijd is er nog nooit geweest. Het zal een vreselijke tijd zijn voor het volk Israël, maar het zal worden gered. In die tijd zal Ik het juk van hun nek stukbreken, zegt de Heer van de hemelse legers. En Ik zal de banden ervan stukscheuren. Ze zullen geen vreemden meer hoeven te dienen. Ze zullen voortaan hun Heer God dienen. En ze zullen de koning uit de familie van David dienen die Ik hun zal geven.

10 Mijn volk Israël, wees niet bang, zegt de Heer. Want Ik zal jullie uit verre landen bevrijden. Ik red jullie kinderen uit het land waar ze als gevangenen moesten wonen. Jullie zullen terugkomen en in vrede kunnen wonen. Niemand zal jullie nog opjagen. 11 Want Ik ben met jullie, zegt de Heer. Ik zal jullie redden. Want Ik zal voorgoed afrekenen met alle volken waarheen Ik jullie wegjoeg. Maar met jullie zal Ik niet voorgoed afrekenen. Ik zal jullie alleen rechtvaardig straffen. Want Ik kan niet doen alsof jullie onschuldig zijn.

12 Want de Heer zegt: Vrouwe Jeruzalem, je bent zwaargewond, doodziek. 13 Er is niemand die iets voor je kan doen. Voor jouw ziekte zijn er geen medicijnen. 14 Al je mannen zijn je vergeten.[a] Ze kijken niet meer naar je om. Ik heb je zwaar gestraft, alsof je mijn vijand was. Want je hebt heel veel vreselijke dingen gedaan. 15 Waarom schreeuw je dat je zoveel pijn hebt en dat je doodgaat? Het is je eigen schuld. Ik doe jou dit aan omdat je heel veel vreselijke dingen hebt gedaan.

16 Maar de volken die jou nu verslinden, zullen zelf verslonden worden. Al je vijanden zullen zelf gevangen meegenomen worden. Iedereen die jou berooft en leegplundert, zal zelf beroofd en leeggeplunderd worden. 17 En Ik zal je genezen, zegt de Heer, omdat de mensen jou, Jeruzalem, een weggejaagde vrouw noemen, een vrouw die niemand nog wil hebben."

Troostende woorden voor Jeruzalem en Israël

18 De Heer zegt: "Ik zal een eind maken aan de gevangenschap van het volk Israël. Ik zal weer goed zijn voor hun steden. En de stad Jeruzalem zal herbouwd worden op haar fundamenten. De burcht zal weer op zijn oude plaats opgebouwd worden. 19 Mijn volk zal Mij danken en prijzen en ze zullen feestvieren. Ik zal ervoor zorgen dat mijn volk steeds groter wordt, en niet kleiner. Ik zal hen groot en machtig maken, en niet machteloos. 20 Ze zullen weer zijn als vroeger en dicht bij Mij leven. Al hun vijanden zal Ik straffen. 21 Er zal een Koning uit hen geboren worden en Ik zal zorgen dat Hij dicht bij Mij zal leven. Hij zal naar Mij toe komen. Wie zal van harte zo dicht bij Mij durven komen? zegt de Heer. 22 Dan zullen jullie mijn volk zijn en Ik zal jullie God zijn."

23 Jeremia zegt: "De woede van de Heer komt als een stormwind aan, een storm die alles meesleurt! Die storm zal zich storten op de mensen die zich niets van Hem aantrekken. 24 De woede van de Heer is niet te stoppen, totdat Hij heeft gedaan wat Hij van plan was. Pas aan het eind van de tijd zullen jullie dit begrijpen." (lees verder)

Troostende woorden voor Jeruzalem en Israël (vervolg)

31 De Heer zegt: "In die tijd zullen alle families van Israël Mij hun God noemen. En zij zullen mijn volk zijn. Ik zal zorgen voor de mensen van mijn volk die deze oorlog hebben overleefd. Ik zal hen redden uit de woestijn en naar de plaats van rust brengen. Al lang geleden heb Ik tegen je gezegd, Jeruzalem, dat Ik altijd van je heb gehouden. Ik zal ook voor eeuwig van je blijven houden. Daarom heb Ik ook altijd voor je gezorgd. Ik zal ervoor zorgen dat je weer opgebouwd wordt, Jeruzalem. Je zal weer feestvieren, muziek maken en dansen. Je zal weer wijngaarden planten op de bergen van Samaria. De mensen zullen wijngaarden planten en de wijn daarvan drinken. Op een dag zullen de wachtposten op de bergen van Efraïm weer roepen: 'Kom, laten we naar Jeruzalem gaan, naar onze Heer God!'

De Heer zegt: Juich van vreugde over het volk Israël. Juich over het belangrijkste volk van alle volken. Juich en zeg: 'De Heer heeft zijn volk gered. Hij heeft alle mensen bevrijd die van zijn volk waren overgebleven.' Ik zal hen terugbrengen uit het Noorderland. Ik zal hen verzamelen van over de hele wereld. Er zullen blinde en verlamde mensen bij zijn. Er zullen vrouwen bij zijn die in verwachting zijn en vrouwen met heel jonge baby's. Met grote groepen tegelijk zullen ze hier terugkomen. Ze zullen huilen van blijdschap, en Mij smeken om hen veilig hier te brengen. Ik zal hen langs beken leiden, over een goed begaanbare weg waarop ze niet zullen struikelen. Want Ik ben de Vader van het volk Israël. Israël is mijn oudste zoon.

10 Volken, luister naar wat Ik zeg. Laat het tot op de verre eilanden weten. De Heer zegt: Ik heb Israël uit elkaar gejaagd, maar Ik zal het ook weer verzamelen. Ik zal mijn volk beschermen zoals een herder zijn kudde beschermt. 11 Want Ik, de Heer, heb het volk Israël vrijgekocht. Ik red hen uit de macht van iemand die sterker was dan zij. 12 Zo komen ze juichend naar de berg Sion. Ze juichen over al het goede dat Ik hun geef: graan, wijn en olijf-olie, schapen en koeien. Ze zullen nooit meer ergens gebrek aan hebben. Ze zullen nooit meer verdrietig zijn. 13 Jong en oud zullen dansen. Ik zal hun verdriet in blijdschap veranderen. Ik zal hen troosten. Ik zal hen weer blij maken na al hun verdriet. 14 En Ik zal de priesters weer blij maken en overvloed geven. Mijn volk zal met volle teugen genieten van Mij en van alles wat Ik hun geef, zegt de Heer.

15 Dit zegt de Heer: In Rama huilt iemand. Ze huilt hartverscheurend. Het is Rachel.[b] Ze huilt over haar kinderen omdat ze er niet meer zijn. Ze wil zich niet laten troosten. 16 Maar de Heer zegt: Huil maar niet meer. Veeg je tranen af. Want Ik zal je belonen voor alles wat je hebt gedaan, zegt de Heer. Je kinderen zullen terugkomen uit het land van de vijand. 17 Er is nog hoop, er is nog toekomst voor je kinderen. Je bewoners zullen weer naar hun eigen land terugkomen.

18 Ik heb Israël wel horen klagen: 'U heeft mij gestraft. U heeft mij behandeld als een os die nog moet leren om onder een juk te lopen. Help mij om weer bij U terug te komen, Heer, want dan zal ik bij U terug kunnen komen. Want U bent mijn Heer God. 19 Ik heb eindelijk begrepen dat ik verkeerd gedaan heb. Ik heb er heel erg spijt van. Ik schaam me diep over wat ik vroeger heb gedaan.'

20 Maar Israël is mijn lievelingszoon! Hij is mijn troetelkind. Elke keer als Ik zijn naam noem, voel Ik hoeveel Ik van hem houd. Ik heb medelijden met hem. Daarom zal Ik weer goed voor hem zijn, zegt de Heer.

21 Vrouwe Jeruzalem, zorg dat je goed de weg kan vinden! Zet wegwijzers neer. Neem de grote weg. Kom terug, kom terug naar je steden hier. 22 Hoelang zul je nog blijven weglopen, zoals een dochter die wegloopt van haar vader? Ik zal ervoor zorgen dat er iets gebeurt dat nog nooit eerder gebeurd is: Jeruzalem zal Míj innig omhelzen, in plaats van dat Ik Jeruzalem innig omhels.

23 Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Ik zal een einde maken aan de gevangenschap van Juda. Dan zullen de mensen in de steden van Juda weer zeggen: 'De Heer zal goed voor je zijn, stad van rechtvaardigheid, heilige berg!' 24 Jeruzalem en de steden van Juda zullen weer bewoond worden. Er zullen weer boeren zijn, en herders die met hun kudden rondtrekken. 25 Want de mensen die moe zijn, vul Ik met nieuwe kracht. De mensen die bedroefd waren, geef Ik nieuwe blijdschap."

26 Toen werd ik wakker. Wat had de Heer me prachtige dingen laten zien in mijn droom!

God zal een nieuw verbond sluiten

27 Toen zei de Heer: "Op een dag zal Ik ervoor zorgen dat het koninkrijk Israël en het koninkrijk Juda weer vol mensen en vol vee worden. 28 Eerst heb Ik hen uitgerukt en afgebroken, verwoest en vernietigd door allerlei rampen. Maar Ik zal hen ook weer planten en opbouwen, zegt de Heer. 29 Nu zeggen de mensen: 'De vaders hebben zure druiven gegeten en daardoor zijn de tanden van de kinderen stroef geworden.'[c] Maar in die tijd zullen ze dat niet meer zeggen. 30 Want iedereen wordt zelf gestraft voor de verkeerde dingen die hij doet. Iedereen die onrijpe druiven eet, zal zelf stroeve tanden krijgen.

31 Op een dag zal Ik met het koninkrijk Israël en met het koninkrijk Juda een nieuw verbond sluiten, zegt de Heer. 32 Het zal een ander verbond zijn dan het verbond dat Ik met hun voorouders heb gesloten,[d] toen Ik hen bij de hand nam en uit Egypte haalde. Zíj hebben zich niet aan dat verbond gehouden, ook al ben Ik hun Heer. 33 Maar het nieuwe verbond dat Ik in die tijd met het volk Israël zal sluiten, zal anders zijn, zegt de Heer. Ik zal mijn wet niet meer in steen, maar in hun binnenste schrijven, in hun hart en in hun verstand. En Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. 34 Dan zullen ze elkaar niet meer hoeven te leren wie Ik ben. Want iedereen, van hoog tot laag, zal Mij kennen, zegt de Heer. Ik zal hun al hun ongehoorzaamheid vergeven. Ik zal er zelfs niet meer aan denken.

35 Ik ben de Heer van de hemelse legers. Ik laat overdag de zon schijnen en 's nachts de maan en de sterren. Ik jaag de golven van de zee op zodat ze bruisen en schuimen. 36 Zolang Ik deze dingen laat bestaan, zal er een rest van het volk Israël blijven bestaan en zal het mijn volk blijven. 37 De hemel zal nooit te meten zijn en de fundamenten van de aarde zullen nooit te vinden zijn. Net zo zal Ik nooit besluiten om het overblijfsel van Israël voor straf voorgoed aan zijn lot over te laten, zegt de Heer.

38 Op een dag zal mijn stad Jeruzalem herbouwd worden, vanaf de Hananeëltoren tot aan de Hoekpoort, zegt de Heer. 39 De stad zal nog groter worden dan eerst: tot aan de Garebheuvel en tot Goat. 40 En het hele Ben-Hinnomdal, en de hopen as[e] en alle velden tot aan de beek Kidron, tot aan de hoek van de Paardenpoort aan de oostkant van de stad, zullen bij mijn stad horen. Er zal nooit meer iets uitgerukt of verwoest worden."

Footnotes

  1. Jeremia 30:14 Met 'mannen' worden soms afgoden bedoeld, soms landen waarmee Jeruzalem verbonden sloot. Maar God wilde dat het volk op Hém zou vertrouwen, en niet op andere goden of op andere landen.
  2. Jeremia 31:15 Rachel was de vrouw van Jakob. Ze werd begraven bij Rama. In deze tekst gaat het in de eerste plaats over de bewoners van Rama, die gevangen zijn meegenomen naar Babel en door de Heer teruggebracht zullen worden. Maar in de tweede plaats is het een profetie over iets wat eeuwen later zou gebeuren. Namelijk de moord op de kinderen van Betlehem, toen koning Herodus probeerde om Jezus te doden toen Hij pas geboren was. Want Rama ligt vlak bij Betlehem. Toen huilde het hele dorp, omdat alle kleine kinderen waren gedood. Lees Matteüs 2:17 en 18.
  3. Jeremia 31:29 Dit was een uitdrukking die betekende: De mensen zeggen dat het niet hún schuld is dat het slecht met hen gaat, maar dat het de schuld van hun ouders is. Maar God zegt in vers 30 dat iedereen zelf verantwoordelijk is voor hoe hij leeft.
  4. Jeremia 31:32 De regels en voorwaarden van dat verbond waren in steen geschreven: de twee grote platte stenen van het verbond. Lees Deuteronomium 9:10.
  5. Jeremia 31:40 De as werd eeuw in eeuw uit op dezelfde plaats gestort buiten de muren van Jeruzalem.