Add parallel Print Page Options

Cain and Abel

Now Adam knew[a] Eve his wife, and she conceived and bore Cain. And she said, “I have given birth to a man with the help of Yahweh.” Then she bore[b] his brother Abel. And Abel became a keeper of sheep, and Cain became a tiller of the ground. And in the course of time[c] Cain brought an offering from the fruit of the ground to Yahweh, and Abel also brought an offering from the choicest firstlings of his flock.[d] And Yahweh looked with favor to Abel and to his offering, but to Cain and to his offering he did not look with favor. And Cain became very angry, and his face fell. And Yahweh said to Cain, “Why are you angry, and why is your face fallen? If you do well will I not accept you?[e] But if you do not do well, sin is crouching at the door. And its desire is for you, but you must rule over it.”

Then[f] Cain said to his brother Abel, “Let us go out into the field.”[g] And when they were in the field, Cain rose up against his brother Abel and killed him. Then[h] Yahweh said to Cain, “Where is Abel your brother?” And he said, “I do not know; am I my brother’s keeper?” 10 And he said, “What have you done? The voice of your brother’s blood is crying out to me from the ground. 11 So now you are cursed from the ground, which has opened its mouth to receive the blood of your brother from your hand. 12 When you till the ground it shall no longer yield its strength to you.[i] You shall be a wanderer and a fugitive on the earth.” 13 And Cain said to Yahweh, “My punishment is greater than I can bear. 14 Look, you have driven me out today from the face of the ground, and from your face I must hide. I will be a wanderer and a fugitive on the earth, and it will happen that whoever finds me will kill me.” 15 Then[j] Yahweh said to him, “Therefore, whoever kills Cain will be avenged sevenfold.” Then[k] Yahweh put a sign on Cain so that whoever found him would not kill him. 16 And Cain went out from the presence of Yahweh, and he settled in the land of Nod, east of Eden.

17 And Cain knew[l] his wife, and she conceived and gave birth to Enoch. And when he built a city he named the city after his son, Enoch.[m] 18 And to Enoch was born Irad, and Irad fathered Mehujael, and Mehujael fathered Methushael, and Methushael fathered Lamech. 19 And Lamech took to himself two wives.[n] The name of the first was Adah, and the name of the second was Zillah. 20 And Adah gave birth to Jabal; he was the father of those who live in tents and those who have livestock. 21 And the name of his brother was Jubal; he was the father of all who play stringed instruments and wind instruments. 22 Then[o] Zillah also gave birth to Tubal-Cain who forged all kinds of tools of bronze and iron. And the sister of Tubal-Cain was Naamah.

23 Then[p] Lamech said to his wives,

“Adah and Zillah, listen to my voice;
    O wives of Lamech, hear my words.
I have killed a man for wounding me,
    Even a young man for injuring me.
24 If Cain is avenged sevenfold,
    Then Lamech will be avenged seventy and seven times.

25 Then[q] Adam knew[r] his wife again, and she gave birth to a son. And she called his name Seth, for she said “God has appointed to me another child in the place of Abel, because Cain killed him.” 26 And as for Seth, he also fathered a son, and he called his name Enosh. At that time he[s] began to call on the name of Yahweh.

Footnotes

  1. Genesis 4:1 Or “had intercourse with”
  2. Genesis 4:2 Literally “And she added to bear”
  3. Genesis 4:3 Literally “it came to pass at the end of days”
  4. Genesis 4:4 Literally “from the firstlings of his flock and from their fat”
  5. Genesis 4:7 Literally “a lifting up”; this is an abbreviation of the Hebrew idiom “to lift up the face,” which means “to accept or regard with favor”
  6. Genesis 4:8 Or “And”
  7. Genesis 4:8 This phrase is not present in the Hebrew; it is supplied in other versions Samaritan, Septuagint, Syriac, Vulgate
  8. Genesis 4:9 Or “And”
  9. Genesis 4:12 Literally “it shall not add to give its strength to you”
  10. Genesis 4:15 Or “And”
  11. Genesis 4:15 Or “And”
  12. Genesis 4:17 Or “had intercourse with”
  13. Genesis 4:17 Literally “he called the name of the city as the name of his son, Enoch”
  14. Genesis 4:19 Or “women”
  15. Genesis 4:22 Or “And”
  16. Genesis 4:23 Or “And”
  17. Genesis 4:25 Or “And”
  18. Genesis 4:25 Or “had intercourse with”
  19. Genesis 4:26 Or “humankind,” if the 3ms form is considered collective

Kaïn en Abel

Eva ging met Adam naar bed en raakte in verwachting. Ze kreeg een zoon: Kaïn. Ze zei: "De Heer heeft mij een zoon gegeven." Daarna werd Abel geboren, de broer van Kaïn. Abel werd schaapherder, Kaïn werd boer en bewerkte de grond. Na een poosje bracht Kaïn een offer aan de Heer, van de oogst van het land. Ook Abel bracht Hem een offer. Hij offerde de eerstgeboren lammetjes: hij verbrandde het vet van de dieren als offer aan de Heer. De Heer was blij met Abel en met zijn offer. Maar Hij was niet blij met Kaïn en zijn offer. Daar was Kaïn erg kwaad over en hij liep met een somber gezicht rond. Toen zei de Heer tegen Kaïn: "Waarom ben je zo kwaad? Waarom kijk je zo boos? Als je doet wat goed is, ben Ik toch blij met je? Maar als je slechte dingen doet, loert het kwaad op je bij de deur van je hart. Het wil je grijpen, maar jij moet sterker zijn dan het kwaad." Maar Kaïn vroeg zijn broer Abel om met hem mee te gaan. Samen liepen ze het veld in. Daar vermoordde Kaïn hem.

Toen vroeg de Heer aan Kaïn: "Waar is je broer Abel?" Hij zei: "Dat weet ik niet. Moet ik soms op mijn broer passen?" 10 De Heer zei: "Wat heb je gedaan? Ik hoor uit de aarde Abels bloed roepen! Het roept naar Mij om wraak. 11 Nu ben je vervloekt. Abels bloed is hier in de grond gestroomd. Daarom zul je voortaan ver van deze grond moeten leven. 12 Want je zal niet langer voldoende van deze grond kunnen oogsten om van te leven. Je zal voortaan moeten rondzwerven." 13 Toen zei Kaïn tegen de Heer: "Wat ik gedaan heb, is te erg om vergeven te worden. Maar die straf is te zwaar! 14 U stuurt mij hier nu weg en U wil niet meer bij mij zijn. Ik zal moeten rondzwerven. Iedereen die mij tegenkomt, zal mij kunnen doden!" 15 Maar de Heer zei: "Nee, als iemand jou doodt, zal hij daarvoor zevenvoudig worden gestraft." En de Heer zorgde ervoor dat niemand hem zou durven doden. 16 Toen ging Kaïn weg van de Heer. Hij ging in het land Nod wonen, ten oosten van Eden.

De familie van Kaïn

17 Kaïns vrouw raakte in verwachting en kreeg een zoon, Henoch. Daarna bouwde Kaïn een stad en noemde die stad Henoch, naar zijn zoon. 18 Henoch kreeg een zoon: Irad. Irad kreeg een zoon: Mehujaël. Mehujaël kreeg een zoon: Metusaël. Metusaël kreeg een zoon: Lamech. 19 Lamech trouwde met twee vrouwen. De ene heette Ada, de andere Zilla. 20 Ada kreeg een zoon: Jabal. Hij is de voorvader van de mensen die in tenten wonen en vee houden. 21 Zijn broer heette Jubal. Jubal is de voorvader van alle mensen die muziek maken op snaarinstrumenten en fluiten. 22 Zilla kreeg ook een zoon: Tubal-Kaïn. Hij is de voorvader van de smeden die koper en ijzer bewerken. Ze kreeg ook een dochter: Naäma.

23 Lamech zei tegen zijn vrouwen: "Ada en Zilla, luister naar me. Luister goed naar wat ik zeg. Als iemand mij slaat of verwondt, sla ik hem dood. 24 Als iemand Kaïn iets aandoet, zal hij daarvoor zevenvoudig worden gestraft. Maar als iemand míj iets aandoet, zal hij daarvoor zeven-en-zeventigvoudig gestraft worden!"

Een nieuwe zoon voor Adam en Eva

25 Adams vrouw Eva raakte opnieuw in verwachting en kreeg een zoon. Ze noemde hem Set (= 'in de plaats van'). "Want," zei ze, "mijn zoon Abel is gedood door Kaïn. Nu heeft God mij in zijn plaats een andere zoon gegeven." 26 Ook Set kreeg een zoon: Enos. Vanaf die tijd begonnen de mensen tot de Heer te bidden.