Add parallel Print Page Options

Allermooiste onder de vrouwen, waar is uw liefste dan heengegaan? Weet u niet waar hij naartoe is? Wij willen best samen met u gaan zoeken.

Mijn liefste is naar zijn tuin gegaan, hij geniet van de geurende kruiden en plukt er lelies voor zijn plezier.
Ik ben van mijn liefste en mijn liefste behoort mij toe. Hij houdt ervan tussen de lelies te wandelen.

Mijn allerliefste, wat ben je mooi. Je lijkt op de stad Tirza en bent bekoorlijk als Jeruzalem zelf. Er gaat kracht en sterkte van je uit.
Kijk niet zo naar mij, je ogen brengen mij in verwarring. Je haar lijkt op een deinende kudde geiten die neerdaalt langs de hellingen van de Gilead.
Je tanden zijn zo prachtig glanzend en wit, stralend en regelmatig lachen ze mij tegemoet.
Door je sluier heen kan ik je slapen zien aan weerszijden van je voorhoofd. Ze zijn zo fraai.
Er zijn zestig koninginnen en tachtig bijvrouwen. Bovendien zijn er talloze jonge meisjes aan het hof.
Maar mijn allerliefste is uniek. Zij is volmaakt en prachtig om te zien. Zij is haar moeders enige dochter. Die is dan ook heel gelukkig met haar. Jonge meisjes benijden haar, koninginnen en bijvrouwen spreken vriendelijk en waarderend over haar.
10 ‘Wie is zij toch?’ vragen zij zich af. ‘Zij heeft de schoonheid van een nieuwe morgen, de zuiverheid van de lichtende maan en straalt als het zonlicht zelf. Er gaat kracht en sterkte van haar uit.’
11 Ik ging naar de notengaard en keek uit over de bloesems in het dal, ik keek of de druivenstruik al uitliep en of de granaatappelbomen groeiden.
12 Ik ben helemaal van slag, op een wagen van de koning werd ik meegenomen.

13 Dans, meisje uit Sulem! Dans heen en weer, zodat wij u goed kunnen bekijken!

Waarom wilt u naar dat meisje uit Sulem kijken alsof zij een parade loopt?

Whither has your beloved gone,
O fairest among women?
Whither has your beloved turned,
    that we may seek him with you?

My beloved has gone down to his garden,
    to the beds of spices,
to pasture his flock in the gardens,
    and to gather lilies.
I am my beloved’s and my beloved is mine;
    he pastures his flock among the lilies.

The Bride’s Matchless Beauty

You are beautiful as Tirzah, my love,
    comely as Jerusalem,
    terrible as an army with banners.
Turn away your eyes from me,
    for they disturb me—
Your hair is like a flock of goats,
    moving down the slopes of Gilead.
Your teeth are like a flock of ewes,
    that have come up from the washing,
all of them bear twins,
    not one among them is bereaved.
Your cheeks are like halves of a pomegranate
    behind your veil.
There are sixty queens and eighty concubines,
    and maidens without number.
My dove, my perfect one, is only one,
    the darling of her mother,
    flawless to her that bore her.
The maidens saw her and called her happy;
    the queens and concubines also, and they praised her.
10 “Who is this that looks forth like the dawn,
    fair as the moon, bright as the sun,
    terrible as an army with banners?”

11 I went down to the nut orchard,
    to look at the blossoms of the valley,
to see whether the vines had budded,
    whether the pomegranates were in bloom.
12 Before I was aware, my fancy set me
    in a chariot beside my prince.[a]

13 [b] Return, return, O Shu′lammite,
    return, return, that we may look upon you.

Why should you look upon the Shu′lammite,
    as upon a dance before two armies?[c]

Footnotes

  1. Song of Solomon 6:12 Cn: The meaning of the Hebrew is uncertain
  2. Song of Solomon 6:13 Ch 7.1 in Heb
  3. Song of Solomon 6:13 Or dance of Mahanaim