Add parallel Print Page Options

Israëls ontrouw en de liefde van God

‘Klaag uw moeder aan, want zij is de vrouw van een ander geworden. Ik ben niet langer haar man. Laat haar ophouden zichzelf aan anderen te geven. Smeek haar te stoppen met haar overspel. Doet ze dat niet, dan zal Ik haar ontkleden, zodat zij net zo naakt zal zijn als op haar geboortedag. Ik zal haar laten wegkwijnen en laten sterven van dorst, zoals een land sterft dat getroffen is door hongersnood en droogte. Ik zal Mij niets aantrekken van het lot van haar kinderen, want zij zijn niet van Mij. Het zijn kinderen van een onbekende vader. Want hun moeder heeft overspel gepleegd. Zij die hen onder haar hart gedragen heeft, heeft zich schandelijk misdragen. Want zij zei: “Ik wil andere mannen achternalopen en mijzelf verkopen voor voedsel, drank en kleren.”

Daarom maak Ik haar weg onbegaanbaar. Ik ga haar opsluiten achter een muur. Dan zal het voor haar onmogelijk zijn een pad te vinden dat naar haar minnaars leidt. Als zij hen toch achterna loopt, zal zij hen niet kunnen bereiken. Zij zal zoeken, maar niet in staat zijn hen te vinden. Dan zal zij bij zichzelf denken: ik kan beter teruggaan naar mijn eerste man, want toen had ik het beter dan nu. Zij beseft echter niet dat al wat zij bezit, van Mij kwam. Ik was het die haar koren, jonge wijn en olijfolie gaf. Van Mij kreeg zij al het zilver en goud dat zij nota bene gebruikte voor de verering van haar afgod Baäl!

Daarom zal Ik het rijpe koren en de jonge wijn weer wegnemen bij het aanbreken van de oogsttijd. Ik zal haar haar kleren afnemen die Ik had gegeven om haar naakte lichaam mee te bedekken. Ik zal haar openlijk bloot tentoonstellen, zodat al haar minnaars het zullen zien. Niemand zal in staat zijn haar uit mijn hand te redden. 10 Ik zal een einde maken aan haar plezier, haar partijtjes en godsdienstige feestdagen. 11 Haar wijnstokken en vijgebomen zal ik vernielen. Dat waren de geschenken die zij, volgens haar zeggen, van haar minnaars had gekregen. Zij zullen volkomen verwilderen en de wilde dieren zullen de vruchten ervan eten. 12 Zo zal Ik haar straffen voor alle keren dat zij wierook brandde voor Baäl-beelden en getooid met oorringen en juwelen op zoek ging naar haar minnaars. Zij dacht geen moment meer aan Mij,’ zegt de Here.

13 ‘Maar Ik zal haar opnieuw het hof maken en haar de woestijn in leiden en tot haar hart spreken. 14 Dan zal Ik haar de wijngaarden teruggeven en het dal Achor veranderen in een poort van hoop. Daar zal zij op mijn toenaderingen ingaan en zingen van vreugde, net als vroeger toen zij jong was en Ik haar verloste van de slavernij in Egypte.’

15 ‘Die dag,’ zegt de Here, ‘zal zij Mij “mijn man” noemen in plaats van “mijn meester”. 16 Ik zal ervoor zorgen dat zij haar afgoden vergeet en hun namen niet meer in de mond neemt.

17 In die tijd zal Ik een verbond sluiten tussen Israël en de wilde dieren, de vogels en de kruipende dieren. Zij zullen niet langer bang zijn voor elkaar. Ik zal alle wapens vernietigen en een einde maken aan de oorlogen, zodat iedereen in veiligheid kan leven.

18 Israël, Ik zal u voorgoed aan Mij verbinden door banden van gerechtigheid en recht, van onwankelbare liefde en zorg. 19 Ik zal Mij met u verloven door trouw. Dan zult u Mij, de Here, wérkelijk kennen.’

20 ‘In die tijd,’ zegt de Here, ‘zal Ik het gebed van de hemel om wolken verhoren en regen laten stromen op de aarde als antwoord op haar roep om water. 21 Dan kan de aarde voldoen aan de waterbehoefte van het koren, de druiven en de olijfbomen. En zij zullen in koor zingen: “God zaait!”

22 In die tijd zal Ik een oogst aan Israëlieten zaaien en opkweken voor Mijzelf. Ik zal medelijden hebben met hen die “geen medelijden meer” hebben. Ik zal tegen hen die “niet mijn volk” zijn zeggen: “U bent nu mijn volk.” En zij zullen antwoorden met: “En U bent onze God!” ’

Israël, de bruid die niet trouw wil zijn aan haar Man

De Heer zegt: "Hosea, beschuldig je land. Beschuldig Israël. Zoals de moeder van Jizreël, Lo-Ammi en Lo-Ruchama ontrouw is aan jou, zo is Israël, mijn vrouw, ontrouw aan Mij. Israël is niet langer mijn vrouw. Ik ben niet langer haar Man. Laat ze stoppen met zich als een hoer te gedragen. Want anders zal Ik haar helemaal uitkleden en haar naakt laten staan. Zo naakt als op de dag dat ze geboren werd.[a] Ik zal Israël veranderen in een woestijn. Ik zal er een verdroogd land van maken, een land dat zal sterven van de dorst. Ik zal geen medelijden hebben met haar kinderen, de bewoners van het land. Want ze aanbidden andere goden. Want hun land, hun moeder, is ontrouw aan Mij. Ze gedraagt zich verschrikkelijk. Ze dient liever andere goden. Ze denkt dat die ervoor zorgen dat ze brood en water, wol en vlas, olijf-olie en wijn heeft.[b]

Let op, daarom zal Ik doornstruiken en distels op haar weg laten groeien.[c] Ik zal een haag van doorntakken langs haar pad zetten. Daardoor kan ze de weg niet meer vinden. Ze zal bij haar vriendjes (de afgoden) hulp zoeken. Ze zal naar hen zoeken, maar niet vinden. Dan zal ze tegen zichzelf zeggen: 'Ik zal teruggaan. Ik ga terug naar mijn vorige Man, want toen had ik het beter dan nu.'

Israël begrijpt niet dat Ík haar het graan, de wijn en de olijf-olie gaf. Dat Ík haar zoveel zilver en goud heb gegeven, goud en zilver dat ze gebruikte om beelden van Baäl van te maken. Daarom zal Ik komen en het graan weghalen in de oogsttijd, en de nieuwe wijn weghalen wanneer die gemaakt is. Ik zal de wol en het vlas weghalen, zodat ze geen kleren meer kan maken. Ze zal naakt te kijk staan. Ik zal haar vriendjes laten zien hoe dwaas ze is. En niemand zal haar redden. 10 Ik maak een einde aan de grote feesten, de feestdagen voor de nieuwe maand, de heilige rustdagen. Er zullen helemaal geen samenkomsten meer zijn. 11 De wijnstruiken en de vijgenbomen, waarvan ze dacht: 'Die heb ik van mijn vriendjes gehad,'[d] zal Ik vernielen. Ik zal ze laten verwilderen en de wilde dieren zullen ze opeten. 12 Ik zal haar ervoor straffen dat ze offers bracht aan andere goden. Ze zal de gevolgen moeten dragen. Want ze heeft zich voor hén mooi gemaakt met ringen en kettingen, maar Míj is ze vergeten, zegt de Heer."

Israël zal bij de Heer terugkomen

13 De Heer zegt: "Let op, daarom zal Ik haar lokken, Ik zal haar leiden in de woestijn.[e] Ik zal daar liefdevol tot haar spreken. 14 Ik zal haar wijngaarden weer aan haar teruggeven. Zo zal het Achor-dal[f] een plaats worden van nieuwe hoop. Ze zal weer van liefde voor Mij zingen zoals ze vroeger zong, toen Ik haar uit Egypte bevrijdde.[g]

15 Israël, in die tijd zul je niet langer 'mijn Meester' tegen Mij zeggen. Je zal Mij 'mijn Man' noemen, zegt de Heer. 16 En Ik zal de namen van je afgoden uit je mond weghalen. Je zal je hun namen niet eens meer herinneren. 17 In die tijd zal Ik voor Israël een verbond sluiten met de wilde dieren, de vogels en de kruipende dieren zodat ze je geen kwaad doen. Ook zal Ik ervoor zorgen dat er geen oorlog meer is in het land. Zo zul je veilig kunnen wonen.

18 Israël, je zal mijn bruid worden, voor eeuwig. Ik zal jou tot mijn bruid maken omdat Ik eerlijk, trouw, liefdevol en vriendelijk ben. 19 Ik zal jou opnieuw tot mijn bruid maken door je te laten zien dat Ik trouw ben. Je zal Mij werkelijk leren kennen. 20 In die tijd zal Ik geven wat er nodig is. Ik zal geven wat de hemel nodig heeft. En de hemel zal geven wat de aarde nodig heeft. 21 En de aarde zal geven wat het graan, de wijn en de olijf-olie nodig hebben. En het graan, de wijn en de olijf-olie zullen Jizreël geven wat het nodig heeft. 22 Dan zal Ik Israël voor Mijzelf in het land zaaien en tot een groot volk maken. Ik zal medelijden hebben met Lo-Ruchama (= 'geen medelijden'). En Ik zal tegen Lo-Ammi (= 'niet mijn volk') zeggen: 'Jij bent mijn volk!' En mijn volk zal zeggen: 'Mijn God!' "

Footnotes

  1. Hosea 2:2 God zou Israël laten verwoesten door Assur. Het land zou worden leeggeplunderd en alle bewoners zouden worden gedood of meegenomen. Zo zou het land leeg achterblijven.
  2. Hosea 2:4 De Israëlieten dienden onder andere Baäl, de god van de Kanaänieten. Ze geloofden dat hij voor goede oogsten zorgde.
  3. Hosea 2:5 Doornstruiken zijn in de bijbel altijd een beeld van strijd en ellende.
  4. Hosea 2:11 Ze dacht dus: 'Baäl heeft voor de goede oogsten gezorgd omdat ik hem aanbeden heb.'
  5. Hosea 2:13 Met de 'woestijn' wordt een moeilijke tijd bedoeld. God zou de bewoners van het koninkrijk Israël gevangen laten meenemen naar Assur en de bewoners van het koninkrijk Juda naar Babylonië.
  6. Hosea 2:14 In het Achor-dal (= Dal van Ellende) werd Achan met zijn familie gestraft voor het stelen van goud en een mantel uit Jericho. Lees Jozua 7:24-26. Israël zal dus weer uit de ellende gehaald worden.
  7. Hosea 2:14 Toen het leger van de farao in de Rietzee verdronken was, zong Israël een vreugdelied. Lees Exodus 15:1-21.

[a]“Say of your brothers, ‘My people,’ and of your sisters, ‘My loved one.’(A)

Israel Punished and Restored

“Rebuke your mother,(B) rebuke her,
    for she is not my wife,
    and I am not her husband.
Let her remove the adulterous(C) look from her face
    and the unfaithfulness from between her breasts.
Otherwise I will strip(D) her naked
    and make her as bare as on the day she was born;(E)
I will make her like a desert,(F)
    turn her into a parched land,
    and slay her with thirst.
I will not show my love to her children,(G)
    because they are the children of adultery.(H)
Their mother has been unfaithful
    and has conceived them in disgrace.
She said, ‘I will go after my lovers,(I)
    who give me my food and my water,
    my wool and my linen, my olive oil and my drink.’(J)
Therefore I will block her path with thornbushes;
    I will wall her in so that she cannot find her way.(K)
She will chase after her lovers but not catch them;
    she will look for them but not find them.(L)
Then she will say,
    ‘I will go back to my husband(M) as at first,(N)
    for then I was better off(O) than now.’
She has not acknowledged(P) that I was the one
    who gave her the grain, the new wine and oil,(Q)
who lavished on her the silver and gold(R)
    which they used for Baal.(S)

“Therefore I will take away my grain(T) when it ripens,
    and my new wine(U) when it is ready.
I will take back my wool and my linen,
    intended to cover her naked body.
10 So now I will expose(V) her lewdness
    before the eyes of her lovers;(W)
    no one will take her out of my hands.(X)
11 I will stop(Y) all her celebrations:(Z)
    her yearly festivals, her New Moons,
    her Sabbath days—all her appointed festivals.(AA)
12 I will ruin her vines(AB) and her fig trees,(AC)
    which she said were her pay from her lovers;(AD)
I will make them a thicket,(AE)
    and wild animals will devour them.(AF)
13 I will punish her for the days
    she burned incense(AG) to the Baals;(AH)
she decked herself with rings and jewelry,(AI)
    and went after her lovers,(AJ)
    but me she forgot,(AK)
declares the Lord.(AL)

14 “Therefore I am now going to allure her;
    I will lead her into the wilderness(AM)
    and speak tenderly to her.
15 There I will give her back her vineyards,
    and will make the Valley of Achor[b](AN) a door of hope.
There she will respond[c](AO) as in the days of her youth,(AP)
    as in the day she came up out of Egypt.(AQ)

16 “In that day,” declares the Lord,
    “you will call me ‘my husband’;(AR)
    you will no longer call me ‘my master.[d]
17 I will remove the names of the Baals from her lips;(AS)
    no longer will their names be invoked.(AT)
18 In that day I will make a covenant for them
    with the beasts of the field, the birds in the sky
    and the creatures that move along the ground.(AU)
Bow and sword and battle
    I will abolish(AV) from the land,
    so that all may lie down in safety.(AW)
19 I will betroth(AX) you to me forever;
    I will betroth you in[e] righteousness and justice,(AY)
    in[f] love and compassion.(AZ)
20 I will betroth you in[g] faithfulness,
    and you will acknowledge(BA) the Lord.(BB)

21 “In that day I will respond,”
    declares the Lord
“I will respond(BC) to the skies,
    and they will respond to the earth;
22 and the earth will respond to the grain,
    the new wine and the olive oil,(BD)
    and they will respond to Jezreel.[h](BE)
23 I will plant(BF) her for myself in the land;
    I will show my love to the one I called ‘Not my loved one.[i](BG)
I will say to those called ‘Not my people,[j]’ ‘You are my people’;(BH)
    and they will say, ‘You are my God.(BI)’”

Footnotes

  1. Hosea 2:1 In Hebrew texts 2:1-23 is numbered 2:3-25.
  2. Hosea 2:15 Achor means trouble.
  3. Hosea 2:15 Or sing
  4. Hosea 2:16 Hebrew baal
  5. Hosea 2:19 Or with
  6. Hosea 2:19 Or with
  7. Hosea 2:20 Or with
  8. Hosea 2:22 Jezreel means God plants.
  9. Hosea 2:23 Hebrew Lo-Ruhamah (see 1:6)
  10. Hosea 2:23 Hebrew Lo-Ammi (see 1:9)

Say ye unto your brethren, Ammi; and to your sisters, Ruhamah.

Plead with your mother, plead: for she is not my wife, neither am I her husband: let her therefore put away her whoredoms out of her sight, and her adulteries from between her breasts;

Lest I strip her naked, and set her as in the day that she was born, and make her as a wilderness, and set her like a dry land, and slay her with thirst.

And I will not have mercy upon her children; for they be the children of whoredoms.

For their mother hath played the harlot: she that conceived them hath done shamefully: for she said, I will go after my lovers, that give me my bread and my water, my wool and my flax, mine oil and my drink.

Therefore, behold, I will hedge up thy way with thorns, and make a wall, that she shall not find her paths.

And she shall follow after her lovers, but she shall not overtake them; and she shall seek them, but shall not find them: then shall she say, I will go and return to my first husband; for then was it better with me than now.

For she did not know that I gave her corn, and wine, and oil, and multiplied her silver and gold, which they prepared for Baal.

Therefore will I return, and take away my corn in the time thereof, and my wine in the season thereof, and will recover my wool and my flax given to cover her nakedness.

10 And now will I discover her lewdness in the sight of her lovers, and none shall deliver her out of mine hand.

11 I will also cause all her mirth to cease, her feast days, her new moons, and her sabbaths, and all her solemn feasts.

12 And I will destroy her vines and her fig trees, whereof she hath said, These are my rewards that my lovers have given me: and I will make them a forest, and the beasts of the field shall eat them.

13 And I will visit upon her the days of Baalim, wherein she burned incense to them, and she decked herself with her earrings and her jewels, and she went after her lovers, and forgat me, saith the Lord.

14 Therefore, behold, I will allure her, and bring her into the wilderness, and speak comfortably unto her.

15 And I will give her her vineyards from thence, and the valley of Achor for a door of hope: and she shall sing there, as in the days of her youth, and as in the day when she came up out of the land of Egypt.

16 And it shall be at that day, saith the Lord, that thou shalt call me Ishi; and shalt call me no more Baali.

17 For I will take away the names of Baalim out of her mouth, and they shall no more be remembered by their name.

18 And in that day will I make a covenant for them with the beasts of the field and with the fowls of heaven, and with the creeping things of the ground: and I will break the bow and the sword and the battle out of the earth, and will make them to lie down safely.

19 And I will betroth thee unto me for ever; yea, I will betroth thee unto me in righteousness, and in judgment, and in lovingkindness, and in mercies.

20 I will even betroth thee unto me in faithfulness: and thou shalt know the Lord.

21 And it shall come to pass in that day, I will hear, saith the Lord, I will hear the heavens, and they shall hear the earth;

22 And the earth shall hear the corn, and the wine, and the oil; and they shall hear Jezreel.

23 And I will sow her unto me in the earth; and I will have mercy upon her that had not obtained mercy; and I will say to them which were not my people, Thou art my people; and they shall say, Thou art my God.