Acts 5
Complete Jewish Bible
5 But there was a man named Hananyah who, with his wife Shappirah, sold some property 2 and, with his wife’s knowledge, withheld some of the proceeds for himself; although he did bring the rest to the emissaries. 3 Then Kefa said, “Why has the Adversary so filled your heart that you lie to the Ruach HaKodesh and keep back some of the money you received for the land? 4 Before you sold it, the property was yours; and after you sold it, the money was yours to use as you pleased. So what made you decide to do such a thing? You have lied not to human beings but to God!”
5 On hearing these words, Hananyah fell down dead; and everyone who heard about it was terrified. 6 The young men got up, wrapped his body in a shroud, carried him out and buried him.
7 Some three hours later, his wife came in, unaware of what had happened. 8 Kefa challenged her: “Tell me, is it true that you sold the land for such-and-such a price?” “Yes,” she answered, “that is what we were paid for it.” 9 But Kefa came back at her, “Then why did you people plot to test the Spirit of the Lord? Listen! The men who buried your husband are at the door. They will carry you out too!” 10 Instantly she collapsed at his feet and died. The young men entered, found her there dead, carried her out and buried her beside her husband. 11 As a result of this, great fear came over the whole Messianic community, and indeed over everyone who heard about it.
12 Meanwhile, through the emissaries many signs and miracles continued to be done among the people. United in mind and purpose, the believers met in Shlomo’s Colonnade; 13 and no one else dared to join them. Nevertheless, the people continued to regard them highly; 14 and throngs of believers were added to the Lord, both men and women. 15 They went so far as to bring the sick into the streets and lay them on mattresses and stretchers, so that at least Kefa’s shadow might fall on them as he passed by. 16 Crowds also gathered from the towns around Yerushalayim, bringing the sick and those afflicted with unclean spirits; and every one of them was healed.
17 But the cohen hagadol and his associates, who were members of the party of the Tz’dukim, were filled with jealousy. 18 They arrested the emissaries and put them in the public jail. 19 But during the night, an angel of Adonai opened the doors of the prison, led them out and said, 20 “Go, stand in the Temple court and keep telling the people all about this new life!” 21 After hearing that, they entered the Temple area about dawn and began to teach.
Now the cohen hagadol and his associates came and called a meeting of the Sanhedrin (that is, of Isra’el’s whole assembly of elders) and sent to the jail to have them brought. 22 But the officers who went did not find them in the prison. So they returned and reported, 23 “We found the jail securely locked and the guards standing at the doors; but when we opened it, we found no one inside!” 24 When the captain of the Temple police and the head cohanim heard these things, they were puzzled and wondered what would happen next.
25 Then someone came and reported to them, “Listen! The men you ordered put in prison are standing in the Temple court, teaching the people!” 26 The captain and his officers went and brought them, but not with force; because they were afraid of being stoned by the people. 27 They conducted them to the Sanhedrin, where the cohen hagadol demanded of them, 28 “We gave you strict orders not to teach in this name! Look here! you have filled Yerushalayim with your teaching; moreover, you are determined to make us responsible for this man’s death!”
29 Kefa and the other emissaries answered, “We must obey God, not men. 30 The God of our fathers[a] raised up Yeshua, whereas you men killed him by having him hanged on a stake.[b] 31 God has exalted this man at his right hand[c] as Ruler and Savior, in order to enable Isra’el to do t’shuvah and have her sins forgiven. 32 We are witnesses to these things; so is the Ruach HaKodesh, whom God has given to those who obey him.”
33 On hearing this, the members of the Sanhedrin were infuriated and wanted to put the emissaries to death. 34 But one of the members of the Sanhedrin rose to his feet, a Parush named Gamli’el, a teacher of the Torah highly respected by all the people. He ordered the men put outside for a little while 35 and then addressed the court: “Men of Isra’el, take care what you do to these people. 36 Some time ago, there was a rebellion under Todah, who claimed to be somebody special; and a number of men, maybe four hundred, rallied behind him. But upon his being put to death, his whole following was broken up and came to nothing. 37 After this, Y’hudah HaG’lili led another uprising, back at the time of the enrollment for the Roman tax; and he got some people to defect to him. But he was killed, and all his followers were scattered. 38 So in the present case, my advice to you is not to interfere with these people, but to leave them alone. For if this idea or this movement has a human origin, it will collapse. 39 But if it is from God, you will not be able to stop them; you might even find yourselves fighting God!”
They heeded his advice. 40 After summoning the emissaries and flogging them, they commanded them not to speak in the name of Yeshua, and let them go. 41 The emissaries left the Sanhedrin overjoyed at having been considered worthy of suffering disgrace on account of him. 42 And not for a single day, either in the Temple court or in private homes, did they stop teaching and proclaiming the Good News that Yeshua is the Messiah.
Handelingen 5
Het Boek
Ananias en Saffira
5 Ook een zekere Ananias verkocht een stuk land. Maar hij hield, met instemming van zijn vrouw Saffira, een deel van de opbrengst achter. 2 De rest bracht hij naar de apostelen, maar hij deed net alsof het de hele opbrengst was. 3 ‘Ananias,’ zei Petrus, ‘waarom hebt u de duivel toegang gegeven tot uw hart? Waarom probeert u de Heilige Geest te bedriegen? Waarom zegt u dat dit de hele opbrengst van het land is, terwijl u een deel ervan achtergehouden hebt? 4 U had het land niet hoeven verkopen. Het was uw eigendom en nadat het verkocht was, mocht u zelf weten wat u met het geld deed. Hoe kon u zover komen? U hebt niet tegen mensen gelogen, maar tegen God!’ 5 Toen Ananias dat hoorde, zakte hij in elkaar en stierf. Iedereen was vreselijk geschrokken. 6 Een paar jonge mannen stonden op en legden hem af. Daarna droegen zij hem naar buiten en begroeven hem. 7 Een uur of drie later kwam zijn vrouw, die van niets wist.
8 ‘Vertel eens,’ zei Petrus tegen haar, ‘is dit geld de hele opbrengst van uw land?’ ‘Ja,’ antwoordde zij, ‘dat klopt.’ 9 ‘Waarom wilden jullie de Geest van de Here bedriegen? De mannen die u daar hoort aankomen, hebben zojuist uw man begraven. Zij zullen ook u dood naar buiten dragen.’ 10 Op hetzelfde moment zakte zij voor hem in elkaar en stierf. De jonge mannen kwamen binnen. Toen zij zagen dat zij ook dood was, droegen zij haar naar buiten en begroeven haar bij haar man.
11 De gemeente was hiervan diep onder de indruk en de andere mensen niet minder. 12 De apostelen deden heel veel wonderen en tekenen onder het volk. De gelovigen kwamen regelmatig bij elkaar in de tempel, in de Zuilenhal van Salomo, één van hart en ziel. 13 De andere mensen die in de tempel kwamen, durfden zich niet bij hen aan te sluiten, maar hadden wel veel respect voor hen.
14 Het aantal gelovigen bleef echter groeien. Talloze mannen en vrouwen gingen in de Here geloven. 15 De mensen droegen de zieken naar buiten en legden hen neer op veldbedden en matrassen, zij hoopten dat als Petrus voorbijkwam, in elk geval zijn schaduw op hen zou vallen. 16 Ook uit de omliggende plaatsen kwamen velen naar Jeruzalem. Zij brachten zieken mee en mensen die boze geesten in zich hadden. Allemaal werden zij genezen.
De apostelen voor de Hoge Raad
17 De hogepriester en de Sadduceeën werden jaloers en 18 lieten de apostelen oppakken en in de gevangenis gooien. 19 Maar diezelfde nacht maakte een engel van de Here de gevangenisdeuren open en bracht de apostelen naar buiten. 20 ‘Ga naar de tempel,’ zei hij, ‘en vertel de mensen alles over het nieuwe leven.’
21 Zij deden wat hun gezegd was en gingen ʼs morgens vroeg al weer naar de tempel om de mensen te onderwijzen. Toen de hogepriester en zijn mannen in de rechtszaal kwamen, riepen zij de Raad bijeen. Ondertussen stuurden zij enkele bewakers naar de gevangenis om de apostelen te halen. 22 Maar toen zij ontdekten dat die er niet waren, gingen ze terug en zeiden: 23 ‘De deuren van de gevangenis waren op slot en de bewakers stonden ervoor op wacht. Maar toen wij naar binnen gingen, was er niemand.’ 24 De leider van de tempel en de leidende priesters waren van hun stuk gebracht en vroegen zich af waar dit op uit zou lopen. 25 Even later kwam iemand hun vertellen dat de mannen die zij gevangen hadden gezet, in de tempel waren en het volk onderwezen.
26 De leider ging er met zijn mannen op af en nam de apostelen zonder geweld gevangen, zij waren bang dat het volk hen anders met stenen zou bekogelen. 27 Zij brachten de apostelen voor de Raad. 28 De hogepriester ondervroeg hen: ‘Wij hebben u streng verboden over die Jezus te spreken. En kijk nu eens wat u hebt gedaan! Heel Jeruzalem weet inmiddels van Hem. U wilt zeker de schuld van zijn bloed over ons brengen!’ 29 Petrus en de andere apostelen antwoordden: ‘Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen. 30 U hebt Jezus gedood door Hem aan een kruis te hangen. Maar de God van onze voorouders heeft Hem weer levend gemaakt. 31 Hij heeft Hem aan zijn rechterhand gezet, op de ereplaats! Jezus is verheven tot Leider en Redder. Hij zal Israël tot God laten terugkeren en de zonden van het volk vergeven. 32 Wij willen daar graag van vertellen en niet alleen wij, maar ook de Heilige Geest, die God geeft aan wie Hem gehoorzamen.’ 33 De mannen van de Raad waren woedend en wilden hen doden. 34 Maar toen stond een van de raadsleden op. Het was Gamaliël, een Farizeeër en kenner van de Joodse wet. Iedereen had veel respect voor hem. Hij stuurde de apostelen voor een paar minuten de zaal uit en zei: 35 ‘Mannen van Israël, wees voorzichtig met deze mensen. 36 Een hele tijd geleden kwam Theudas in het nieuws, die zich uitgaf voor een groot man. Hij kreeg zoʼn vierhonderd mensen achter zich, maar toen hij gedood werd, viel heel zijn aanhang uiteen. Er bleef niets van over. 37 Later, tijdens de volkstelling, trok Judas de Galileeër de aandacht en wist veel mensen voor zich te winnen. Maar toen hij stierf, gingen al zijn aanhangers weer hun eigen weg. 38 Daarom raad ik u aan u niet met deze mannen te bemoeien. Laat hen met rust. Want als hun ideeën en activiteiten mensenwerk zijn, komt er vanzelf een einde aan. 39 Maar als ze van God komen, zult u er niets tegen kunnen beginnen. Dan loopt u gevaar tegen God Zelf te strijden.’ 40 Zij moesten hem gelijk geven. Na de apostelen te hebben binnengeroepen, lieten ze hun zweepslagen geven. Zij verboden hen streng ooit nog in het openbaar over Jezus te spreken en lieten hen daarna gaan.
41 Blij verlieten de apostelen de rechtszaal, want God had hun het voorrecht gegeven ter wille van Jezus slecht behandeld te worden. 42 Zij trokken zich niets aan van de Hoge Raad en bleven gewoon over Jezus spreken, in de tempel en bij de mensen thuis. Elke dag vertelden zij dat Jezus de Christus is.
Copyright © 1998 by David H. Stern. All rights reserved.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.